BESTEL ‘EEN REIS LANGS DE MYSTERIËN’
Hildegard van Bingen (1098-1179) was een kloosterlinge. Hieronder volgt een tekst over haar van Jacob Slavenburg uit zijn boek Een reis langs de mysteriën, van het Oude Egypte tot Carl Gustav Jung. Hildegard werd in 1098 in Midden-Duitsland geboren en op haar achtste jaar toevertrouwd aan de abdis van een nonnenklooster. Ze wordt een zogenaamde recluse. Na een feestelijke mis in de hoofdkerk wordt de buitendeur van het vrouwenconvent dichtgemetseld, zodat de verbinding naar buiten toe is afgesneden.
Daar, in het klooster waar ze op achtendertigjarige leeftijd zelf abdis wordt, groeit Hildegard uit tot het prototype van wat men later in de renaissance een homo universalis (uome universale, universele mens) is gaan noemen; ze hield zich niet alleen met de organisatorische zaken van het klooster bezig – zo zou ze zelf een eigen klooster in Bingen stichten en, wegens de enorme toeloop, later nog een klooster – maar ook met vele andere zaken; ze was een begaafd componiste. dichteres, biologe, heelmeesteres en min of meer ook theologe en politica, gezien haar omvangrijke correspondentie van ruim 300 brieven met de destijds groten der aarde.
BESTEL ‘EEN REIS LANGS DE MYSTERIËN’
Hildegard beweerde dat ze als klein kind al visioenen had:
‘Vanaf mijn kindertijd, toen mijn gebeente, zenuwen en aderen nog niet sterk genoeg waren, verheug ik mij in de gave van dit schouwen in mijn ziel tot op het huidige ogenblik, en ben ik nu toch al meer dan zeventig jaar. En mijn ziel stijgt, zoals God het wil – in dit schouwen omhoog tot in de hoogte van het firmament … Ik zie deze dingen echter niet met uitwendige ogen, en hoor ze niet met de uitwendige oren, ook neem ik ze niet met de gedachten van mijn hart waar noch door welke bemiddeling ook van mijn vijf zintuigen. Maar ik zie ze alleen in mijn ziel, met de lichamelijke ogen open, zodat ik daarbij nooit in de bewusteloosheid van een extase terecht kom, maar wakend schouw ik het, bij dag en bij nacht.
Het licht dat ik aanschouw is niet aan de ruimte gebonden. Het is veel, veel lichter dan een wolk, die de zon in zich draagt. Noch hoogte noch lengte noch breedte kan ik eraan bekennen. Het wordt mij als de afschaduwing van het levende licht’ aangeduid. En zoals de zon, de maan, de sterren zich in het water spiegelen, zo lichten daarin geschriften, woorden, krachten en bepaalde werken van de mensen voor mij op.’
BELUISTER OF LEES ‘O GEESTVUUR’ VAN HILDEGARD VON BINGEN
De visioenen verschijnen dus bij het volle bewustzijn en niet in een soort trance-toestand. Hildegard is echter al tweeënveertig jaar als ze, min of meer gedwongen door haar lichamelijke gesteldheid, er heel aarzelend toe overgaat om de visioenen op te schrijven.
‘In het jaar 1141 na de menswording van God, toen ik tweëenveertig jaar en zeven maanden oud was barstte de hemel open in een vurig licht. Het doorstroomde heel mijn geest en het doorgloeide mijn hart als een vlam die niet echt brandde maar alleen verwarmde, zoals ook de zon iets waarop zij haar stralen richt, verwarmt. En plotseling ontsloot zich voor mij de betekenis van de psalmen, van de evangeliën en van de overige boeken uit het oude en het nieuwe testament.
Dit alles zag en hoorde ik, maar toch kon ik er niet toe komen het op te schrijven. Niet uit onwil, maar uit een twijfel, zó hevig dat Gods gesel mij op het ziekbed wierp. Eindelijk bracht ik daar, door grote pijnen neergeslagen, mijn hand tot schrijven. Toen keerden mijn krachten terug. Pas toen herstelde ik van mijn ziekte.’
Hildegard noemd zichzelf een indocta, een niet-geleerde. Wellicht om te beklemtonen dat haar visioenen niet waren afgeleid van geleerde studies. Hildegard had inderdaad niet gestudeerd aan een universiteit. Ze moet echter een regelmatige gaste van de kloosterbibliotheek zijn geweest, want haar kennis over zeer verscheidene onderwerpen is opvallend. Ze was een begaafd componiste en een uitstekend biologe.
Opvallend in haar werken is de eenheid waarvan ze uitgaat.; de macrokosmos en de microkosmos vloeien in elkaar over en de mens is niet alleen een schepsel, maar ook een schepper. Dit beeld komt in vele visioenen terug.
Hildegard was volstrekt orgineel in haar vele werken. Zeker als we dit afzetten tegen het tijdsbestek waarin ze leefde. Haar visioenen tonen een grote, zuivere kracht die door de sterke persoonlijkheid heentrilde; tegen wil en dank.
Bron: Een reis langs de mysteriën, van het oude Egypte tot Carl Gustav Jung door Jacob Slavenburg