Johann Valentin Andreae: de auteur van de manifesten van het Rozenkruis volgens Carlos Gilly

BESTEL FAMA FRATERNITATIS

De Chymische Hochzeit uit 1616 is het enige geschrift van het Rozenkruis waarvan Johann Valentin Andreae (in zijn Vita) zelf uitdrukkelijk het auteurschap heeft toegegeven. In de Vita gaf hij eveneens te kennen de enige auteur van de Theca te zijn, hetgeen tevens inhield dat hij ook de auteur van de Confessio Fraternitatis was. Dat hij ook moet worden aangemerkt als auteur van de Fama Fraternitatis wordt volgens Carlos Gilly tegenwoordig nauwelijks nog bestreden, maar dient nog altijd te worden bewezen. Jaap Ruseler is van mening dat Francis Bacon het brein is achter de Fama. Argumenten daarvoor beschrijft hij in zijn boek Het mysterie rond Francis Bacon.

De in de Fama vervatte ideeën zijn uiteraard niet alleen afkomstig van Andreae, maar dienen eerder te worden gezien als een gemeenschappelijk werk van Tobias Hess en diens vertrouwdste vrienden. De homogene redactie van de tekst, vele formuleringen, en in het bijzonder de Latijnse zinswendingen laten echter maar één slotsom toe, namelijk dat de Fama door één persoon geredigeerd werd, en wel die schrijver van de groep die reeds in de Chymische Hochzeit het aanzijn gegeven had aan de legendarische figuur van Christian Rosenkreutz en van wie wij nu ook weten dat hij de Confessio geschreven had.

Als ontstaanstijd van alledrie de manifesten komen waarschijnlijk alleen de jaren 1607-1609 in aanmerking. Weliswaar gaat Kienast er op grond van een mededeling in het Breviarium Vitae van uit dat de Nuptiae Chymicae in het jaar 1605 geschreven werd, maar als men de desbetreffende opgave in het Breviarium nauwkeurig bekijkt, dan valt het direct op dat Andreae onder het jaartal 1605 nagenoeg zijn gehele literaire productie tot tenminste1612 samengevat heeft. Daar hij in de Indiculus librorum de Chymische Hochzeit in het geheel niet vermeld heeft, kan men echter over het jaar waarin dit werk ontstaan is slechts vermoedens uiten. Zo is het veel waarschijnlijker dat het werk in 1607 geschreven werd, toen Andreae huisleraar in Lauingen was.

Carl Widemann heeft althans in zijn opsomming van Paracelsisten over een vriend van Andreae, de boekdrukker Jacob Winter te Lauingen gezegd: ‘bezit de Chymische Hochzeit ; is met dr. Hess in Tübingen bekend geweest’.

Van het bestaan ener broederschap als ‘fanatiek verbond of geheime samenzwering’ onder leiding van Tobias Hess als ‘princeps Utopiensum’ was in de akten van de Tübinger Theologische Faculteit van 1605 natuurlijk geen sprake, daar de eigenlijke vriendengroep rond Hess zich waarschijnlijk pas kort voor 1608 gevormd heeft, misschien zelfs nog voor het begin van Andreae’s ‘amicitia’ met Hess en Abraham Hölzl. Door Andreae’s woordkeus in zijn Vita en in de Praecox maturitas is de indruk gewekt dat Andreae pas in 1608 met Hess kennis maakte. Dat was echter niet het geval, want hij kende Hess reeds in de tijd waarin deze, samen met zijn in 1601 gestorven vader, alchimische experimenten deed. En reeds in 1606 had Hess broers en zusters van Andreae medisch behandeld. 

Met het begin van de ‘amicitia’ doelde Andreae daarom eerder op zijn opneming in 1608, op voorspraak van de rustende predikant Johann Vischer, in de vriendenkring van Hess. In deze vriendenkring was, volgens Andreae’s eigen woorden, sprake van een innige liefdebinding (‘intimum amoris foedus’) en van een ‘societas’, waarin hij twee jaar doorbracht (‘annum unum alterumque’). Behalve Vischer en Hölzl behoorde ook een jongere broer van Andreae, Johann Ludwig, tot deze ‘societas’. Alleen deze vier kenden waarschijnlijk de identiteit van de schrijver van Fama en Confessio. 

