4 van 7 Het licht der wereld: Gij zult niet echtbreken – J. van Rijckenborgh over de Bergrede

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7

 HET LICHT DER WERELD IS UITVERKOCHT – DE 7 HOOFDSTUKKEN ZIJN DIGITAAL BESCHIKBAAR

 

Ge hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Maar ik zeg u: Een ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds overspel gepleegd. (Mattheüs 5:27-28)

De bovenstaande tekst uit de Bijbel wordt hieronder toegelicht door Jan van Rijckenborgh. De tekst komt uit het boekje Het licht der wereld – zeven lessen uit de Bergrede, dat toespraken bevat die de auteur gehouden heeft in de jaren 1945 t/m 1947, als vervolg van zijn toespraken tijdens de bezetting die zijn uitgegeven in het boek Het Mysterie der zaligsprekingen. In die tijd van verschrikking, maar ook van hoop op een betere toekomst, werden de woorden die Jezus op de berg sprak voor zijn leerlingen op een nieuwe wijze benaderd voor leerlingen van de School van het Rozenkruis. Zijn toelichtingen en aanwijzingen zijn universeel juist ook vandaag de dag bijzonder relevant.

4 GIJ ZULT NIET ECHTBREKEN

Voor de mystieke en esoterische mens, die in de Bergrede een gesprek meent te beluisteren tussen de Christus en leerlingen op het pad, moet het hierboven geciteerde woord, oppervlakkig bezien, wel ontnuchterend en ietwat banaliserend werken. Immers, men zou mogen aannemen dat de strevende mens, die geadeld is om in het licht van de heilige berg op te stijgen, toch tenminste aan de zonde van echtbreuk ontstegen zou moeten zijn. Zou dan toch de Bergrede niet voor een exclusief gehoor, doch voor een gewoon, alledaags publiek uitgesproken zijn? Of is dit woord mogelijk door een der ouden in de Bergrede ingeschoven, om de een of andere reden, zodat het een vreemde klank is in deze realistische zangen van het ware leven?

Het is goed dit woord eens aan een nader onderzoek te onderwerpen. Allereerst is het noodzakelijk de verkeerde mening weg te nemen dat deze waarschuwing zich uitsluitend zou richten tot mannelijke leerlingen op het pad. Wij achten het duidelijk dat de Christus zich hier gelijkelijk richt tot mannen e’n vrouwen. Een onzuiver of ongeoorloofd begeren is zeker niet uitgesproken mannelijk en tussen ‘begeren’ en zich bewust, willens en wetens ‘laten begeren’ en ‘daarop aansturen’ zien wij geen verschil. Het speculeren op de begeertedrang van een ander is verwerpelijker dan het toegeven aan deze begeerte dóór een ander. Wij moeten er ons dus van bewust zijn dat wij bij dit woord niet op het terrein van de man of van de vrouw komen, doch dat hier de mens gegrepen wordt, in zijn tweevoudige manifestatie.

Door dit woord worden man en vrouw tegenover elkaar geplaatst en met elkaar geconfronteerd. Door dit woord worden mannen én vrouwen, ook als leerlingen van een Geestesschool, verplicht diverse duistere mysteries van hun bestaan te leren doorgronden. De goddelijke gedachte, die aan de menselijke tweevoudigheid ten grondslag ligt, moet door de leerling ontdekt worden. Als hij deze mysteries opdelft en iets van deze goddelijke gedachten als wijsheid ervaart, kan hij de wegen tot het ware levensspel vinden en bewandelen. Een levensspel dat in deze wereld tot ‘overspel’ is verworden. U kunt de waarschuwing, gegeven aan de leerlingen op de heilige berg, op twee wijzen benaderen. ‘Ge hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken.’

Door alle tijden heen, primitief of meer beschaafd, bij alle volkeren en rassen is de echtelijke verhouding geregeld en beschermd. Er waren steeds religieuze en wettelijke normen, die een zekere cultuur van het huwelijk beschermden of bedoelden. Echtbreuk werd religieus en wettelijk eerst dan gesanctioneerd als er duidelijk sprake was van ‘overspel naar de natuur’. Alles wat terzake tot de levensregels behoort is de mens als massa bekend. Ge hebt gehoord dat dit tot de ouden, die van deze natuur zijn, gezegd is.

Maar u, die een nieuw geestelijk pad ambieert, u die geacht wordt te behoren tot de jongeren, tot de nieuwen, die door de Christus tot een hoge en diepe kennis en levenswerkelijkheid gevoerd moeten worden, u dient te verstaan dat de betrekkelijk simpele vanzelfsprekende regels, die de houding tussen de seksen bij de mens als kuddedier bepalen, voor u, als leerling van de Geestesschool, in hoge mate onvoldoende zijn.

Er is een samenwerking tussen de beide seksen náár de natuur en ván de natuur, en deze samenwerking wordt door religieuze, humanistische en wettelijke normen verzegeld. Maar er is eveneens een samenwerking tussen de twee aanzichten van de menselijke levensgolf op een hoger plan en déze samenwerking schept een verhouding die eveneens volgens de normen van een hogere wet wordt geregeld. En daarop doelt de Bergrede!

Indien u de gewone humane, religieuze, wettelijke normen der levensgemeenschap punctueel vervult en als zodanig ten voorbeeld kunt worden gesteld, dan wil dat zeker nog niet zeggen dat u aan de normatuur der Bergrede zult kunnen voldoen.

Er is geen sprake van dat dit Bergredewoord gericht zou zijn tot de sensuele mens. U weet hoe de mens van de natuur wordt beschermd tegen de agressieve uitingen dezer natuur. De staat bemoeit zich ermee, hij maakt wetten en berecht conflicten. Ook de exoterische godsdienstigheid spreekt haar woord en stelt haar normatuur.

Voor de geestelijke mens ligt de zaak evenwel anders. Hij gaat op in een hogere natuur en staat als zodanig voor een andere wet, voor een andere redelijk-zedelijke waardebepaling. Al werd tot de ouden dit of dat gezegd, de leerling op het pad moet zich uit die oudtestamentische fase opheffen en doorgronden, op geheel andere wijze dan de natuurmens, wat ‘begeren’, wat ‘overspel’ is.

Een dringend halt

Wij vragen u: is u volstrekt tevreden met de andere, die u in het leven vergezelt? Of u er zich bewust van is of niet, wij zeggen u: u bent het niet! U hebt de andere leren kennen in zijn of haar beperkingen, of u bent bezig het te doen en de andere jegens u.

En nu is daar die drang naar het andere, of de andere, waarin u de ontdekte beperkingen weg-idealiseert. Deze drang, of dit begeren, zal in de meeste gevallen in hoge mate kuis of zuiver zijn. Het kan zeer onpersoonlijk tot uiting komen en toch is het ‘overspel’.

Hier gebiedt de Bergrede een dringend ‘halt’: ‘Een ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds overspel gepleegd.’ Nog eens, benader dit woord met geen enkele populair sensuele overweging. Wij richten ons tot hen die menen het kuddedier ontstegen te zijn.

Iedere leerling op het pad gevoelt de drang naar hoger, naar licht, naar bevrijding, naar levensvervulling. Het kan niet anders, of er komt in zijn wezen het conflict. Het conflict met de ander of het andere. Dit conflict komt omdat de andere of het andere nog op het gewone natuurniveau staat. Het ik, de zelfhandhaving en de natuurwetten drijven een andere richting uit.

Door dit conflict heen komt de reactie: grof, naar de natuur, of verfijnd, naar de geest. Maar het is een reactie, omdat uw levenswerkelijkheid in het gedrang komt. De reactie wekt het verlangen naar herstel van het verstoorde evenwicht. Dit verlangen wil aanvulling van het gemis, voedsel tot leniging van de honger. En dan gaat de mens op reis en op zoek naar de andere of het andere. Zijn begeren richt zich als vanzelfsprekend op de andere of het andere en reeds onmiddellijk heeft hij in het hart, de bron van het verlangen, ‘overspel’ gepleegd.

Er zijn vele leerlingen op het pad die zichzelf in deze dingen bedriegen. Wij willen het zo stellen dat zij zich allen overspeligen weten, dat zij zich allen aan deze dingen schuldig weten, ook al leven zij celibatair. Want dit woord ontstijgt aan het burgerlijke begrip. Het wordt gesproken tot de leerlingen die op de Heilige Berg aan de voeten van de Meester zitten.

Daar de menselijke levensgolf zich openbaart in twee aanzichten, in twee seksen, en deze beide groepen van Godswege geroepen zijn tot samenwerking, daar wordt van de grondlegging der tijden de man tegenover de vrouw gesteld en de vrouw tegenover de man. U staat in deze wereld met de andere of – wij noemden het met opzet – met het andere, want sommigen zijn zich van de andere in hun leven niet bewust, of zij negeren dit bewustzijn vanwege het afgrijselijke leed van duizenden jaren. Zo staat de man tegenover de vrouw of het vrouwelijke. Zo staat de vrouw tegenover de man of het mannelijke.

Als u de man of de vrouw als levenspartner afwijst, om welke reden dan ook, niet geadeld of wel geadeld daartoe, dan gaat uw neiging toch tot het vrouwelijke of het mannelijke, tot vrouwelijke of mannelijke ambities, beroepen, gedragingen, wezensstructuur.

Dat is aan alle mensen zeer duidelijk te herkennen, vooral bij hen die het krachtig ontkennen. U is gehuwd in engere zin, u heeft een levenspartner of u zoekt er een. Of u is gehuwd, verbonden met het andere, dat polair tegenover u staat. Het oerwezen van de mens bewijst zich, hoe dan ook.

Zo stellen wij tegenover de werkelijkheid. En als u nu een leerling op het pad bent, als u op de Heilige Berg gezeten bent, aan de voeten van de Meester, dan bevredigt die werkelijkheid u niet. Dat kan ook niet, want u zoekt naar hoger, wijder, volstrekter, completer werkelijkheid. Bijgevolg pleegt u ‘overspel’. Geestelijk, moreel, ethisch, stoffelijk.

Tot de ouden werd gezegd: Gij zult niet echtbreken. U zult het niet doen en u gevoelt dat u het niet kunt, dat het geen oplossing geeft aan de vele problemen in uw leven. U wilt het ook niet, want u hebt u vertrouwd gemaakt met het begrip levensheiliging, u volgt hoge, reine, zuivere, edele levensnormen.

U staat tegenover de andere, of het andere, u bent ermee verbonden, u bent ermee verweven… en toch is er overspel! Er is in uw wezen een wereldwijd verlangen naar de volledigheid en volgens de drang van het oeratoom Gods, dat in u brandt, wenst u de volmaakte andere – of het volmaakt andere, hetgeen hetzelfde is. Het zijn, of het niet-zijn, hetgeen hetzelfde is. En dat nu is overspel!

Wij zeggen u: een ieder die vanuit zijn staat-vanzijn een vrouw aanziet om haar te begeren, een man aanziet om hem te begeren, het vrouwelijke of het mannelijke aanziet om het te begeren, heeft in zijn of haar hart reeds overspel gepleegd. U mag die drang naar boven met allerlei namen noemen, u mag de diepste wezenskernen van het menselijke geslacht heftig en hartstochtelijk ontkennen, de Geestesschool stelt zich daarboven.

De Christus, staande op de berg, oog in oog met zijn leerlingen, zegt tot u en ons: Tussen de ouden en de nieuwen – tussen de jeugd van voorheen en die van thans – is geen principieel verschil – hoogstens een praktisch verschil.

Het conflict

Hoe ontkomen wij aan het hier gestelde overspel? Dat een leerling naar hoger goed streeft, zich tot het licht keert en daardoor in conflict komt met de wereld is toch onontkoombaar? Hij wil toch dit overspel?

Doch u zult het niet meer willen als u zich bezint op de kennis die u van Godswege gegeven is. Uw staat-van-zijn, het veld waarin u leeft, zowel in enge als in ruime zin, is uw werkelijkheid: hij is volstrekte waarheid, realiteit. Uw gehele staat-van-zijn, zoals hij is, met mooi en lelijk, is in overeenstemming met de feitelijke toestand. Uw echtgenoot en al die anderen om u heen, met wie u naar het bloed verbonden bent, het andere om u heen, het is het milieu waarin u behoort, of waarin u van Godswege geplaatst bent. Zo is het met alle mensen – zo is het met onze wereld. Deze wereld, deze grauwe, inktzwarte bende is van ons, wij hebben haar zo gemaakt.

En nu is het verschil tussen de mens als massa en de leerling op het pad dat deze laatste zich zijn staat-van-zijn bewust wordt. Hij staart in zijn eigen werkelijkheid, hij ontdekt hoe hij zich wentelt in het vuil, hij ziet de beperking en het ontstellende wee, hij ziet het conflict en het beperkende in de ander en in het andere, de tekorten. En dan… dan komt het conflict… dan wil hij weg van zijn huis… van zijn beperking… van zijn vuil… hij wil zijn staat-van-zijn ontvluchten.

