3 van 7 Het licht der wereld: Wees niet bezorgd – J. van Rijckenborgh over de Bergrede

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7

 HET LICHT DER WERELD IS UITVERKOCHT – DE 7 HOOFDSTUKKEN ZIJN DIGITAAL BESCHIKBAAR

‘Wees niet bezorgd over uw leven, wat u zult eten of  drinken, noch over uw lichaam, waarmee u het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding? Wie van u kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen? Maak u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken en waarmee zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken van de heidenen uit. Uw hemelse Vader weet dat u dit alles behoeft. Zoek eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. Maak u dan niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. (Mattheüs 6:25-27, 31-33)

De bovenstaande tekst uit de Bijbel wordt hieronder toegelicht door Jan van Rijckenborgh. De tekst komt uit het boekje Het licht der wereld – zeven lessen uit de Bergrede, dat toespraken bevat die de auteur gehouden heeft in de jaren 1945 t/m 1947, als vervolg van zijn toespraken tijdens de bezetting die zijn uitgegeven in het boek Het Mysterie der zaligsprekingen. In die tijd van verschrikking, maar ook van hoop op een betere toekomst, werden de woorden die Jezus op de berg sprak voor zijn leerlingen op een nieuwe wijze benaderd voor leerlingen van de School van het Rozenkruis. Zijn toelichtingen en aanwijzingen zijn universeel juist ook vandaag de dag bijzonder relevant.

3 WEES NIET BEZORGD

Als u de bovenstaande woorden uit de Bergrede leest, zal het u volkomen duidelijk zijn dat zij niet gericht zijn tot de mens als massa, doch tot een uitzonderlijke groep: de groep leerlingen der christelijke mysterieschool.

De mens van de aardse natuur, de mens als kuddedier, de mens geboren en getogen uit deze harde aardkluit, is de mens die de strijd om het bestaan kent. Deze mens weet wat het zeggen wil: ‘In het zweet uws aanschijns zult ge uw brood eten.’ En daar hem dit oordeel als een oerangst in het bloed zit, daar jaagt hij naar het bezit van zoveel mogelijk brood, met het plengen van zomin mogelijk zweet. Dit is het begin van alle sociale strijd, van alle oorlogen, van alle economische anarchie, van alle dwang, van alle terreur en van alle volksverdomming.

Deze oerangst is de ondertoon van alle opvoeding en van alle dialectische wetenschappen. Het gaat om leven, om voedsel en om kleding. Het is de driehoek van het aardse bestaan. Wie zou het ontkennen? De aardse mens is als het dier dat zijn soortgenoot het voedsel afgapt, uit drang tot zelfbehoud. Het is het natuurinstinct van een oeroud verleden. Wij zijn ‘meneer’ en ‘mevrouw’ zolang dit natuurinstinct geen geweld wordt aangedaan en wij zijn religieus, humaan en hoogst beschaafd zolang leven en voedsel en kleding niet in het gedrang komen.

De woorden: ‘Wees niet bezorgd over uw leven, wat ge zult eten of drinken, noch over uw lichaam, waarmee ge het zult kleden,’ zijn zeker niet gesproken tot de mens die in de spanningen en woelingen van de hedendaagse wereld leeft. Drijft dat woord niet de spot met onze werkelijkheid? Denk bijvoorbeeld aan de hongerjaren tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen er op alle gebied grote levensnood was. Hadden wij toen niet de plicht onze kinderen te beschermen en te jagen naar voedsel voor de aller-noodzakelijkste levensbehoeften? In het zweet des aanschijns konden wij zelfs geen brood eten, want het was er niet.

Het enige waarmee wij toen tot op zekere hoogte konden instemmen was het ‘maak u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen.’ Inderdaad, de afgrijselijke ellende van iedere dag was dermate groot, de spanningen die al onze aandacht opeisten waren zo ingrijpend, dat wij niet eens tijd hadden veel over de dag van morgen na te denken. Het kwaad van elke dag nam al onze aandacht in beslag. Is het een wonder dat velen deze woorden uit de Bergrede toen hebben opgevat als een goedkoop religieus optimisme, geschikt voor de effen dagen van vrede en voorspoed, geschikt voor de theoloog om een opstandig kerklid, die door zijn werkgever slecht behandeld wordt, tot kalmte en berusting te brengen?