De later opgenomen vrienden, die Hess tot het eind toe trouw gebleven zijn (Anton Frey, Thomas Lansius, Wilhelm Bidenbach, Christoph Welling, Samuel Hafenreffer) en wellicht ook zelfs Christoph Besold, die eveneens later tot de groep toetrad, wisten weliswaar zeer goed wie de auteur was van de Chymische Hochzeit, maar de andere R.C.-manifesten zagen zij vermoedelijk eerder als een gemeenschappelijk werk van de oorspronkelijke groep. Deze hypothese zou in elk geval de raadselachtige notitie verklaren die Besold na 1624 aanbracht in zijn gedrukte exemplaar van de Fama Fraternitatis: ‘Autorem suspicor J.V.A.’ (Ik vermoed dat de schrijver J.V.A. is – daar zijn familiewapen het kruis bevat met de rozen, die ook in de Chymische Hochzeit voorkomen.

Dat Andreae de schrijver van de Fama en de Confessio was vermoedden niet alleen zijn vrienden, maar ook zelfs zijn felste tegenstanders, onder wie Caspar Bucher, die met zijn Antimenippus van 1617 de eerste aanval op de Rozenkruisers in Tübingen lanceerde. In deze Oratio academica – die in augustus 1617 voor de gehele universiteit in het Latijn voorgelezen werd en direct daarna bij Cellius in druk verscheen – werd niet Tobias Hess, die inmiddels gestorven was, als hoofddader aangeklaagd, maar, met nauwelijks verholen zinspelingen, diens geliefde leerling Andreae: ‘O, gij doorluchtigste koning Menippus, die het van eenvoudige ordebroeder tot monarch gebracht hebt en die zich nu tot hervormer van de gehele wereld opwerpt’.

Ook de gevreesde pamflettist Friedrich Grick, alias Ireneus Agnostus, stelde in oktober 1619 in zijn geschrift Apologia F.R.C. Andreae en diens vrienden een ultimatum: óf zich binnen vijf maanden vrijwillig als auteurs van de Fama te bekennen, óf hij zou hun ware identiteit in zijn volgende pamflet in het openbaar prijsgeven. Dit dreigement moest ernstig opgevat worden, daar Grick met dit geschrift bewezen had, door zijn niet mis te verstane verwijzing naar Menippus als schrijver van de Uranopolitana, in samenhang met de Rozenkruisers, een goed kenner van de situatie te zijn. Andreae zag zich genoodzaakt met Grick contact op te nemen om hem over de zin van dit alles in te lichten. Het feit ligt er dat Grick reeds op 22 november 1619 aan een vriend kon schrijven: ‘De eerste auteur van de Fama en de Confessio R.C. is een groot man, die voorlopig nog in het verborgene wil blijven. Hij wilde alleen de meningen van de mensen onderzoeken en heeft hierover nu voldoende gegevens verkregen.’

In zijn laatste pamflet, Liber T oder Portus tranquilitatis van juni 1620 voegde Grick hieraan nog toe: ‘De auteur van Fama en Confessio is mij zeer goed bekend ; hij heeft ze slechts voor de grap geschreven en om de mensen er tussen te nemen’.

Ook onder de vrienden buiten Tübingen waren er verscheidene die enigermate op de hoogte waren, in de eerste plaats Johann Arndt en Melchior Breler. Volgens een verklaring van Friedrich Breckling had Johann Arndt vertrouwelijk aan Christoph Hirsch bericht dat Joh.Valentinus Andreae hem sub rosa verteld had dat hij [Andreae], samen met 30 [vermoedelijk kopiëringsfout voor 3] andere personen, in Württemberg de Fama Fraternitatis had uitgegeven, om daardoor ‘achter de voorhangsels’ te weten te komen welke opvattingen men daarover in Europa had, welke verborgen vrienden van de ware wijsheid zich hier en daar zouden bevinden en zich hierdoor zouden melden.

De volledige tekst van Breckling luidt echter in een tot dusver onbekend gebleven brief van 17 juli 1707 aan de Deense theosoof Olaf Bjorn: ‘Ik heb net zo lang nasporingen naar de Rozenkruisers gedaan tot ik uit een eigenhandig geschreven brief van wijlen Johann Arndt aan Christoph Hirsch, predikant te Eisleben, de waarheid daarover ontdekt heb. Daar wijlen Johann Arndt zeer verlangde met hen in contact te komen en een komende hervorming van hen verwachtte, wilde hij naar de jaarbeurs te Frankfurt reizen om ze aldaar te zoeken. De Württembergse hulppredikant Johann Valentin Andreae schreef hem echter dat hij niet op reis behoefde te gaan en ook geen moeite moest doen om ze te zoeken. Het was namelijk slechts een verzinsel van enkele vrienden in het Württembergse land, waar 36 (!) vrienden der waarheid met Johann Valentin Andreae verbonden waren die de Fama Fraternitatis Roseae Crucis anoniem de wereld in gezonden hadden, om te weten te komen hoeveel verborgen vrienden van de waarheid en van de wijsbegeerte er in Europa nog overgebleven waren.’

Deze door Breckling overgeleverde verklaring is in de geschiedschrijving van het Rozenkruis met grote skepsis ontvangen. Toch beschikte Arndt over veel meer gegevens omtrent het Rozenkruis dan algemeen gedacht wordt. Zo bevond zich in een tot dusver onbekend manuscript van de genoemde Christoph Hirsch een aan hem geadresseerde brief uit 1616 waarin Arndt (‘dimidium animeae meae’) zich over de Chymische Hochzeit als volgt uitsprak:

‘Certe nubtiae chymicae magnum lumen et acumen Philosophiae prae se ferunt; et non tamen abstrusissimae Operationes chymicae depictae sunt, sed res multo graviores ; quasque a longe praevideo, suo tempore ac loco lucem visurus. Veniet, veniet seculum Heliae Artistae a Monarcha Philo-sophorum Medicorumque praedictum. Dubito an vita mea eo usque superstes futura. Gratulor futuro seculo de tanta luce ; ego contentus ero, si non meliora speranda, Fama illorum’. 

In vertaling: 

‘Uit de Chymische Hochzeit komt stellig een groot licht en begrip voor de filosofie voort, daar er niet alleen alchimische handelingen in beschreven worden, doch ook vele ernstiger zaken die ik, zoals ik reeds lang voorzie, te bestemder tijd en plaats te zien zal krijgen. Zij komt, de eeuw van Helias Artista komt, zoals de koning der filosofie en der artsen [Paracelsus] het voorzegd heeft. Ik betwijfel weliswaar of het leven mij nog zo lang zal worden geschonken, maar reeds nu wens ik de komende eeuw geluk vanwege dit grote licht. Wat mijzelf betreft ben ik – daar ik niets beters mag verwachten – tevreden met hun Fama.’

Melchior Breler schreef in zijn in 1622 anoniem verschenen Mysterium iniquitatis Pseudoevangelicae: ‘Dit geschrift [Fama Fraternitatis] heeft als auteurs drie vooraanstaande mannen, die te weten wilden komen wat er zich achterhen die, naar beweerd wordt, bezitters zijn van de steen der wijzen, in werkelijkheid verborgen hield. Dit is geen veronderstelling, maar de zuivere waarheid. Wat anderen ook mogen fantaseren, het is niets dan leugen en bedrog.’

Deze uitspraak van Breler is des te meer van belang daar zijn boek  in feite slechts uit de werken van drie mannen uit Tübingen samengesteld werd: uit de Theca gladii spiritus van de ‘vir religiosissimus Tobias Hess’, uit de Axiomata van de ‘amicus noster Dominus Besold’ en uit werken van de ‘religiosissimi et Beato Arndtio […] charissimi viri Ioan. Valent. Andreae.’

Voor Breler, de vertrouwde vriend van Arndt en Morsius, waren dit dus de ûtres viros primariosý, de drie voortreffelijke mannen die de manifesten R.C. de wereld in hadden gezonden.Tenslotte nog de getuigenissen van Andreae zelf.Wie zijn talrijke latere uitlatingen en afstandelijke uitspraken over de Fraternitas R.C. zorgvuldig gelezen heeft, kan slechts tot de overtuiging komen dat Andreae de schrijver van de Fama was en dat hij daarbij slechts één ding betreurde: dat de Fama door onbeschaamde huichelaars verder geleid, bedorven en verraden was (‘abimpudentissimus histrionibus continuata’). 

Zelfs als Andreae over de Fama spreekt als over ‘een spelletje van de geest’ of ‘een onbeduidende grap’ betekent dat niet dat hij van haar oorspronkelijke boodschap afstand zou hebben genomen: ‘Hoe meer ik over deze Fraternitas nadenk,’ schreef hij in de Turris Babel van 1619, ‘des te kunstiger lijkt mij het spel geweest te zijn. Want er kwam hier zulk een hoeveelheid menselijke verwachtingen tot uitdrukking, dat zelfs bij eminente mannen de wens moest ontwaken zich tot de Broederschap te wenden om hulp te verwerven voor hun eigen werkzaamheden. En inderdaad zou zulk een Broederschap van hoogbegaafde en scherpzinnige mannen volledig in staat geweest zijn, doeleinden te bereiken die wij met ons verstand nog in het geheel niet kunnen bevatten.’

Intussen leek de strijd om het Rozenkruis geen einde te nemen en Andreae was om veiligheidsredenen gedwongen zijn oude programma een nieuwe vorm te geven: ‘Weliswaar moet ik deze Broederschap nu opgeven, maar nooit de ware christelijke broederschap, die onder het kruis met rozen geurt en die zich vastberaden afkeert van de slechtheid der wereld, met haar dwalingen,dwaasheden en ijdelheden. Te allen tijde ben ik bereid het besluit tot zulk een broederschap met alle vrome, verstandige en creatieve mensen te nemen.’

 En in het laatste hoofdstuk van de Turris Babel gebruikte Andreae opnieuw de taal van de Confessio om een einde te maken aan de chaos der meningen over de Fama: ‘Er is reeds meer dan genoeg de spot met de mensen bedreven’ liet Andreae hier de Fama zeggen, ‘welnu dan, stervelingen, u behoeft geen Broederschap meer te verwachten. Het spel is ten einde. De Fama heeft het opgevoerd en ook weer afgevoerd. De Fama zei ‘ja’, nu zegt zij: ‘nee’.

Alleen de auteur zelf had het recht de Fama opnieuw en in deze vorm te laten spreken. Dat de Chymische Hochzeit uit zijn pen kwam heeft hij zelf in zijn Vita toegegeven. Eveneens in de Vita gaf hij stilzwijgend te kennen auteur van de Confessio te zijn. En met de zoëven geciteerde woorden uit de Turris Babel heeft hij tenslotte ook toegegeven schrijver van de Fama te zijn.

Een andere vraag is of de Broederschap van het Rozenkruis in werkelijkheid bestaan heeft, al was het maar voor korte tijd. Hierover schreef Andreae in een brief aan hertog August van 2 augustus 1643 de onweerlegbare woorden: ‘Ego fratres Roseae Crucis nunquam in rerum natura, sed figmentum fuisse, certo certior sum’ (Dat de broeders van het Rozenkruis niet in werkelijkheid hebben bestaan, daarvan ben ik zekerder dan zeker). En hij kon het weten! 

Maar ook de drie andere genootschappen die hij naderhand in het leven geroepen heeft (Fraternitas Christi, 1616, Societas Christiana, 1619, Unio Christiana, 1627, om van de Christianopolis maar te zwijgen) hebben nauwelijks ‘in rerum natura’ bestaan, doch slechts in de voorbereidings- en planmatige fase. In feite was aan deze groeperingen een veel korter bestaan beschoren dan aan de ‘Liebesbund’ of ‘Societas’ van Tobias Hess, voor welke de jonge Andreae in 1607 in de Chymische Hochzeit de naam en de persoonlijkheid van Christian Rosenkreutz schiep, en voor welke hij vervolgens in de jaren 1608-1609 ook het programmatische manifest redigeerde, dat wil zeggen de Fama en de Confessio Fraternitatis R.C..

Bron: Inleiding door Carlos Gilly in Fama Fraternitatis – oudste manifest der Rozenkruisers Broederschap

BESTEL FAMA FRATERNITATIS