De mens achter de monnik – Thomas Merton – een leven in dagboeken

BESTEL DE MENS ACHTER DE MONNIK – THOMAS MERTON

Eind september 2023 bracht uitgeverij Damon een bloemlezing uit met gedeelten uit de dagboeken van de trappist Thomas Merton (1915-1968). Deze Amerikaanse monnik, schrijver, dichter, theoloog en mysticus is bekend geworden door zijn autobiografische bestseller ‘Louteringsberg’. Mertons echte autobiografie is echter vooral te vinden in zijn dagboeken. Twee kenners van Mertons werk – Patrick Hart ocso en Jonathan Montaldo – stelden daarom dit boek samen, een prachtige manier om kennis te maken met Merton op zijn zoektocht naar hedendaagse, authentieke en wereldwijde spiritualiteit. Zijn frustratie over de censuur van zijn anti-oorlogsgeschriften en zijn affiniteit met de natuur worden in beeld gebracht en wij krijgen inzage in zijn dromen en zijn ervaringen met goddelijke en menselijke liefde, inclusief zijn geheime liefdesrelatie. Het boek is vertaald uit het engels in het Nederlands door Willy Eurlings. 

Ook zijn we getuige van zijn groeiende openheid naar andere tradities en zijn interesse in de interreligieuze dialoog, waarvan hij een pionier werd. Merton zelf vond overigens dat zijn beste schrijfwerk in zijn dagboeken te vinden was. De aantekeningen beginnen in 1939, twee jaar voordat hij intrad in Gethsemani. Ze breken abrupt af in Azië, waar hij na een lezing voor een abtencongres in Bangkok op 53-jarige leeftijd door een ongeval sterft.

FRAGMENT UIT EEN DAGBOEK VAN THOMAS MERTON OP 17 JULI 1956

Je kunt naar het universum kijken als naar een heel armzalige creatie waar niemand ook maar iets van begrijpt, maar je kunt ook met onvermoeibare interesse je eigen leven en je eigen rol in het universum beschouwen als oneindig rijk en uitmondend in een oneindig aantal mogelijkheden voor studie, contemplatie, belangstelling en lofprijzing. Voorbij alles en in alles is God.

Misschien is uiteindelijk het Boek van het Leven het boek dat je hebt geleefd. Wanneer je niets hebt geleefd, sta je ook niet in het Boek van het Leven.

Ik heb altijd over alles willen schrijven. Dat betekent niet een boek schrijven dat alles omvat – dat zou onmogelijk zijn – maar een boek waarin alles kan passen. Een boek met een beetje van alles dat zichzelf schept, dat zijn eigen leven leidt. Een vertrouwenwekkend boek. Ik zie het niet langer meer als een ‘boek’.

BIJ DEZE UITGAVE

Tussen 1995 en 1998 zijn de dagboeken van Thomas Merton gepubliceerd, ruim 25 jaar na zijn dood. Direct na het verschijnen van die zeven delen verscheen in 1999 deze bloemlezing als achtste deel, samengesteld door Mertons medebroeder en secretaris Patrick Hart ocso en door Jonathan Montaldo, voormalig directeur van het Thomas Merton Center. Patrick Hart had ook de supervisie over de uitgave van de overige zeven delen.

Merton heeft zijn leven lang dagboeken geschreven en delen daarvan heeft hij verwerkt in boeken die tot zijn betere behoren. Voorbeelden daarvan zijn: The Sign of Jonas (1953) en Secular Journal (1959) en Conjectures of a Guilty Bystander (1966)1. Soms nam hij stukken letterlijk over, maar vaak ook bewerkte hij ze enigszins. Al vroeg heeft Merton zijn dagboeken voor publicatie bedoeld. Op 4 december 1940 schrijft hij:

‘Waarom zou ik iets schrijven als het niet zou worden gelezen? Dit dagboek wordt geschreven om gepubliceerd te worden. Het wordt tijd dat ik me dat realiseer en het op een kunstzinnige manier schrijf…. Als een dagboek wordt geschreven om het te publiceren, dan kun je er bladzijden uitscheuren, het aanpassen, het corrigeren en het op een kunstzinnige manier schrijven. Als het bedoeld is als een persoonlijk document, dan is iedere aanpassing in feite een gewetenscrisis en een bekentenis, geen artistieke correctie’.

Merton is bekend geworden door zijn eerste bestseller: ‘The Seven Storey Mountain’, in het Nederlands: Louteringsberg. Vaak wordt dat beschouwd als zijn autobiografie en dat is het natuurlijk ten dele ook. Toch beschrijft dat boek alleen zijn bekeringsverhaal, dus tot zijn intrede in de abdij in 1941 en daarnaast heeft hij ook veel zelfcensuur erin toegepast. In zijn dagboeken is dat niet het geval en dat geldt ook voor deze bloemlezing. De samenstellers hebben natuurlijk keuzes gemaakt in wat ze wel of niet selecteerden en ze leggen die keuzes uit in hun inleiding, maar verder leren we Merton hier in zijn meest pure vorm kennen. Zelf was hij overigens van mening hij dat zijn beste schrijfwerk in zijn dagboeken te vinden was.

Omdat de dagboeken al in 1939 beginnen komt ook de worsteling met zijn roeping aan bod. Verder wordt geen onderwerp, hoe pijnlijk soms ook, gemeden. Zo worden zijn frustratie over de censuur van zijn anti-oorlogsgeschriften en zijn affiniteit met de natuur in beeld gebracht en krijgen wij inzage in zijn dromen en zijn ervaringen met goddelijke en menselijke liefde, inclusief zijn geheime liefdesrelatie. Ook zijn we getuige van zijn groeiende openheid naar andere tradities en zijn interesse in de interreligieuze dialoog, waarvan hij een pionier werd.

De uitgevers van ‘The Intimate Merton’ hebben er in 1999 voor gekozen geen noten aan Mertons dagboek toe te voegen. Bij deze vertaling leek het toch zinvol dat wel te doen. De laatste dagboekaantekening schreef Merton immers al meer dan vijfenvijftig jaar geleden. Meestal betreffen die noten personen, situaties en begrippen die inmiddels wat in de vergetelheid zijn geraakt. Ook is bij een aantal personen toegelicht welke rol hij of zij gespeeld heeft voor Merton. Op sommige plaatsen is door de vertaler in de tekst achter een woord een vertaling tussen vierkante haken geplaatst. Alle citaten uit de Bijbel zijn overgenomen uit De nieuwe Bijbelvertaling.

Jan Glorieux wil ik hartelijk danken voor het weer grondig meelezen met mijn vertaling. Zijn suggesties hebben vaak tot een betere vertaling geleid. Ook veel dank aan Leonie Eurlings-Straver voor het minutieus doornemen van het manuscript.

Willy Eurlings

INLEIDING DOOR PATRICK HART OCSO EN JONATHAN MONTALDO – OP PAD DOOR THOMAS MERTONS DAGBOEKEN

Merton is al in 1931, toen hij nog maar zestien jaar oud was, begonnen met het bijhouden van een dagboek. Al van jongs af aan had zich het idee bij hem vastgezet dat het leven onuitputtelijk rijk zou worden als hij erover schreef. Het schrijven zou ervoor zorgen dat hij een hoofdpersoon zou worden in de oneindige schepping die het Leven is.

Schrijven werd Thomas Mertons tweede natuur: zijn manier om met diepe teugen alles in te ademen. Schrijven was zijn manier om te proeven en te zien. Een geur werd parfum wanneer hij het op een pagina had vastgelegd. ‘Schrijven’, zo schreef hij in zijn dagboek, ‘is denken en leven – en zelfs bidden’ (27 september 1958). Door te schrijven ‘leefde het leven zichzelf’ door hem (14 april 1966). Binnen het geschreven woord ontdekte hij een plek om te bestaan. Hij schreef vanuit zijn hart, alsof de volgende hartslag afhing van wat hij erover schreef.

Gezegend met een onuitputtelijke verbeelding schreef hij een ‘boek’ waarin alles uit zijn leven een plek kon krijgen. De kern zelf van het leven zou door hem tot leven komen terwijl hij een pad verkende door de tienduizenden dingen van de wereld door hun namen op te schrijven. Het leven zou door hem weet hebben van zichzelf omdat hij almanakken samenstelde van de weersveranderingen in zijn innerlijk. Door in zijn dagboeken een ‘boek over alles’ te scheppen, schreef Merton zijn paragraaf in de autobiografie van het Leven.

Het schrijven van een dagboek was Mertons manier van het ‘werk van het hart’ van een dichter, het ‘innerlijk werk’ van een wetenschapper en het ‘werk in de cel’ van een monnik. Het schrijven van een dagboek was het geboortekanaal waardoor de ontelbare innerlijke antwoorden van zijn geest op de wereld vlees en bloed werden en een eigen leven gingen leiden. Eenmaal geboren op de pagina vormden zijn woorden zinnen met daarin hun eigen waarheid.

Hij schreef dagboeken als een spirituele discipline; hij hield ‘wake’ door een dagboek bij te houden totdat een ervaringspatroon zich zou ontvouwen tot kortstondige openbaringen – ‘vonken waarheid, kleine, terugkerende flitsen van een werkelijkheid die ongetwijfeld even ver- schijnt’ – die hem verder voerden in ‘de richting die hem werd gewezen en waartoe hij werd geroepen’ (3 maart 1966).

Schrijven was de religie die Merton overleverde aan God. Hij zou God in zichzelf telkens weer ter wereld brengen door te schrijven over zijn behoefte om God in zichzelf geboren te laten worden.

Merton werd een monnik door te schrijven over hoe je monnik wordt. Hij maakte het mogelijk dat de vorm van zijn bijzondere monastieke roeping zich in hem onthulde in opeenvolgende ervaringen, die paradoxaal waren voor zijn lezers, maar die voor hem een duistere helderheid bezaten. Hij schreef over stilte om stil te worden. Hij schreef over zich verloren voelen opdat God hem snel zou vinden. Hij verborg zichzelf voor de wereld door zich helemaal aan haar bloot te geven.

Schrijven over Gods genade betekende door Gods genade worden opgeraapt. Toen Mertons woorden dankbaarder werden, werd wat verachtelijk was in hem kostbaar, wat arm was in hem werd oneindig, zijn menselijke broosheid werd sterkte. Gods ‘genade op genade’ voor hem gedurende zijn leven is de code die de geheimen ontcijfert in het hart van Mertons dagboekaantekeningen: ‘Helemaal afhankelijk van Gods genade ben ik tevreden met alles wat gebeurt’ (29 november 1952).

Toen Merton op 31 januari 1915 werd geboren in Prades in Frankrijk, werd zijn eerste geluid alleen begroet door de intieme vreugde van zijn ouders. Toen hij op 10 december 1968 uit het zicht verdween, door een ongeval geëlektrocuteerd in Bangkok, Thailand, werd zijn dood door miljoenen opgemerkt en verscheen een overlijdensaankondiging op de voorpagina van de New York Times. In drieënvijftig jaar had hij zichzelf met grote letters en onuitwisbare inkt ingeschreven in het Levensboek van zijn eeuw.

Mertons autobiografische geschriften maakten hem beroemd. ‘The Seven Storey Mountain’ [Louteringsberg], het verhaal van de tocht van een zichzelf bedwelmende jonge man tot een nuchtere novice in de trappistenabdij van Our Lady of Gethsemani in Kentucky, wordt sinds 1948 nog steeds herdrukt. In de twintig jaren die op deze bestseller volgden schreef Merton gedichten, een toneelstuk, populaire boeken over geestelijk leven en essays over zaken die zijn brede, gepassioneerde belangstelling hadden: contemplatieve tradities in Oost en West, wereldliteratuur, politiek en cultuur, sociale rechtvaardigheid en vrede. Alleen al zijn tijdschriftartikelen vullen vijftien dikke volumes.

Ook bracht hij een vroege roman weer tot leven die hij in 1941 had geschreven, ‘The Journal of My Escape from the Nazis’, die na zijn dood zou worden uitgegeven als ‘My Argument with the Gestapo’ (1969). Zijn verzamelde correspondentie met mensen van alle rangen en standen beslaat bijna tienduizend items. Er bestaan zeventig boeken vol leesnotities’ die aantonen dat hij net zo zorgvuldig las als hij schreef. In zijn laatste levensjaar gaf hij zelfs nog een literair tijdschrift uit, ‘Monks Pond’.

Door dit alles, en aan de basis hiervan, praktiseerde hij de kunst van belijdenis en getuigenis’ (14 april 1966) door dagboeken te schrijven, waarvan hij gedeelten al tijdens zijn leven publiceerde: The Secular Journal, The Sign of Jonas, Conjectures of a Guilty Bystander en Woods, Shore and Desert. Uitgevers gaven na zijn dood drie van zijn dagboeken uit: A Vow of Conversation, Thomas Merton in Alaska en het Asian Journal.

Wetenschappers noemen Thomas Merton een ‘spiritueel meester’ en uitgevers zetten op de omslag van zijn boeken dat hij een van de meest toonaangevende spirituele theologen van de twintigste eeuw is. Hij was inderdaad een begaafd schrijver en leraar. De openhartige beschrijving van hoe het voelt om een op de proef gesteld, innerlijk leven te leiden dat getekend is door intens gebed, boeit terecht zowel de theoloog als de lekenlezer.

Maar omdat hij de monnik was die hij was, was hij nooit in staat om zijn innerlijke tegenstrijdigheden en tegenstellingen in waterdichte compartimenten op te sluiten. Mertons linkerhand wist altijd wat zijn rechter aan het doen was. Zijn groot talent voor eerlijkheid maakte daardoor zijn lange, genadevolle weg naar vreugde duister en moeilijk. Zijn dagboeken maken hem en zijn lezer duidelijk dat zijn leven geen metafoor was voor meesterschap maar eerder een icoon voor het heilbrengende tegendeel van spiritueel meesterschap: armoede van geest. Hij stond zijn dagboeken toe om hemzelf en zijn lezer ervan te overtuigen dat hij ‘niemands antwoord’ was (17 juni 1966), niet eens dat van hemzelf.

The Seven Storey Mountain kan de lezer op het verkeerde been zetten door Mertons spirituele biografie die daarop volgde te zien als een geleidelijke opgang naar de Waarheid. Veel van zijn reizen liepen echter over zijwegen en op een indirect pad. De hoogten waar hij naar op zoek was waren zelden helemaal in zicht en dan ook nog alleen maar in flitsen. Zijn jammerklacht dat hij vaak de weg kwijt was en de droeve en zelfverwijtende toon over afwijken van zijn pelgrimstocht naar God horen tot de belangrijkste monastieke thema’s van zijn privédagboeken.

Toen Merton als novice in de monnikengemeenschap in Gethsemani werd aangenomen stelde zijn eerste abt, dom Frederic Dunne, hem in het bijzijn van allen die daar verzameld waren de rituele vraag: ‘Wat verlang je?’ De novice gaf zijn ritueel antwoord: ‘De genade van God en van de orde.’ Merton leefde iedere dag van zijn monastieke leven vanuit dat antwoord, zevenentwintig jaar lang. Hij zette al zijn kaarten op Gods genade voor hem in Gethsemani.

Merton was geen virtuele monnik. Zijn zoektocht om zich door Gods genade te laten oprapen, een genade die hij zich nooit zelf zou kunnen verschaffen, moet de lezer letterlijk nemen. Hij wilde werkelijk voor ‘God alleen’ leven en verlangde werkelijk zichzelf te vinden in het ‘geheim van Gods gelaat’. Toen Merton internationale waardering en literair succes genoot zouden de tranen in zijn dagboeken pathologisch zijn, ware het niet dat hij verlangde om Gods ‘stem’ te gehoorzamen en ‘zich los te maken uit al het vergankelijke en twijfelachtige [en terugkeren] tot het Immense, de Oorsprong, de Ongewetene, tot Hem die Liefheeft, tot de Stille, de Heilige, de Genadevolle, tot Hem die Alles is’ (22 maart 1961).

Vergeleken met deze grote roeping om mens te zijn door zich hartstochtelijk in de armen van God te werpen, vond Merton zijn gouden reputatie alleen maar rommel. Hij had alleen vertrouwen in zijn ware, innerlijk verdeelde zelf en zijn tekortkomingen.

In zijn verlangen om alles de baas te worden door erover te schrijven, leerde Merton dat God hem de baas was. Met zijn zonden altijd voor ogen hoopte hij nog steeds op de belofte van Gods genade. Zelfs in de donkerste nachten, wanneer zijn mond verstomde en zijn hart in steen veranderde, luisterden zijn oren in het donker altijd naar de stem van de Liefde die hem welkom heette.

Een lezer kan de autobiografische kunst van Merton het beste begrijpen door zijn dagboekaantekeningen in hun complete context te lezen. Voor serieuze studie van en het citeren uit Mertons dagboeken, moet je de dagboeken die Merton zelf persklaar maakte lezen naast de zeven delen met de complete, overgebleven dagboeken die door Harper San Francisco zijn uitgegeven onder de titels Run to the Mountain (red. Patrick Hart); Entering the Silence (red. Jonathan Montaldo); The Search for Solitude (red. Lawrence S. Cunningham); Turning toward the World (red. Victor A. Kramer); Dancing in the Water of Life (red. Robert E. Daggy); Learning to Love (red. Christine M. Bochen) en The Other Side of the Mountain (red. Patrick Hart).

Omdat dit boek deze zeven delen van zijn dagboeken in één deel aanbiedt, moet het vooral gezien worden als een werk van omvormen, samengesteld door te selecteren en uitgebreid te schrappen. Het boek is een herziening en de lezer moet zich ervan bewust zijn dat het niet aangeeft hoe Merton in zijn dagboeken volledig zichzelf en zijn ervaringen liet zien.

We hebben het werk in zeven hoofdstukken opgedeeld die corresponderen met elk deel dat door Harper San Francisco is uitgegeven. De titels van de hoofdstukken zijn overgenomen van de ondertitels van elk respectievelijk deel. De dagboekaantekeningen uit ‘Run to the Mountain’ verschijnen zo dus in hoofdstuk 1: ‘Het verhaal van een roeping’.

Om een bepaalde dagboekaantekening te verkiezen boven een andere namen we als uitgangspunt dat we een krachtig geschreven, chronologische presentatie wilden geven van de belangrijkste thema’s uit zijn dagboeken. Mertons hoop op meer dan een schrijvers-identiteit door monnik te worden; zijn zoektocht naar de monniks-identiteit door te schrijven; zijn toe-eigening van de Heilige Wijsheid als een metafoor voor God; zijn mislukte zoektocht naar de ‘perfecte plek’ en zijn sterke gevoeligheid voor het eenvoudige en het natuurlijke zijn slechts enkele van de hoofdthema’s die in dit boek worden uitgewerkt. Ook hebben we bewust elke droom die voorkomt in de zeven delen van zijn dagboeken opgenomen en een royaal deel van zijn gebeden.

Deze presentatie laat ook andere kleinere maar belangrijke thema’s in Mertons biografie zien. Om er maar één voorbeeld uit te lichten: de rol die ‘kamers’ spelen in zijn dagboeken. Het boek begint in Mertons kamers in Perry Street 35 in Manhattan, waar hij woonde na zijn bekering tot het katholicisme. Hij herinnert zich zijn kamer in het huis van zijn grootouders van moeders-kant in Douglaston, New York. Hij beweegt zich door hotel- kamers in Miami en Cuba. Wanneer in de zomer van 1940 de franciscanen hem meedelen dat hij geen broeder kan worden, verlaat hij Perry Street en voegt zich bij zijn vrienden in ‘het zomerhuisje’ in Olean, New York. In zijn kamer in het St.-Bonaventura College in Olean, waar hij anderhalf jaar Engels had gegeven, besluit hij later in te treden bij de trappisten.

Kamers worden voor hem zelfs nog belangrijker nadat hij is toegetreden tot het strenge gemeenschapsleven van de abdij van Gethsemani op 10 december 1941. Je zou zijn monastieke geschiedenis zelfs in periodes kunnen verdelen door belangrijke kamers te noemen: de ziekenzaal op de feestdag van de H. Jozef, 19 maart 1948; het gewelf met de zeldzame boeken van de abdij, waar hij in zijn eentje mocht schrijven en bidden; het kamertje van Sint-Anna, een gereedschapsschuurtje dat hij zijn eerste ‘kluis’ noemde; zijn Mount Olivet kluis op het terrein van Gethsemani; de ziekenhuiskamer in Louisville waar hij een leerling-verpleegster leerde kennen en de bungalow in Bangkok waar hij overleed.

1 HET VERHAAL VAN EEN ROEPING, 1939-1941

Vrouwe, toen ik in die nacht het eiland verliet dat uw Engeland was,
ging uw liefde met mij mee, ook al kon ik dat niet weten en
kon ik me er niet van bewust worden.
Het was uw liefde, uw tussenkomst voor mij bij God,
die voor mijn schip de zeeën bereidde,
en de weg voor mij opende naar en ander land.

Ik was er niet zeker van waar ik heen ging,
Ik had geen idee wat ik zou doen als ik in New York aankwam.
Maar u zag verder en helderder dan ik.
U opende de zeeën voor mijn schip,
waarvan de weg me over de wateren leidde
naar een plaats waar ik nooit van had gedroomd,
die u zelfs toen al voor mij bereidde
om mijn redding te zijn en mijn schuilplaats en mijn thuis.

En toen ik meende dat er geen God was en geen liefde en geen genade,
leidde u me de hele tijd naar het centrum van Zijn liefde en Zijn genade,
en bracht me, zonder dat ik het wist,
naar het huis dat mij zou verbergen in het geheim van Zijn Gelaat.

The Seven Storey Mountain [Louteringsberg]

Heb je Mij wel gezien, Jona, Mijn kind?
Genade op genade op genade….

The Sign of Jonas

1 oktober 1939. Perry Street 35, New York City

Vandaag ruikt het overal naar feest. Tegenover me zit in het restaurant aan het ontbijt een meisje: met een parfum dat me aan verschillende dingen deed denken. Allereerst herinnerden het parfum, de zachtheid en de kleur van haar huid mij aan een hele verzameling meisjes waarop ik vanaf mijn veertiende verliefd ben geweest. Het soort dat eerder slank is dan gezet, eerder blond dan donker, die tegelijkertijd zacht en droevig lijken te zijn, hun droefheid, een soort mysterie, een melancholie die hen intelligent en goed doet lijken.

Het parfum herinnerde me ook aan alle soorten zondagen en feesten en de rijke geuren die daarmee gepaard gingen in Douglaston. De geur van poeder en parfum in de kamer van mijn grootmoeder. De geur van dezelfde kamer als ‘s morgen de kachel hoog stond en mijn grootvader ontbijt in bed nam. De kamer rook naar parfum, poeder, koude slagroom, de hitte van de radiator, gebakken eieren, toast en sterke koffie en dat allemaal tegelijk.

Andere feestelijke geuren: brilliantine die ik dit jaar in Bermuda kocht. De goede, vette geur van lavendel. De zon en witte koraalkleurige huizen en de donkere ceders. Die nostalgie is nu lastig omdat je niet naar Bermuda kunt vanwege de oorlog.

Feestelijke geuren in Douglaston: sigarenrook en dat betekent oom Charles en de aparte kranten (hij kocht de Tribune; opa nam de Times). Snoep. De geur van diners natuurlijk. De geur van kerstboom en tegelijk het geluid van stoom die zingt in de radiator.

Geluiden:
Buiten regent het nu.
Geluiden van een cocktailshaker in Douglaston, eerst een martini die erin wordt gegoten en dan geschud met iets anders. Gewoonlijk zon buiten, of late schuin-binnenvallende zon door de raamluiken.
Geluid van een elektrische speelgoedtram die over de rails rondjes rijdt. Het geluid van het opwinden van een locomotief – hoe langzamer de sleutel draait, des te strakker de veer wordt gespannen.
Geluid van de kok die in de keuken dingen hakt of klopt.
Geluid van banden die zingen langs het huis buiten op straat, in de winter of de herfst wanneer de weg licht en kaal en hard is.
Geluid van een vuur dat knalt en knettert op het rooster, het is net aangestoken. Zo nu en dan schieten vonken als pijlen de schoorsteen in.

Geluid van de hond die opspringt tegen de binnenkant van de deur en daaraan krabt terwijl je de trap oploopt.
Geluid van opa die naar boven loopt en met zijn hand op de leuning slaat tegen de maat in van zijn voeten op de holklinkende houten treden. Geluiden van iemand (ik nooit!) die beneden kolen in de oven schept, de schop bijt zich knarsend vast onder de kolen die het geluid dempen: de kolen die van de schop in het vuur gegooid worden, waardoor de schop, vol geladen, een beetje nazingt.
Geluid van iemand die de poten van een kaarttafel naar beneden klapt – een ruk en de plotselinge klap van de vergrendeling.
Geluid van het aanzetten van de radio: de klik van de knop, het licht begint te gloeien, dan, een halve seconde later, het plotselinge aanzwellen van een bromtoon die dan weer minder wordt, terwijl de radio rustig begint na te denken om een echt geluid voort te brengen. Daarna is het meestal niet erg interessant wat er uit de radio komt.

Geluid van de kelderduur die dichtslaat: nooit één klap, maar een-en-een-kwart-klap omdat hij terugstuit. Het geluid van voetstappen op de cementen treden naar beneden de kelder in. Het geluid van het tree voor tree naar boven slepen van asbakken op de keldertrappen, het zware, gedempte gebonk, gedempt door het gewicht van de fijne roze-grijze as. Dat gebeurde allemaal onder het raam van de kamer waarin ik sliep: die kamer was opa’s hol. Er stond een bureau in en een draaistoel. Het geluid van de draaistoel als je er helemaal op rond draaide. Eerst helemaal geen geluid, dan een soort bijna onhoorbaar, zingend protest. (Het geluid van de la’s die open- en dichtgaan.) Het protest van de stoel komt niet door het draaien, maar komt van een strakke veer als je achterover leunt in de stoel en deze een stuk kantelt.

Geluid van het harken van bladeren, van gras maaien, spitten met een spa en de grond aanharken of schoffelen. De stoep aanvegen en de bakstenen treden bij de voordeur. Geluid van de tuinsproeier die in zijn draai draden water door de lucht rondspuit over het gazon in de voortuin. Zes tot negen meter verderop bewegen de bladeren van de ligusterhaag, waar je niet zou verwachten dat het water zou terechtkomen.

God zij gedankt voor al die goede geuren en goede beelden en goede geluiden, maar wat heeft het voor zin eraan gehecht te blijven en te gaan zitten om de herinnering eraan op te halen en te blijven stilstaan bij de overpeinzingen die ze bij je oproepen en een droefheid te koesteren om deze dingen omdat ze voorbij zijn? Opa en oma zijn dood en het zal nooit meer hetzelfde zijn als toen ik zestien en achttien was en in vakanties in Douglaston logeerde. Trouwens, hoe zinloos zou het zijn om over het geluk van die tijden te jammeren, want toen ik achttien, twintig en eenentwintig was en druk was en achter van alles en nog wat aanrende, wie zou kunnen beweren dat dit heel goede of gelukkige jaren voor mij waren toen ik vol zat met boosheid en ongeduld en ondankbaarheid over mijn familie, op een manier die te afschuwelijk is om nu aan terug te denken?

Ik was toen trots en egoïstisch en verloochende God en zat vol vraatzucht en wellust. Ik was zo van al deze dingen vervuld dat zelfs nu nog het verdriet erover me helemaal niet met rust laat, maar zich steeds opnieuw aan mij opdringt in gedachten, dromen en oprispingen van boosheid en verlangen. Nog steeds zit ik vol met diezelfde sterke trots en ellende waar ik maar moeilijk van afkom vanwege de kracht van mijn koppigheid die liefde en gebed verzwakt en zich verzet tegen God.

Maar al deze dingen waren veel sterker omdat ik me er helemaal niet tegen verzette. Ik was er erg verward en ongelukkig door. Het zou dus een leugen zijn om op die jaren terug te kijken als gelukkige jaren. Het heeft geen zin om naar iets te verlangen dat voorbij is, want je kunt het niet terughalen. Als plezier nu niet zoveel voorstelt, dan was dat in het verleden nog twee keer zo erg. Het plezier om met elkaar naar bed te gaan is al armzalig genoeg (dat wil zeggen zonder voldoende liefde om met het meisje te willen trouwen, wat niet veel is!), maar het plezier van een eerste liefde toen je zestien was: je zult nooit meer zestien zijn en je zult nooit meer voor de eerste keer verliefd zijn en bovendien was het ook al behoorlijk onnozel en zeker niet helemaal bevredigend.

Trouwens het onrecht – want ze was getrouwd – doet volgens mij niet terzake vanwege mijn eigen onschuld. Het kwam niet bij me op dat het mogelijk was om meer te doen dan te zeggen dat ik van haar hield en haar één kus te geven. De ellende achteraf hield natuurlijk niet op. Het was allemaal wel leuk en aardig, maar om zoiets stoms nog een keer te laten gebeuren zou idioot zijn. Stom: niet het deel om verliefd te zijn, maar alle drama’s en overdadige sentimenten waarmee het omgeven was toen het voorwerp van mijn liefde op weg was naar de andere kant van de wereld.

Toch zijn er ook vele goede dingen om op terug te kijken, want vóór mijn eerste jaar in Cambridge hield ik, ondanks dat ik vol zat met een waanzinnige trots, toch van God en ik bad tot hem en was niet helemaal vol van zonden. Er waren goede dagen in Oakham en in Straatsburg en Rome en daarvóór in Frankrijk en in Londen als we vrij hadden van school. Maar ik denk dat ik zelfs als kind te zeer vervuld was van boosheid en egoïsme om nu nog te willen terugdenken aan mijn eigen kinderjaren!

In feite heeft iets willen terughalen van wat je hebt gehad of bezat of hebt ervaren nog veel minder zin en het is nog triester dan om iets te willen hebben wat binnen handbereik is. En natuurlijk zegt de heilige Jan van het Kruis dat de herinnering volledig moet worden verduisterd, net zoals het denken en de wil.

Eigenlijk is het niet helemaal waar dat ik sentimenteel ben over de dingen die ik me herinner. Dat is het niet, maar ik vind het gemakkelijk en interessant om erover te schrijven. Ze schieten me zomaar te binnen en vloeien snel uit mijn pen. Voor mij hebben ze een soort leven en belang. Ze hebben me echter lange tijd bezig gehouden en ik vroeg me gewoon af welke plek ze hebben – wat de plek is van alles wat ik hier schrijf.

14 oktober 1939, zaterdag

Toen ze de roman terugstuurden, gaven Farrar and Rinehart aan dat ze niet enthousiast genoeg waren om hem te kunnen uitgeven. In een poging meer te weten te komen heb ik een aantal keren opgebeld en gesproken met een vrouw wier taak het is om te zeggen: ‘We beargumenteren nooit waarom we een manuscript afwijzen’. Daarna, nogal toevallig, liet ze zich plotseling vermurwen, half in de hoop dat ik uiteindelijk toch geen maniak zou blijken te zijn. Ze verbond me door met iemand die de roman niet had gelezen maar die ik tenminste had gezien.

Hij vertelde me, vanuit de aantekeningen van degene die het had gelezen, dat het verhaal niet te volgen was en dat het slordig was geschreven. Dat het vaak saai en vervelend werd. Dat die man niet de moeite genomen had het uit te lezen. Dat de namen van de karakters lelijk waren en verwarrend en dat de karakters zelf onecht waren. Nu ik er weer naar kijk ben ik van mening dat dit allemaal klopt. Hij zei dat het overduidelijk was dat ik een roman wilde schrijven en dat het wel enige belofte inhield. Ik geloofde dat op de eerste plaats.

Hij vroeg wat ik probeerde te doen, een volkomen nieuw soort romanstructuur creëren? In een van zijn zinnen liet hij de naam James Joyce vallen en hij liet doorschemeren dat zoiets misschien prima zou zijn, bij Joyce. Ik haastte me te ontkennen dat ik naar originaliteit op zoek was, of beter: originaliteit als doel op zich en los van de roman. Thuisgekomen ordende ik alle hoofdstukken op een andere manier en nu heb ik geen flauw benul wat ik met het ding aan moet. Dat was donderdag.

15 oktober 1939, zondag

Marcel Proust en herinnering: voor Proust lijkt ervaring pas waardevol nadat deze is omgevormd door herinnering. Dat wil zeggen dat hij niet geïnteresseerd is in het heden. Ik neem aan dat, terwijl hij aan het schrijven was, zijn andere ervaringen van dat moment hem niet erg aanstonden: hij lag ziek in bed. De ’tegenwoordige tijd van de dingen die er zijn’ was ondraaglijk. Wat hem bleef boeien was de ’tegenwoordige tijd van de dingen die geweest zijn’. Wat voor hem eigenlijk belangrijk was was schrijven, dat wil zeggen dat het schrijven het enige ’tegenwoordige’ was waar hij mee om kon gaan.

Waarom lijkt herinnering zo ontzettend belangrijk voor mij te zijn? Misschien ben ik erin geïnteresseerd omdat het deze zomer zo gemakkelijk was om zoveel autobiografie te schrijven, maar dat spant wellicht het paard achter de wagen. Is het een nieuwe interesse? Of heb ik me altijd al bezig gehouden met herinnering, al sinds ik klein was?

16 oktober 1939, maandag

Toen het voor het eerst de drang voelde priester te worden, ging ik naar pastoor Ford, die mij op het idee bracht dat nog nooit in mij was opgekomen: seculier priester worden. Niet lang daarna vroeg ik Dan Walsh wat hij ervan dacht en hij raadde me aan dat ik bij een orde zou moeten intreden en suggereerde, vanuit hoe hij mij persoonlijk kende, dat ik naar de franciscanen zou gaan.

Hij kent me beter dan Ford. Ik volgde zijn college over Sint-Thomas afgelopen jaar. Na de colleges praatten we gewoonlijk met elkaar en ik vertelde hem dan over ideeën waar ik enthousiast over was en ik ben ervan overtuigd dat hij in onze gesprekken voldoende ontdekte over mijn intellectueel en spiritueel temperament om mij over zoiets te adviseren. Hij liet me kennis maken met Jacques Maritain. Na de lezing van Maritain voor de Catholic Book Club, afgelopen lente, waren Walsh en ik allebei erg gestimuleerd en spraken verder over wonderen en heiligen. Toen ik voor het eerst vertelde over mijn roeping zei hij direct dat hij altijd had verwacht dat ik voor het religieuze leven zou kiezen.

8 november 1939, donderdag

In de voorbije drie dagen heb ik weer zo’n 60 of 70 bladzijden nieuw materiaal geschreven voor een roman. Ik heb het herlezen en vond het saai. Jinny Burton kwam een aantal keren langs en vanmorgen ben ik langsgegaan bij het franciscanenklooster in de Thirty-first Street. Toen ik vanavond een bad nam, bedacht ik dat dit najaar nogal verschilt van eerdere herfsten omdat ik een klooster inga. Wanneer ik mijn dagboek van 1931 lees, ik zou dat moeten vernietigen, ben ik verbaasd over mijn kinderlijk heidendom. Mijn aankondiging wat ik wilde: dronken zijn.

20 november 1939, maandag

Ik denk dat iedereen in de wereld wil dat anderen je autobiografie lezen of je brieven of je dagboeken of je officiële papieren of zelfs je financiële overzichten. Overal waar ik kijk zijn mensen vol van hun autobiografie of hun eigen verzamelde aantekeningen of iets dergelijks. Bob Lax besteedde de zomer aan het schrijven van een autobiografie nadat hij de lente had besteed aan het schrijven van een dagboek. De beste roman van de eeuw – Ulysses – is autobiografie.

INHOUDSOPGAVE

Bij deze uitgave

Inleiding: Op pad door Thomas Mertons dagboeken

Patrick Hart ocso en Jonathan Montaldo

  1. Het verhaal van een roeping, 1939-1941
  2. Monnik en schrijver worden, 1941-1952
  3. Streven naar het ware leven van een monnik, 1952-1960
  4. Cruciale jaren, 1960-1963
  5. Op zoek naar vrede in de kluis, 1963-1965
  6. Het verkennen van eenzaamheid en vrijheid, 1966-1967
  7. Het einde van de reis, 1967-1968

BESTEL DE MENS ACHTER DE MONNIK – THOMAS MERTON

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN THOMAS MERTON