Het zich bewust worden van zijn staat is een genade. Maar het zich op geforceerde wijze eraan onttrekken is overspel. Bij de ouden waren er ook leerlingen op het pad. Zij oefenden zich tot persoonlijkheidssplitsing, zij ontvluchtten de bende, hun staat- van-zijn. En u betracht het op een andere wijze. U vlucht van het dit in het dat, van de andere naar het andere, van het andere naar de andere. Overspel! U aanvaardt het levensspel niet, u wilt het kwijt, u wilt zich eruit oefenen, eruit zwijmelen, eruit bidden, er occult uitbreken. Overspel!

Het resultaat is dat u steeds opnieuw wordt aangezogen door uw staat-van-zijn. En het tweede wordt erger dan het eerste. Als u het ene andere verruild hebt voor het tweede andere, is u er geen millimeter mee gevorderd.

Moet men dan het levensspel van het moment aanvaarden? Ja, vrienden!
Is dit leven dan geen bitterheid? Is dit levensspel dan geen dissonant? Is dit levensspel dan niet in hoge mate verwerpelijk wanneer wij het stellen in het Godslicht? Ja, vrienden!
Als men het pad en het leven zelf ziet, moet men dat pad dan niet gaan? Ja, vrienden!

Maar dat pad eist niet van u wat u zelf wilt. U wilt eruit – en eraf – u wilt forceren – u is in deze dingen nog geheel en al van de oude natuur. U wilt breken zonder te bouwen. U is de Karnmens, de revolutionair, die de zaak in elkaar moordt en brandt. Als u bewustzijn heeft van het nieuwe, staat u nog niet in het nieuwe, en is u nog niet van het nieuwe.

Keer u tot uw staat-van-zijn. Stel u voor het levensspel, de levens- werkelijkheid van uw particuliere staat. Wat u hebt, is uw bewust- zijn ‘dat het anders moet’, dat u het niet verdragen kunt, dat u in geestelijke ademnood verkeert. Dat is een genade. Maar wat nu? Dan gaat de Bergrede verder:

‘Indien dan uw rechteroog u ergert, ruk het uit en werp het van u; want het is u beter dat een uwer leden verga dan dat uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. En indien uw rechterhand u ergert, houw haar af en werp haar van u, want het is u beter dat een uwer leden verga dan dat uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.’

Hierin vindt u het antwoord op uw vraag: Wat nu? In het bewust- zijn van uw staat-van-zijn moet u overgaan tot structurele vernieuwing, tot fundamentele omkering. U moet niet op jacht gaan naar de ander, of het andere, maar u moet een ander van uzelf maken, zó volledig, zó volstrekt, dat hierin niets aan het negatieve wordt overgelaten.

Wil de Kaïn-mens revolteren, laat hij dan revolteren in zichzelf. Hij kan het in het genadevolle bewustzijn van zijn eigen verzonkenheid. Zo bouwt hij geen toren zonder basis, doch hij begint bij de fundamenten van het eigen zelf en graaft diep in het duister van zijn eigen wezen en hij rukt al die ik-zucht, al die zelfhandhaving van zich en werpt ze in het vuur. Laat de lagere zelfhandhavende mens in u sterven en nader aldus, als de volkomen-liefde-barende, de andere, het andere.

Deze absolute, onpersoonlijke, zichzelf wegcijferende liefde overwint alles. Aldus aanvaardt de leerling het macabere levensspel niet in negatieve berusting, zich ermee gelijkvormig makend, en hij ontvlucht het niet, overspel plegend. Nee, hij breekt erdoorheen met de gesel der liefde, die zich in het zelf vrijgemaakt heeft. Met de liefde die alle verstand te boven gaat, alle eigenzin, alle zelfhandhaving. Met de liefde die, geroepen door het licht, het licht vervult.

Zo ruimen wij alle conflicten op. Zo worden wij machtige mensen. Zo bouwen wij een nieuwe hemelaarde, als wij van binnen- uit het ware goddelijke levensspel voeren in het duistere levensspel van deze wereld. Zonder overspel!

INHOUDSOPGAVE VAN HET LICHT DER WERELD

Ten geleide

  1. Gij zijt het zout der aarde
  2. Het wezen der wet
  3. Wees niet bezorgd
  4. Gij zult niet echtbreken
  5. Oordeel niet
  6. Geef het heilige niet aan de honden
  7. De offerande van de hemelse mens

Bron: Het Licht der wereld door J. van Rijckenborgh    

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID