Ad Fontes, Een nieuwe Mare van het Rozenkruis 1614 – 2014 – Gratis bij actieboek(en) – Een bezoek aan Tübingen

AD FONTES IS NIET MEER LEVERBAAR

Het boekje ‘Ad Fontes, een nieuwe Mare van de lofwaardige Broederschap van het Rozenkruis 1614 – 2014’ is geschreven en uitgegeven in 2014 in meerdere talen naar aanleiding van de herdenking dat 400 jaar geleden het eerste manifest van de drie manifesten van de klassieke rozenkruisers verscheen: de Fama Fraternitatis R.C. Het is destijds gratis beschikbaar gesteld aan de meer dan  tweeduizend deelnemers aan de internationale conferentie voor leden en leerlingen van het Gouden Rozenkruis in Calw in het Zwarte Woud in Zuid-Duitsland. Hieronder volgen de tekst van het woord vooraf, de inhoudsopgave en hoofdstuk 4.

WOORD VOORAF

Nu wij het memorabele jaar 1614 herdenken, het jaar dat het eerste manifest, de Fama Fraternitatis van de lofwaardige Broederschap van het Rozenkruis verscheen, menen wij er goed aan te doen enkele van de pijlers zichtbaar te maken, waarop deze broederschap haar roeping en zending baseert.

Deze pijlers schragen een gebouw dat onzichtbaar van gestalte is, en desondanks lichtend van geest en liefde. Haar poorten bewaren het onvergankelijk goede, ware en schone, weggeborgen in het hart van God. En omdat ‘het goede en gewisse altijd met zichzelf in harmonie is’ (Fama), weerspiegelt het zich eeuwig in het hart van de ware God zoekende mens.

De pijlers zijn de zuilen van de aloude kunst van bouw, de zuivere alchemie, die scheidt en weer verbindt, en in haar uitkomst genezing brengt. Hecht gefundeerd staan zij in Christus in het trouwe hart van hen, die de Mare indertijd de wereld inzonden, onze vrienden en broeders van de Orde van het Rozenkruis.

Aan hen onze eerbied, ons respect, onze groet. Aan de lezer nu een bede voor zijn welzijn. Aan iedere pelgrim, strevend op het Pad, een behouden thuiskomst in de wijde hallen van het het domus sancti spiritus.

Lectorium Rosicucianum
Haarlem, Nederland, 2014

INHOUDSOPGAVE

  1. De vier pijlers van de eeuwige wijsheid
  2. De vier staten van de mens
  3. De vier pijlers van de Fama Fraternitatis – De eerste pijler: de johanneïsche lijn van het oorspronkelijke christendom – De tweede pijler: de Arabische lijn – De derde pijler: de lijn van Paracelsus – De vierde pijler: de lijn van Hermes – Het compendium
  4. Een bezoek aan Tübingen – Het rijk van de heilige geest – Broederkring of ‘samenzweerders’?
  5. ‘Eberhard, der im Bart’
  6. Eberhards ideaal: de drie geestelijke centra – Van Tübingen naar Italië.
  7. De vijf talen van de Fama

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN PETER HUIJS

4 EEN BEZOEK AAN TÜBINGEN

Het verhaal van het ontstaan van de manifesten van de broederschap van het rozenkruis, het is al vaak beschreven en van veel kanten belicht. Mensen als Will-Erich Peuckert, John Montgomery, Carlos Gilly, Roland Edighoffer, Christopher McIntosh zijn diep doorgedrongen in de geschiedenis van de oorsprong; en het is hier niet de plaats om hun bevindingen te herhalen. Hierboven hebben we al een luchtige schets gegeven van de geuren en kleuren, en de wijdse uitzichten van het landschap, dat deze fraaie maar raadselachtige vrucht heeft voortgebracht.

De genoemde geleerden hebben elk vanuit een eigen invalshoek verdieping aangebracht. Peuckert schildert de pansofische omgeving, het intellectuele klimaat van de eerste twintig, dertig jaar van de zeventiende eeuw alsof hij erbij is geweest. Niemand van de mensen die hij in zijn boek Die Rosenkreuzer noemt, had ook maar enige moeite om de achtergronden te herkennen, van waaruit de Fama sprak.

Montgomery bewijst in elke zin, praktisch tegen beter weten in, dat Andreae in de allereerste plaats evangelisch predikant was, en zijn relatie met de rozenkruisers hoogstens een jeugdzonde. Edighoffer biedt een ideeëngeschiedenis en beschrijving van die tijd, en geeft een uitleg die leunt op de archetypen en de symbolen van C.G. Jung.  Christopher MaIntosh geeft een heldere uitleg van de ontstaansgeschiedenis. En aangezet door de onvermoeibare initiatieven die uitgaan van het onderzoeksinstituut van de Bibliotheca Philosophica Hermetica heeft Carlos Gilly in een jarenlang onderzoek naar de jaren 1604-1614, alle relevante gebeurtenissen en grotendeels vergeten publicaties aan de oppervlakte weten te brengen die nu de basis sine qua non vormen voor het op juiste wijze begrijpen van de contact waarin de rozenkruisimpuls uit de zeventiende eeuw zich kon uitdrukken. Daarnaast reconstrueert hij in 1998 met Pleun van der Kooij uit de handschriften en eerste drukken van de Fama een verbeterde versie, die de oorspronkelijke heel dicht benadert, zodat het is alsof het originele handschrift van de Fama ons weer ter beschikking staat. Bovendien voorziet hij dit nieuwe geheel van een lezenswaardige toelichting.

Wat de ontstaansgeschiedenis betreft, al in 1612 werd door hertog August von Anhalt de aandacht gevestigd op het stadje Tübingen, lieflijk gelegen aan de Neckar, in het Zuid-Duitse land Baden-Württemberg. ‘Informeer eens bij de doctor uit Tübingen’, schreef hij aan zijn vertrouwde boekhandelaar, toen hij na de Fama ook een exemplaar van de Confessio wilde lezen.

Naast Tobias Hess horen namen als die van Andreae’s dierbare vriend en pastor Abraham Hölzl bij die ontstaansgeschiedenis. Abraham Hölzl is ook een vriend van Andreae, Johann Vischer is bovendien een mentor van beiden. Het is een kring die al langer bestaat, in steeds veranderende samenstelling, en Johann Valentin Andreae (1586-1654) is een van de laatsten die in 1608 toetreedt tot deze kring. In 1612 (Hess is dan al ziek) brengt Andreae zijn studievriend Wilhelm von Wense (1586-1641) mee.

‘Tot dit doel nodigde hij [CRC] van zijn eerste klooster drie van zijn medebroeders uit, met wie hij zich bijzonder verbonden voelde, te weten G.V., broeder I.A. en broeder I.O., die bovendien in de kunst iets meer zagen dan in die tijd gemeenlijk het geval was. […] Zo ving de broederschap van het Rozenkruis aanvankelijk aan met slechts vier personen.’
(Fama)

Het enthousiast-religieuze gevoel van die vriendengroep is de brandstof voor hetgeen in deze kring ontstaat. En geheel in de zin van de nieuwe wetenschappen beginnen ze zelf te onderzoeken, hoe zij de algehele hervorming van het religieuze, wetenschappelijke en maatschappelijke leven in hun tijd kunnen doorvoeren.

In de eerste tien jaar van de zeventiende eeuw is ongetwijfeld de belangrijkste man in die kring Tobias Hess (1568-1614). Hij is dan rond de veertig jaar. In hem komen al die lijnen die we hierboven besproken hebben als het ware opnieuw samen. De man is werkelijk een uome universale, maar dan een noordelijke. Hess is een levende concordantie van het heilige woord. Hij is geduldig, hij moet zien zijn dertien kinderen groot te brengen en hij heeft een Xantippe als echtgenote. In het gemeentearchief van Tübingen is bijvoorbeeld sprake van een straatgeschil waarin zij betrokken is. In het huwelijksregister van dezelfde stad is hij overigens uit de duizenden inschrijvingen de enige (!) waarbij geschreven wordt dat hij móest trouwen, omdat de eerste kleine Hess in aantocht was.

In het straatje waar hij woont, koopt hij een tweede woning, die grenst aan die waarin zijn gezin woont, om rust te hebben voorzijn studie, zijn geneeskunst, zijn bezoeken, zijn boeken. Hij is verdraagzaam als Christus, hij bezit de wijsheid van het zuivere recht, de menselijkheid van Erasmus, de mathematische kennis van Johannes Stöffler , de universele zachtmoedigheid van Ficino en hij beheerst zowel de klassieke geneeskunst van Galenus (130-200) als de nieuwe van Paracelsus. Het hermetische weten van de twee voorgaande eeuwen treft men als door een brandglas geconcentreerd in hem aan.

Christoph Besold (1577-1638) werd lange tijd eveneens tot deze groep gerekend. Besold wordt wel tot de belangrijkste juristen van die tijd gerekend. Briljant als hij is, schrijft hij onder andere een vernietigende dissertatie over de fundamentele ongerechtigheid en onwettigheid van de heksenprocessen, als Keplers moeder van hekserij wordt beschuldigd en hij haar verdediging op zich neemt.

Met zijn scherpe verstand is hij een onverschrokken voorvechter van het vrije denken, voordat hij zich onder de invloed van de jezuïeten tot het katholieke geloof bekeerde. Aan het schrijven van de Fama schijnt hij geen deel te hebben gehad, aangezien hij zelf niet meer dan een vermoeden had wie de auteur(s) ervan geweest konden zijn.

Met de uitgave van Fama meegebonden verschijnt eveneens een vertaling van Boccalini’s Ragguagli di Parnaso (Nieuws van Parnassus), met als titel Allgemeine und Generalreformation der ganzen weiten Welt (Algemene hervorming van de gehele wijde wereld). De vertaling is het werk van Wilhelm Bidembach, nog een vriend van Tobias Hess, en is heet van de naald: in Italië verschijnt de oorspronkelijke tekst voor het eerst in 1612.

Nog een ander werk vanuit de warme renaissancestreken inspireert de vrienden in Tübingen: Tomasso Campanella’s Civitas Solis. de ‘Stad van de Zon’, dat hij in 1602 schreef en dat door een andere bekende van Andreae, Tobias Adimi, eveneens in 1612 uit Italië wordt meegebracht. Over heel dit geschrift – al kwam het van een lid van de Dominicaanse orde – zweefde een kabbalistische geur, en de vrienden konden zich geen betere blauwdruk wensen voor de reformatie van de vastgelopen hervorming van Luther, in christelijk-hermetische zin. Dit werk inspireert Andreae tot het schrijven van zijn Reipublicae Christianopolitanae Descriptio (ook bekend als Christianopolis), dat in 1619 uitkomt.

Civitas Solis schetst vanuit een heel andere werkelijkheid een ideale maatschappij. Aan het hoofd van de zonnestand staat een koning-priester. Koning omdat hij de stof absoluut overwonnen en onderworpen heeft, priester omdat hij het nieuwe licht van een geestelijke atmosfeer kan verbinden met een ideale, door de hoge geestelijke rede geleide samenleving. Metaphysicus is zijn naam, en hij verenigt zich in potentia (macht), sapentia (wijsheid, kennis) en amor (liefde, verbinding). De wijze waarop hij regeert en onderwijst vindt zijn basis in slechts één boek, het boek Sapentia, dat ‘aan het volk wordt voorgelezen op de wijze van de Pythagoreërs’.

Tomasso Campanella construeert zijn neoplatoonse stad op basis van de levensboom, de ets ha chaim van de kabbalah. Het voert te ver om op deze plaats het wonder-wijze construct van die geprojecteerde ideale samenleving uit te werken, maar tot overdenking stemt toch hoe Metaphysicus de grondslagen ervan voor zich ziet. De macht die hij in zich heeft, berust op vier zuilen, vier grondslagen: genade, recht, welslagen en roem. Zijn weten omvat gnosis, wijsheid en rede, maar de liefde die over alles regeert is niettemin de grond, de basis én het mysterie van de civitas solis.

Bidembach, Vischer, Hölzl, Andreae, Hess… Ook al zijn er leeftijdsverschillen, het zijn vrienden. Ook al is er geen lidmaatschap, geen verenigingsstatuut, er is wel een broederschap – naar de geest. De meeste van hen zijn als professor of als student verbonden aan de Tübingen universiteit, of aan het Evangelische Stift. In het gastvrije huis van Tobias Hess zijn ze kind aan huis, op wisselende tijden, in een wisselende samenstelling. Het is een los verband, niet een vereniging met ingeschreven leden, daarvoor zijn de tijden te onrustig, de leeftijd en de lotsbestemming te uiteenlopend. Maar Andreae, vurig vereerder van Tobias Hess, verzucht over hen, zijn vrienden dichtbij en veraf, als hij over die tijd en die sfeer schrijft:

Laten wij onze eigen regels volgen onder Christus, in deze losbandige tijd. Laten wij in deugdzaamheid ‘excentriekelingen’ zijn, te midden van zo’n vuilstort van geboefte. Laten wij ‘fantasten’ zijn op het gebied van het hogere, in deze materialistische tijden.’ [Hess werd als excentriekeling, utopist en fantast weggezet]. ‘Laten wij liefhebben zoals hij, en laten wij ons na het afwerpen van de tooi van titels en de trots van ereambten ‘broeders’ noemen (wat zit je te spotten, Momus [duivel]?), laten we samen de eed op dienstbaarheid jegens Christus afleggen, opdat versmading van de wereld, op wederzijdse stichting en op een vriendelijke omgang onderling, en laten we ons opgeven als ingezetenen, niet van het rijk van Utopia, maar dat van Christus – ook al is dat door de ouderdom van de wereld hier vrijwel onzichtbaar. Zo hebben wij geleefd en God is onze getuige dat ons leven vol eenvoud (ook al word je door woede verscheurd, Satan!), onschuld en goede bedoelingen was. Als ik nog een keer mocht hopen op zo’n vriend, konden alle rijkdommen van de wereld me gestolen worden.’  

Deze gedachten van Andreae kenmerken de sfeer, waarin ruim vóór 1610 het concept van de rozenkruisers broederschap het licht ziet. Daar worden Christus, Hermes, Plato, kabbalah en Arabische Magia, als in een alchemisch proces op hoger plan herboren, verzegeld en opnieuw de wereld ingezonden:

‘Want wat Plato, Aristoteles, Pythagoras en anderen heeft aangeraakt, waarbij Henoch, Abraham, Mozes en Salomo de doorslag hebben gegeven, vooral daar het in overeenstemming is met het grote wonderboek, de Bijbel – dit alles vloeit tezamen en vormt een sfeer of bol, welks delen alle even ver van het middelpunt verwijderd zijn. Hierover zal in christelijke gelijkenissen uitvoeriger gesprek worden.’ (Fama)

En inderdaad, het lijkt wel of alle bekende kennis als in een synthese samenkomt in iets dat mooier was dan de afzonderlijke delen samen. Deze mensen zijn bevlogen – ‘fantasten’ noemt men hen – en dat is niet als compliment bedoeld. Maar zo was het wel: zij waren verwant aan elkaar, zij woonden bij elkaar om de hoek, hun vriendschap was edel en door hun aspiratie ontstond een nieuwe impuls, een groot licht dat opging over Europa.

‘Want Europa gaat zwanger en zal een sterk kind baren, dat een groot peetgeschenk nodig zal hebben’, zoals de Fama het verwoordt. Het resultaat van hun ijver, de wederontdekking van het begrip, dat de mens een microkosmos is die behoort tot ‘de andere, onbekende helft der wereld’ (Fama) en de idee, dat er hoop is voor een geschonden mensheid, doet vele duizenden Europese harten sneller kloppen van vreugde.

In deze vriendenkring schrijft Tobias Hess rond 1608 allereerst het merendeel van de Fama Fraternitatis, ‘Een mare van de Broederschap van de zeer lofwaardige orde van het Rozenkruis’. Hij had niet alleen een diepgaande studie van ‘het wonderboek, de Bijbel‘ gemaakt, maar ook van Paracelsus, de arts die ‘als een meteoor door heel Europa een spoor van licht had getrokken’.

In het denken en handelen van Tobias Hess, in alles wat hij ondernam, staat deze befaamde en beruchte geneesheer – de grondlegger van de moderne chemie en geneeskunst – centraal. Hess maakt in de jaren negentig van de zestiende eeuw kennis met Oswals Crollius, een befaamd paracelsist die in 1594 en 1595  te Bebemhausen verblijft, vlakbij. Hij komt daar vergezeld van Johannes Stoffel, zijn beste vriend uit hun geboortestad Neurenberg, en mensen als Samuel Eisenmenger jr. en de leraar Latijn Ulrich Bollinger. Daar ontmoet hij vermoedelijk ook Johannes Andreae, de vader van Johann Valentin. Bij Crollius dringen ze door inde theorie en de practica, het denken en het vervaardigen van geneesmiddelen à la Paracelsus. Crollius vertrouwde Tobias Hess genoeg om hem te vragen een traktaat als de ‘Dialoog tussen de natuur en de zoon van de filosofie’ (van Aegidius de Vadis) naar een vriend meteen nemen. En in de Fama gebruikt Hess gedachten en formuleringen van Crollius.

Paracelsus stelde: ‘de kennis van elk ding komt voort uit de ervaring, uit de daad en het onderzoek, uit de werken van de waarheid – want het weten en kennen ontstaan uit de ervaring.’ Ja, het eigen onderzoek was de ladder naar het goddelijke. Geheel in de geest van Pico della Mirandola (1463-1494), een van de lichtende pioniers van de Italiaanse renaissance, Diens traktaat over de menselijke waardigheid omschreef het aldus:

‘Als vrij en soeverein kunstenaar moet u als het ware uw eigen beeldhouwer zijn en uzelf uitbeelden in de vormde u verkiest. U kunt ontaarden in de lagere vormen, de dierlijke, maar u kunt ook door een wilsbesluit van uzelf herboren worden in de hogere vormen, die goddelijk zijn.’ 

Dat is een aansporing, die zij zeker ter harte namen, en het gevaar dat op de loer ligt bij een dergelijke uitspraak, dat van de menselijke hoogmoed en ongebreidelde ambitie, blusten zij in hun gemoed met het zachtmoedige christendom van Johannes Arndt of met de overdenkingen van Thomas à Kempis, en met het diep doordringen in de geest van de heilige schrift.

Het rijk van de heilige geest

Dat geldt ook voor de overwegingen van Joachim di Fiore. Want de bijbelstudie van Tobias Hess mondt uit in een visie op de ontstaansgeschiedenis van de mensheid, waarin drie grote tijdvakken zijn te onderscheiden. Deze tijdvakken zijn ontleend aan het beeld van ‘de vlammende driehoek’ van vader, zoon en heilige geest, waarvan we de oorsprong moeten zoeken bij deze Siciliaanse geleerde en monnik uit de twaalfde eeuw. Een man van grote bescheidenheid en zuivere vroomheid. Joachim van Fiore, of Gioacchino di Fiore   werd in de twaalfde eeuw geboren in Celica, een klein dorpje in Calabrië, ten tijde van het koninkrijk van Sicilië. Joachim was oorspronkelijk, net als zijn vader, een notaris van aanzien en werd raadgever van de aartsbisschop van Palermo, en van Margaretha van Navarra, regentessen van Sicilië.

Di Fiore was een toegewijd zoeker naar het goddelijke, en naar het rijk van de heilige geest. Hij ontvouwde een nieuwe manier van kijken naar hoe de geschiedenis van de mensheid zou verlopen. Hij zag een indeling van de menselijke evolutie in drie stappen, in de genoemde drie tijdperken. In de eerste periode, die van de vader, heeft het Oude Testament zeggenschap over de mensheid. De mens leeft dan naar het vlees, het is de tijd van leken en gehuwden die zich als slaven houden aan de inzettingen van de regelgeving en de wet; het is een tijdvak dat loopt van Abraham tot Christus en volgens Joachim di Fiore beloopt die periode van de vader tweeënveertig geslachten.

Als Christus geboren wordt, breekt de tweede periode aan. Opnieuw begint een periode van tweeënveertig geslachten, die nu een vast aantal jaren kennen; steeds 30 jaar. Nu is de mensheid gebonden aan het Nieuwe Testament, de slavernij is afgeworpen en de mensen zijn kinderlijk gehoorzaam. Zij worden geleid door de kerk, en hun leven gaat op en neer, het schommet tussen vlees en geest. En omdat de mensen zo zijn, zijn ook de kerk en haar prelaten zo. Tweeënveertig generaties van gemiddeld 30 jaar, gerekend vanaf het begin van onze jaartelling, komt uit bij het jaar 1260. Dat zou het jaar zijn, volgens Joachim di Fiore, dat het tijdperk van de heilige geest aanbreekt.

Dan zal de kerk zuiver geestelijk zijn, en zullen de mensen volkomen vrij zijn. Sacramenten zijn dan overbodig en priesters al net zo. Strevende mensen vol hunkerend verlangen zullen doordringen tot een geestelijk inzicht, een intelligentia spiritualis, geschonken aan viri spirituales, mannen van geest. En de dienaren die er nog zijn, zijn gewijde mensen die het eeuwig evangelie verkondigen, naar het woord van Johannes in hoofdstuk 14 van zijn Openbaring: ‘Ik zag een andere engel vliegen in het midden van de hemel en hij had een eeuwig evangelie om te verkondigen.’

Het zal niet verwonderen dat ook deze man ernstig bekritiseerd werd, met name door Thomas van Aquino, de scherpzinnige scholasticus. Juist dat hoopgevende beeld van een derde tijdperk, dat men, ook al werd het in de tijd geplaatst, vooral ineen geestelijk perspectief zou moeten zien, werd door Aquinas ontkend en onderuit gehaald. Al gauw kwam Di Fiore onder de verdenking van ketterij te staan.

Maar de lijn, de gouden keten van de eeuwige wijsheid die alle geestzoekende stervenden tezamen bindt, vindt altijd nieuwe exponenten, altijd nieuwe brandpunten, in mensen, in groepen van mensen, die samen willen gaan. Dante Alighieri was zo iemand die bewogenheid door Joachims visioen, en die de reformatie mundi, de hervorming van de wereld, met dezelfde geestelijke ogen schouwde. Zo’n hervorming zou altijd betrekking hebben op kerk en staat, zeker, maar het ging toch vooral om een verandering van het hart, van de gezindheid, en van daaruit zouden staat, kerk en mens rijpen en nieuwe, weldadige vruchten voortbrengen.

Dante zag in Joachims profetie een geweldloze, op duivenwieken naderbij komende verandering van de harten en de zeden. In zijn Divina Commedia ruimde hij een plaats in voor de zachtaardige man in de zonnehemel van het paradijs, het zalig oord van de werkelijke geloofsleraren: ‘Hier aan mijn zijde straalt de abt Joachim, de Calabriër, die met profetische gaven was begiftigd.’ 

Tobias Hess was eveneens een man die het spiritueel zag, terwijl ook hij hoopte op een gouden tijdperk, dat in zijn tijd misschien zou aanbreken. Op grond van zijn eigen berekeningen, 400 jaar na Joachim di Fiore, en de berekeningen van zijn vriend en voorbeeld Simon Studion, kwam Hess tot de conclusie dat er rond het jaar 1620 een nieuwe kans van dit derde tijdperk, dat van de heilige geest, zou aanbreken. En de weerglans hiervan wordt als een belofte meegegeven aan de Fama Fraternitatis. Het plan van de bovennatuur ontvouwt zich, aldus de Fama van de rozenkruisersbroederschap, in drie stadia, die worden samengevat in de spreuk: Uit God geboren – In Jezus gestorven – door de Heilige Geest wedergeboren.

Broederkring of ‘samenzweerders’?

Op veel plaatsen wordt door niet de minste denkers gezegd, dat Christiaan Rozenkruis gezien moet worden als een principe, een geestelijk richtsnoer voor de moderne mens, die tot onderzoek en zelfonderzoek in staat is.

Als we evenwel dieper doordringen in de omstandigheden van de ontstaansgeschiedenis en de bronnen zelf laten spreken, kunnen we zien dat dit geestelijke imago – Christiaan Rozenkruis – vele malen is voorgeleefd, en het is moeilijk te geloven dat dit eerder nauwelijks aandacht kreeg. Maar hierover later.

De hele eerste kring uit het Zuid-Duitse stadje was nauw verweven met de universiteit van Tübingen, en met het Evangelische Stift, de theologische opleiding voor aanstaande predikanten. Deze universiteit had in de eerste zeventig onstuimige jaren van haar ontstaan een doorslaggevende rol gespeeld voorafgaand aan Luthers hervorming, en zeker erna. De vrije geest die door de humanisten, de platonici en de eerste hervormers door de universiteit was gaan waaien, werd door Andreae’s grootvader dogmatisch beknot.

Jacob Andreae was van doorslaggevende bepaling bij het ontstaan van de Formula Concordiae, een verklaring die de eenheid onder de hervormde gemeenten moest bezweren. Acht- tot negenhonderd Lutherse theologen onderschreven in 1577 dit document. Het maakte van de Lutherse kerk een rigide bolwerk, waaraan ook de universiteit en het Stift zich moesten onderwerpen., en liet maar weinig ruimte aan het vrije denken. Een man als Kepler, immers theologiestudent aan het Stift (!) weigerde bijvoorbeeld zijn handtekening te zetten en trok weg. Toch zou zich met nam in Tübingen, dit stadje waar wij nu op bezoek zijn, die vrije geest zich weer roeren, omdat die altijd ‘waait waarheen hij wil’.

Al ten tijde van Tobias Hess circuleert in het stadje het gerucht dat er een ‘fantastische liga, een samenzweerdersverbond en een donkere conspiratie vereniging’ zou bestaan rondom de ‘jurist en paracelsist’ Tobias Hess. Ook de nog ongepubliceerde dagboeken van Martin Crusius, bekend om zijn nieuwsgierigheid, bevatten wellicht over die periode van van vóór 1608 nog veel informatie. Crusius, leraar Latijn, woont een paar huizen verderop in de straat, praktisch tegenover Hess, en kent de broers Andreae nog van zijn colleges over Cicero, toen de beide jongens bij hem in de klas zaten. Johann Valentin Andreae, die absoluut tot die ‘liga’ behoort, beleeft het evenwel totaal anders. Hij schrijft:

‘Ik bracht die jaren [als huisleraar] door bij de Truchsessen [drost] van Höfingen waar ik een innige liefdesband sloot met Tobias Hess, de voormalige pastor Vischer en de Oostenrijkse ridder Abraham Hölzl.’

En het zal ons niet verbazen in de uitgangspunten van die vriendschapsgroep dezelfde kenmerken aan te treffen die over en weer in de denkers van de eeuwige wijsheid terugkomen:

‘Steeds de geest te bevestigen tegenover alle menselijke; zich verre te houden van het oordeel, de wereld gering te achten; de natuur te doorvorsen en steeds acht te slaan op de drogredenen van het vlees’ (Woorden van Andreae).  

Al vanaf het jaar 1560 werden in academische kringen te Tübingen al dezelfde thema’s besproken die we later in de kring rondom Tobias Hess tegenkomen, zoals bijvoorbeeld die van Samuel Hayland senior. De groep kent elkaar wellicht uit dit aparte onderricht. Als theologieprofessor aan het Evangelische Stift kan Heyland het vrije denken niet openlijk uiten, zeker niet nadat grootvader Jakob Andreae de Lutherse evangelische boodschap in rigide kerkelijke dogma’s heeft vastgeklonken. Maar met mensen als pastor Vischer, Samuel Hafenreffer, Simon Studion en Tobias Hess bestudeert Hayland in besloten kring ‘de symbolische filosofie van Pythagoras en de wijsheid van de kabbalah zoals Reuchlin die in zijn twee boeken over de kabbalahDe verbo mirifico (1494) en De art cabalistica (1517) – uitlegt. Maar ook Marsilio Ficino en zijn hermetische leringen zijn onderwerp van hun besprekingen, evenals ‘het derde tijdperk van de heilige geest’ van Joachim di Fiore.

Aan de universiteit werkt de vermaarde wiskundige Michael Maestlin, weliswaar geen lid van Hess’ kring, maar toch een voorzichtig verdediger van het nieuwe wereldbeeld van Copernicus, en van Kepler, die een student van Maestlin was. diens opvolger Wilhelm Schickhardt, die Johann Valentin als medestudent aan de Evangelische Stift leert kennen en zijn leven lang zal blijven waarderen – komt door Andreae in contact met de kring rond Hess. Schickhardt is een echt voorbeeld van een uomo universale: groot oriëntalist, kabbalist, uitvinder van de eerste rekenmachine, mathematicus, cartograaf, astronoom.

Het zijn mensen die de grote natuur bestuderen, de kosmos, als het boek M, waarin zij het verheven plan Gods kunnen lezen. Zij zien de nieuw ontdekte planeet-bewegingen rond de zon als evenzovele ‘bewijzen van de hemelse harmonieën die Gods schitterende ontwerp voor het universum bewijzen’, zoals Kepler het uitdrukt.

Die gloed van het streven naar het hogere, het leren in de oefenschool der eeuwigheid, waarin ‘Gods vinger het karakter der natuur heeft geschreven’; die atmosfeer van warme vriendschap, die als kwalificatie zelfs ‘liefde‘ meekrijgt, de gewone menselijkheid, die hulpvaardig is, gekoppeld aan een helder verstand en de ijver om door te dringen in de diepere lagen van het menselijke zijn. Hier zien we die eigenschappen die het wonder van een compleet nieuwe impuls mogelijk maken. Als vrienden stuwen zij elkaar tot grote inspanningen en inspiratie; zij laden en laven hun innerlijk met de geïnspireerde overdenkingen en teksten van de grote geestelijke figuren die zij bestuderen; zij geven nieuwe woorden en krachtige begrippen aan oude, maar zuivere denkbeelden, die in de eeuwige wijsheid immers ooit verloren gaan.

Woorden die geschreven willen worden, ja móeten worden – en dan is daar op een gegeven moment aanwezig, wat niet bedacht kan worden: de magie van een ongehoorde energie, die een brug slaat, een verbinding tot stand brengt met de bewustzijnssferen van het oorspronkelijke leven. Dan is er communicatie, dan manifesteert zich dat , wat ‘het derde tijdperk van de heilige geest’ inhoudt – zoals het zich altijd manifesteert wanneer die basisprincipes in mensen gevonden worden – en zijn zij in staat, in het geestelijke, een nieuw ’tehuis van de heilige geest’ te bouwen. En terwijl dit tehuis een geestelijke burcht is, een haven en een vrijplaats, stromen opnieuw, vanaf die eerste jaren van de zeventiende eeuw de hoopvolle gaven van regeneratie de samenleving binnen.

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE FAMA FRATERNITATIS