Maar wij, die in de Bergrede een andere zin schouwen, wij weten dat hier gesproken wordt tot een uitzonderlijke groep leerlingen, en dat dit woord dus zeker niet bestemd is voor alle mensen. Of dit woord zich direct persoonlijk tot u richt kunnen wij niet beoordelen. Of het goed is dat u er zich op bezint, kunnen wij niet bepalen. Het is mogelijk dat wanneer u op dit woord vertrouwt, u hoogst teleurgesteld zult worden. Velen die erop vertrouwden, zijn op een gegeven moment haastig overgeschakeld op de strijd om het bestaan. En inderdaad hebben nuchterlingen in deze opzichten dikwijls groot gelijk.

Dit woord uit de Bergrede leent zich niet voor experimenten. Waag u dus niet aan beschamende exaltatie, want het gaat hier om zeer grote en heilige dingen. Het veruiterlijkte christendom van deze era heeft de Christus al zo menige slag in het heilige gelaat gegeven. Laten wij het dus niet erger maken dan het al is. U mag niet vertrouwen op dit woord! U mag er niet in geloven! U kunt er niet mee experimenteren! U kunt er alleen naar toe groeien. Onze bespreking van dit onderwerp heeft dan ook slechts zin voor hen die in dit groeiproces staan en enige oriëntatie nodig hebben.

Zoek eerst het koninkrijk

Er zullen weinigen zijn die in hun leven nimmer een zeer wonderlijke ervaring hebben opgedaan. Wij doelen op de ervaring dat wanneer de nood hoog is, ook de redding haar hulp schenkt. Het zal u overkomen zijn dat u aan iets behoefte had… en het kwam! Sommigen hebben daarin gebedsverhoring gezien, anderen hebben het als puur blind geluk aanvaard.., doch het was er. Het was er zo veelvuldig door alle eeuwen heen, dat men er een van die volkomen ware, diepe filosofische spreekwoorden van maakte, een van die middelen om oerkennis voor het volk te bewaren: ‘Als de nood het hoogst is, is de redding het meest nabij.’

Het betreft hier de werking van een goddelijke wet, die alle gebieden van stof en geest vervult; een wet zo machtig, verheven en dynamisch, dat ze zelfs in staat is zich in een wereld van godsontkenning, van godsnegatie, in flitsen te bewijzen. De bedoelde wet leert dat er voor iedere entiteit die, hoe dan ook en waar dan ook, in het universum uit het goddelijke wezen wordt verbijzonderd, een volkomen levensmogelijkheid is, in de uitgebreidste zin. Zodra een entiteit zich in de kosmos naar het bewustzijn hervindt, dat wil zeggen zodra de centrale godsvonk zich in hem bewijst, en hij, op basis van dit bewustzijn, de godsvonk moet aanwakkeren tot een vlam en in samenwerking met zijn medebroeders en -zusters het vuur van Gods liefdeplan moet onderhouden en voortdragen naar het doel, dan is er voor hem gezorgd, dan is alles wat hij te eniger tijd tot zijn instandhouding of voortbouwende taak nodig mocht hebben volstrekt aanwezig.

In het Godsplan heerst geen anarchie in de productie. Voor allen is alles! Dat is wet, dat is orde! Als de leerling de wedergemeenschap met die wet, met die orde belevendigt, dan stelt zij hem in het volledige bezit van zijn erfenis. Dan is hij onmetelijk rijk. De hemelse Vader weet wat hij behoeft, waar hij ook moge verkeren. Dat is geen stichtelijk praatje, doch uw aanwezig zijn in de kosmos brengt met zich dat er voor u is gezorgd. Bezorgd te zijn over een of ander is dus hoogst onintelligent.

Het feit dat in de aardse natuur alles tot ‘zorg’ en ‘bezorgdheid’ verplicht is, moet de leerling doen beseffen dat hij het spoor bijster is geworden. Hij dient zich dus in te spannen, het leven in overeenstemming met de oorspronkelijke wet terug te vinden. Een van de voorwaarden op het pad is dan ook het juiste antwoord te vinden op de vraag: Hoe moet mijn geestelijke inspanning zich richten? Hoe moet mijn zoeken zich afstemmen? Moet ik door de materie heen tot de ware staat doorbreken? Of moet ik door de geest heen de materie leren overwinnen? Hoe word ik in het bezit van mijn erfdeel gesteld?

De Bergrede is hier zeer duidelijk. ‘Zoek eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en al het andere zal u geschonken worden.’ Al het andere is dan geen probleem meer. Naar al dat andere, dat niettemin nodig is, gaat het zoeken der aardgezinden uit.

‘Moet ik dan mijn materiële belangen verloochenen? Moet ik mijn kinderen niet opvoeden, zodat zij zich zullen kunnen handhaven in de maatschappij? Moet ik Gods water over Gods akker laten lopen?’

Als u met deze vragen komt aandragen, is zulks een bewijs dat u zich zorgen maakt, dat het probleem nog te veel voor u is, dat u ertegenaan kijkt. De mens die iets van het ware rijk en zijn gerechtigheid ervaren heeft, stelt hier geen vragen meer. Het zoeken en streven der aardgezinden heeft alle kleur voor hem verloren. Hij gaat op in het nieuwe leven en van stonde aan is daar zijn erfdeel, waarvan hij de aanwezigheid in vroegere schemeringen van het ware leven voorvoeld heeft.

Hier is geen sprake van ‘schepen achter zich verbranden’ en midden in het onzekere springen. Het is het verruilen van een roeiboot voor een mailschip. Hier is geen sprake van parasiteren op anderen, op het werk, op de tijd en het geld van anderen.

Ontvangen en wegschenken

‘Is het dus zo: als ik het ware leven grijp – het Godsrijk en zijn gerechtigheid – zijn er dan lieve mensen, die mij vanuit hun overvloed dienen? Of is er een verwant, die mij materieel op de een of andere wijze veilig stelt? Met andere woorden: zullen de heidenen, die hun waren bij elkaar gezocht hebben, mij veilig stellen naar de natuur en mij nu keurig het nieuwe rijk binnenloodsen?’

Voelt u dat het zo niet kán zijn? Stoffelijk bezit kan u nooit van dienst zijn om het nieuwe leven binnen te gaan. En als u het nieuwe leven binnengaat, zijn er geen mensen die veroordeeld of geroepen zijn daarbij als vloermatje dienst te doen.

Als er waarachtig geestelijk werk in deze wereld wordt verricht, ten dienste van allen die zich krampachtig vastklampen aan deze aarde, dan kan zulk een werk zonder een cent beginnen. Het behoeft zich geen fondsen te verzamelen en komt toch niets te kort. Van alle kanten vloeit het toe, niet te veel, maar ook niet te weinig.

Ook aan deze werking liggen de manifestaties van dezelfde wet ten grondslag. Deze werking doet zich echter alleen dán gelden indien al het ontvangene getransmuteerd wordt teruggegeven in volstrekte arbeid ten dienste van allen, en meer dan dat.

Doch in deze werking gaat de Bergrede niet op. Als u dit wilt begrijpen moet u zich losmaken van alle materie en de daarmee sa- menhangende hersenkronkels. Als Christus het geciteerde woord spreekt, dan spreekt hij tot leerlingen op de berg. Zij zijn ingewijden! Dacht u dat deze mensen zich bezorgd maakten over leven, eten, drinken en kleding in de gewone burgerlijke zin? Het is om te lachen!

Er is bij de leerlingen der Geestesschool, die moeizaam het pad beklimmen, een andere hunkering: een hunkering naar het werkelijke, volle leven, naar de ware geestelijke spijs en drank en naar het ‘overkleed’ worden met het hemelse lichaam, zoals Paulus het uitdrukt. Dát is hun zorg, dát is hun voortdurende gedachte in een bepaalde fase van hun staat.

En die zorg nu is verkeerd, die zorg is fnuikend, die zorg is ziekmakend, die zorg is dialectisch, die zorg is aards. Geen leerling op het pad kan, door zo bezorgd te zijn voor zijn geestelijke staat, ook maar één el aan zijn lengte toevoegen.

U hebt als leerling maar één ding te zoeken: het Koninkrijk en zijn gerechtigheid. Dit zoeken is geen nieuwe vorm van uitbuiten of uitgebuit worden, nee, dit zoeken is: bevestigen, funderen, bouwen, metselen.

Doe het werk

Als u leerling bent, als u als leerling geroepen bent, ga er dan toe over, naar uw-staat-van-zijn, het ware rijk en zijn gerechtigheid te dienen. Werp u daarin met uw gehele wezen. Denk niet aan uw par- ticuliere geestelijke wording met al haar noden.

Zijn die noden er dan niet? Waarachtig wel, doch denk er niet aan, sta er niet bij stil. Dóé , met alle door u sterk gevoelde tekortkomingen, met die schrijnende pijn van het onvolmaakte, daar u staat in het Godslicht op de berg. Doe het werk! Al dat andere komt! Het wordt u geschonken.

Wanneer? Waar? Hoe? Het doet er niet toe. Als leerling van de Geestesschool kent u het pad van bevrijding en deze kennis hebt u niet gekregen om uw onrust en uw zorg te vergroten. U hebt deze kennis gekregen als een genade om de Zoon des Mensen bij zijn komst te kunnen herkennen. Ervaar daarom het woord van de Christus: ‘Mijn genade zij u genoeg!’

In deze genadekracht staan wij in het heden. In dit heden, met zijn ellende, smart en inktzwarte duisternis. In dit heden hebt ge uw werk te doen, uw werk als kind Gods. En in dit heden zijn er de spanningen die u weerstaan. Breek deze spanningen krachtens uw roeping en de u betoonde genade in het heden. Stel u voor uw taak en doe! Leuter en speculeer niet over morgen. Dat is de adembeklemmende zakelijkheid van de Bergrede. Dat is de efficiëntie van Jezus Christus.

Velen kunnen deze efficiëntie niet begrijpen en, hoewel geroepen tot de berg, blijven zij zich zorgen maken over inwijding en nieuw geestelijk voedsel, nodig voor ‘hun’ vordering. Gooi uw ik overboord! Weg met uw zelfhandhaving! Offer u zelf op het altaar van dienst. Niet morgen, maar vandaag. Om dat te kunnen doen hebt u liefde nodig, mensenliefde; een hart, dat het bloedoffer wil brengen.

De leerlingen die op de berg worden gewaarschuwd zijn zondaren in een hogere octaaf. Er zijn mensen die zich zorgen maken vanwege hun hogere leven. Het een is al evenmin bevrijdend als het ander. Alleen wie zijn leven zal willen verliezen om Jezus’ wil, dié zal het vinden. Versta dan ook het efficiënte van de Bergrede. Vandaag! En bouw met allen die uw broeders en zusters zijn aan de grondslagen van het Koninkrijk en zijn gerechtigheid. Wees een vrije metselaar.

Tot allen die de berg des geestes bestijgen wordt gesproken: Verlies alle eigenzin, maak u geen zorgen over levensontplooiing, over de geestelijke krachten en waarden die u op het pad nodig mocht hebben. Want het gaat om het leven zelf – het leven der vernieuwing. Jaag al deze hogere ik-zucht en ik-angst uit uw wezen weg. Zoek het Koninkrijk en zijn gerechtigheid. Vervul de wet der liefde naar het voorbeeld Christi en al dat andere komt vanzelf, daar het vervulling is van een vanzelfsprekende wet.

INHOUDSOPGAVE VAN HET LICHT DER WERELD

Ten geleide

  1. Gij zijt het zout der aarde
  2. Het wezen der wet
  3. Wees niet bezorgd
  4. Gij zult niet echtbreken
  5. Oordeel niet
  6. Geef het heilige niet aan de honden
  7. De offerande van de hemelse mens

Bron: Het Licht der wereld door J. van Rijckenborgh    

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID