De Franse dichter Robert de Boron introduceert in de twaalfde eeuw de graal als schaal of kelk waarin Jozef van Arimathea het bloed van de gekruisigde in opving

Waar komt het idee vandaan dat Jozef van Arimathea het bloed van de gekruisigde opving in een schaal of beker die werd gebruikt tijdens het laatste avondmaal?  Dat verhaal staat niet in de Bijbel. Het is een legende die, voor zover bekend, voor het eerst beschreven is in een graalgedicht ‘Jozef van Arimathea’ dat de Fransman Robert de Boron omstreeks 1190 schreef. Daarmee bouwt hij verder op het eerste graal-epos ‘Conte del Graal’ dat de dichter Chréstien de Troyes ongeveer tien jaar eerder schreef. Rudolf Meijer schrijft daarover in zijn boek ‘Het mysterie van de graal – een verborgen stroming in het christendom’ het volgende.

Robert de Boron stelde zicht tot taak om door zijn gedicht over Jozef van Arimathea, het eerste deel van een groots opgezet werk over de graal, de herkomst van deze heilige graal te beschrijven. De spanning waarin de lezers van het epos van Chréstien aan het slot waren gebracht, lokte dit uit. Natuurlijk is het naïef te menen , dat uitsluitend uit deze spanning, dus terwille van de zucht naar sensatie, een legende had kunnen worden verzonnen, die zo’n kunstwerk is en van zo’n verheven stemming getuigt, gelijk deze gelijkenis over de grondvesting van de dienst en de verdere lotgevallen van de graal.

Robert is de eerste die een verband legt tussen de graal en de gebeurtenissen in Palestina. Hij laat de oud-christelijke wereld weer herleven. Volgens zijn beschrijving is de graal de schaal, waaruit de heiland bij het laatste avondmaal de zijnen laafde en waarin later het heilige bloed uit de wonden van de verlosser werd opgevangen.

Er wordt verteld, dat bij de gevangenneming van Christus een jood deze schaal vond en haar naar Pilatus bracht. Jozef van Arimathea, de raadsheer, die volgens de evangelie het lichaam van Christus van het kruis nam en in zijn eigen graf bij de heuvel van Golgotha bijzette, wordt beschreven als een ridder, die met zijn mannen de stadhouder vele jaren trouw heeft gediend en die nu als beloning om het lichaam van Christus heeft gevraagd. Pilatus stond hem dit verzoek toe en schonk hem tevens de schaal.

Toen Jozef echter met Nicodemus het lichaam van het kruis nam en wies, stroomde uit de wonden wederom bloed. Hij ving het op in de schaal en wilde het in zijn eigen huis bewaren. De joden echter beschuldigden hem na de opstanding van de Heer, dat hij het lichaam in het geheim had laten verdwijnen. In hun woedde zetten zij hem in een toren gevangen, die zeer diep en zeer hoog was.

De opgestane zelf evenwel kwam tot hem in de gevangenis en vervulde deze met stralend licht. Hij bracht hem de schaal met het kostbare bloed terug en vertroostte hem doordat hij hem zijn liefde schonk: ‘U hebt mij van het het kruis afgenomen en in het graf gelegd. Daarom zal er geen misoffer plaatsvinden, zonder dat men zich uw daad herinnert. De doek waarin u mij hebt gehuld, zal corporale worden genoemd. De schaal, die mijn bloed heeft opgenomen, zal kelk heten en de pateen, die men erop legt, moet de steen voorstellen waarmee u mijn graf hebt gesloten. Allen die voortaal deze schaal zien, zullen eeuwige vreugde en zaligheid des harten smaken.’

De opgestane vertrouwt hem nu de geheime woorden toe, die tot de wijding van de graal moeten worden gesproken en hij spreekt hem moed in voor de toekomst. Jozefs bevrijding vindt echter pas plaats als de Romeinen Jeruzalem verwoesten. Vespasianus zelf daalt aan een touw in de kerker af en vindt de grijsaard, die zonder eten of drinken in een bovenaards licht gedurende al deze jaren heeft geleefd.

Zulke beschrijvingen beogen door een beeld te wijzen op de toestanden van mystieke verdieping, zoals deze zich door verschillende heremieten in strenge ascese werden beoefend. De mysticus, die zich tijdelijk uit de zintuiglijke wereld kan losmaken, heeft inderdaad de beleving dat hij in een kerker zonder vensters gevangen is. Het hoofd is de gevangenis van de ziel. Wanneer echter de verlichting van het hart intreedt, wordt deze gevangenis door een licht overstraald dat alle duisternis verdrijft.

Jozef van Arimathea wordt ons als een grondvester van de christelijke mystiek getoond, die zelf de verheerlijking van het bloed mag ervaren, doordat hij zich innerlijk voor het mysterie van het kruis openstelt. Wanneer deze passie-geheimenissen diep mede worden beleefd, wordt het bloed gelouterd, waarbij alle lagere driften afsterven. Daardoor begint het een geestelijk licht uit te stralen.

Het historisch onderzoek heeft aangetoond, dat in een middeleeuws theologisch geschrift, de ‘Gemmaanimae’ van Honorius van Autun, bij de inleiding tot de geheimenissen van het misoffer bijna dezelfde beelden worden gebruikt als Robert de Boron deed om de betekenis van de eerste dienaar van de graal te eren. Daar wordt gezegd, dat de diaken, die na de woorden ‘per omnia saecula saeculorum’ de kelk omhoog heft, hem op het altaar zet en met een doek bedekt, in de offerande Jozef van Arimathea voorstelt, zoals er destijds in de christenheid een stroming bestond – en de ‘Gemma Animae’ stamt eveneens uit de twaalfde eeuw -, waar men het celebreren van de handeling aan het altaar innerlijk bij Jozef van Arimathea wilde aanknopen. Daarmee echter wordt het misoffer afgeleid van de belevingen met Pasen, zoals die in het oerchristendom aanwezig waren. Het vindt daarin zijn grondslag . Want de omgang met de opgestane, gelijk Jozef deze als mysticus mocht ervaren, wordt tot de bron van inspiratie voor alles wat in de plechtigheid van het altaarsacrament door de eeuwen is binnengestroomd. Het schijnt dat Robert van Boron tot een dergelijke esoterische stroming heeft behoord.

Bron: ‘Het mysterie van de graal – een verborgen stroming in het christendom’ van Rudolf Meijer

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE VIJF BOEKEN OVER DE GRAAL