Paracelsus bloemlezing – de artsenij, het woord Gods – samengesteld door Klaus Bilau

BESTEL PARACELSUS BLOEMLEZING VAN € 19,50 VOOR € 10,00

Paracelsus was een belangrijke vernieuwer. Hij verwierp verouderde denkbeelden die in zijn tijd op universiteiten werden onderwezen en stelde misstanden aan de kaak bij bestuurders, priesters, apothekers en artsen, die veelal berustten op geldklopperij. Hij werd de vader van de moderne geneeskunde omdat hij zich niet meer baseerde op onjuiste theorieën, maar werkte op basis van eigen waarnemingen en intuïtie. Hij ging niet alleen af op wat zijn zintuigen hem leerden, maar ook op wat hij innerlijk schouwde.

Paracelsus, grondlegger van de homeopathie, was behalve arts ook filosoof. Europa werd in de 16e eeuw opgeschrikt door deze titaan; door zijn compromisloze levenshouding, door zijn streven naar waarheid, zijn vernieuwende medische inzichten en zijn houding als ‘vrije’, die niets anders nodig had ‘dan wat in het innerlijk is’. Als het erop aankwam weigerde hij zelfs een dak boven zijn hoofd vanwege deze principes. Paracelsus’ woorden zijn actueler dan ooit. En hij heeft zeker recht van spreken, omdat hij al zijn kennis en inzicht met succes in de praktijk toepaste.

De waarde van deze bloemlezing ligt in de grote filosofische/religieuze inzichten die hij, soms gesluierd, soms in zeer directe taal, aanbiedt aan de mens die naar levensvervulling zoekt. Hij wees op de ene geneesheer die de innerlijke mens in de microkosmos geneest. God is voor Paracelsus de enige filosofie, eerste en laatste Bron van alle magie, kabbala en astrologie, het beginsel van Zijn en Worden, werkzaam in allen en alles, naamloos en onbegrensd.
‘God heeft ons op aarde van zulk een genade voorzien, dat wij twee artsenijen hebben, een zichtbare en een onzichtbare. De zichtbare is de geschapene, de onzichtbare is het woord van God.’

‘De mens is zijn eigen arts, want als hij de natuur helpt, dan geeft zij hem wat hij nodig heeft en geeft hem alle planten in de hand, die volgens de anatomie noodzakelijk zijn. Wanneer wij heel grondig over de dingen nadenken, dan is onze eigen natuur zelf onze arts, dat wil zeggen zij bevat zelf datgene waaraan zij behoefte heeft.’
(Uit: Opus Paramirum)

WOORD VOORAF DOOR K. BILAU

‘Waar echter in de artsenij een onnut volk betrokken is, dat slechts let op eigenbelang en daarnaar zoekt, hoe kan ik dan succes hebben als ik oproep tot liefde? Ik van mijn kant schaam me voor de artsenij, dat daar zoveel bedrog in gekomen is. Er komen in de artsenij verdachte en verdorven schooiers die hun artsenijen verkopen, of ze nu deugen of niet. Wie geld in de buidel kan brengen, die wordt geprezen, dat hij een goede arts is. Ook apothekers en sommige barbiers houden zich met artsenij bezig. Zij gaan met de artsenij om in strijd met hun geweten en veronachtzamen hun eigen zielen om rijk te worden, huis en hof en alles wat erbij hoort in te richten en piekfijn in orde te brengen. Het kan hun niet schelen dat ze het onverdiend in handen hebben gekregen, voor hen is de hoofdzaak, dat het er is.’
(uit: Defensiones)

Zijn leven: ontzettende onrust, kentering en verandering, strijd van het oude tegen het nieuwe. Oorlogen, boerenopstanden, de uitgebuiten tegen de heersers, brandende kloosters, brandende kerken; pest, enorme onrechtvaardigheid en verwaandheid van de heersende klasse, de daarbij horende armoede van het volk – en toch: het ontwaken van de mens gaat voort, onstuitbaar. De kerken en hun theologie, de maatschappelijke orde, de geneeskunde – alles rot tot op het bot. Dat is de tijd van Paracelsus.

Hij wordt in 1493 te Einsiedeln in Zwitserland geboren als Theophrastus von Hohenheim, het enige kind van de arts W.B. von Hohenheim. Zijn moeder was dienstmeid in het nabijgelegen klooster. Paracelsus is de vertaling in het Latijn van de adellijke naam Hohenheim. De vader van Paracelsus, die een grote invloed had op zijn opvoeding, zou een ernstige, rustige man geweest zijn, die zich bezighield met de studie van de natuur. Zijn kindertijd was schraal en vol ontberingen, zoals bij iedereen in die streek. Hij groeide op als een boerenjongen, gevoed met grove kost en vaak vrij rondzwervend, waardoor belangstelling voor de natuur en natuurlijke processen vanzelfsprekend voor hem was.

In het jaar 1502 vertrok zijn vader, na de dood van zijn moeder, naar Villach in Karinthië, waar hij stadsarts werd. Al in hun Zwitserse vaderland had zijn vader de basis gelegd voor zijn buitengewone kennis van inheemse planten en hun genezende werking, in Villach begon de periode van chemische studies. In die omgeving werd toen al intensieve mijnbouw bedreven (lood, ijzer, goud, kwikzilver enzovoort).

Vader Von Hohenheim werd door zijn chemische studies bekend en men deed een beroep op hem om als dokter te komen werken en tevens op de mijnbouwschool scheikunde te onderwijzen. Onder leiding van zijn vader kreeg de zoon onderwijs in scheikunde, dat wil zeggen in de behandeling van mineralen. Daarbij profiteerde hij van de welvoorziene bibliotheek van zijn vader, waarin zich geschriften bevonden van bekende alchemisten, van bijvoorbeeld Albertus Magnus, Geber, Roger Bacon, Arnaldus de Villanova, Raimundus Lullus, Marsilio Ficino, Trithemius en vele anderen.

Ook later leerde hij nog scheikunde in de mijnen en smelterijen van Tirol. De indrukken en de ervaring, die hij van jongs af aan verkregen had door het in volkomen vrijheid waarnemen van de natuur en later door zijn chemische studies, paste hij met behulp van analogieën toe op alle gebieden van het leven. Vanuit Villach studeerde Paracelsus medicijnen in Tübingen, Wenen en Ferrara, waar hij promoveerde tot ‘doctor in beide artsenijen’.

Na de jaren van studie begon zijn zwervende bestaan en begon ook zijn roeping zich af te tekenen: Paracelsus te zijn, de verhevene. Het werd zijn missie, het verkeerde en verdraaide zowel in de geneeskunst als in de theologie van zijn tijd te ontmaskeren. Hij reist door Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, Rusland, Polen, Roemenië, Hongarije, de Balkan, hij zou zelfs in Constantinopel geweest zijn. Op deze tochten ontdekte hij van wie hij altijd iets over ziekten en hun behandeling kon leren. Niet van universiteiten en artsen, maar van barbiers, natuurgenezers, boeren, schaapherders, rondreizende lieden, oude vrouwen, zelfs van beulen en hun helpers.

De zeer vijandige houding van de autoriteiten in zijn tijd kan misschien verklaard worden door zijn zelfs voor die tijd zonder meer ruige manier van uitdrukken. Wij zijn in onze tijd verbaasd tot zelfs ontzet over zijn harde uitspraken, gewend als we zijn aan een gematigd, diplomatiek taalgebruik. Maar mooipraterij is zijn stijl niet. Zijn taal lijkt op het scalpel, dat het gezonde ontdoet van het zieke. Misschien was het Paracelsus er zelfs wel om begonnen, tegenstand op te roepen, te provoceren en op die manier het ondeugdelijke en verouderde zichzelf te laten ontmaskeren. Trouwens, stuit het nieuwe niet meestal op tegenstand bij de autoriteiten en de grote massa? Wat wij tegenwoordig als grofheid beschouwen, kan wel noodzakelijk geweest zijn in het kader van de hem opgedragen arbeid. Wie mag hier een oordeel over uitspreken? Er wordt niet vermeld, dat Paracelsus de autoriteiten persoonlijk heeft aangevallen, maar hij veroordeelt een systeem, dat gebaseerd is op gemakzucht, onkunde en eigenbelang.

In 1524 moest hij Salzburg verlaten, omdat hij de opstandige boeren voorlas uit het Evangelie. Zijn geestverwant, de gereformeerde dominee Thomas Müntzer, die de opstandelingen ook uit de Bijbel voorlas, werd na verraad van Luther het jaar daarop onthoofd.

Van tijd tot tijd verzamelde Paracelsus ook leerlingen om zich heen, zoals in Freiburg en in Straatsburg. In 1526 vestigde hij zich in Straatsburg en daarvandaan werd hij naar Bazel ontboden, waar de boekhandelaar Frobenius hem wilde consulteren. Deze geleerde en vooraanstaande boekdrukker leed vreselijk onder de gevolgen van een ongeluk, dat hem een aantal jaren daarvoor was overkomen. Hij had gruwelijke pijn in zijn voet, die door de behandeling van de geraadpleegde artsen in nog slechter toestand was gekomen, zodat men amputatie van de voet aanraadde om de zieke te redden. Door de behandeling van Paracelsus was Frobenius binnen korte tijd geheel hersteld. Ten huize van de zieke leerde hij Erasmus uit Rotterdam kennen, die bij hem medisch advies inwon. Deze contacten hadden tot gevolg, dat men Paracelsus de vacante positie van stadsarts aanbood, waaraan tevens een academische leerstoel verbonden was.

Er ontstonden echter direct ernstige moeilijkheden, zowel ten aanzien van de overname van de leerstoel aan de universiteit, als ten aanzien van de uitoefening van de medische praktijk. Paracelsus was door de gemeenteraad van de stad Bazel gevraagd, zonder dat het bestuur van de academie daarin gekend was. De nieuwe stadsarts had, zoals tot nu toe het geval was geweest, zonder problemen medische behandelingen kunnen uitvoeren en lezingen kunnen houden, als hij zich niet had geprofileerd als een fel tegenstander van de overgeleverde artsenijwetenschap en de hele wetenschappelijke gang van zaken aan de hogescholen en als hij deze zienswijze niet op botte wijze tot uitdrukking had gebracht. De faculteit maakte een eind aan zijn lezingen. Het scheen ongehoord, dat een lector, in plaats van commentaar te geven op de geschriften van de ouden, een voordracht hield over de resultaten van eigen ervaring en kennis.

Een andere niet eerder vertoonde nieuwigheid was, dat Hohenheim zijn lezingen (als eerste docent aan een Duitse universiteit) in zijn moedertaal hield en dat in een tijd, waarin velen zich schaamden voor hun Duitse naam en die latiniseerden. Zijn tegenstanders beschouwden het als verraad aan de wetenschap, dat hij geen gebruik maakte van het eerbiedwaardige gewaad van de klassieke taal, maar dat hij sprak in de taal die de voerlui op de straten, de marktkooplui en de dienstmeisjes bij de bronnen gebruikten. Paracelsus stond hierin niet alleen, ook elders in Duitsland was een drang naar meer erkenning voor de moedertaal. Luthers bijbelvertaling in het Duits kan in dit verband worden genoemd. Paracelsus trok dan ook een enorm gehoor, zelfs zijn tegenstanders moesten dit toegeven. Zij uitten er hun misnoegen over, dat hij met zijn Duitse lezingen iedereen les gaf en dat de hele onontwikkelde menigte badgenezers en alchemisten zijn colleges volgde.

Van alle kanten kwam verzet tegen zijn filosofisch onderbouwde leer en tegen zijn persoon. Men zei dat het niet bekend was waar hij dokter geworden was en óf hij eigenlijk wel dokter was, men maakte er aanmerkingen op, dat hij de gebruikelijke kleding van artsen, baret en toga, niet droeg, en dat hij zich vertoonde in een laboratoriumjas. De faculteit maakte dan ook gebruik van haar formele recht hem de uitoefening van de medische praktijk te verbieden. Naar aanleiding daarvan richtte Paracelsus een verzoekschrift aan de raad van de stad om hem te rechtvaardigen tegenover de universiteit. In dit verzoekschrift bracht hij tevens de twijfelachtige toestanden in de apothekersbranche ter sprake.

Paracelsus verving de lange recepten van de Galenisch-Arabische geneeskunst door zijn nieuwe, eenvoudige maar werkzame middelen, die hij meestal zelf in zijn laboratorium vervaardigde. De apothekers kenden deze middelen niet, laat staan, dat zij ze konden maken. Bovendien vond hij hun planten vaak bedorven en de prijzen te hoog. Hij deed voorstellen om de hele apothekersbranche te controleren en een artsenijbelasting in te stellen, om de zieken te beschermen tegen afzetterij. De gemeenteraad reageerde positief op dit verzoekschrift en Paracelsus kon voorlopig weer beginnen met zijn lezingen.

Hij kondigde het einde aan van de in dogma’s verstarde wetenschap van de Oudheid en de Middeleeuwen en introduceerde zijn geneeskunst gebaseerd op ervaring. Zoals Luther de banbrief van de Paus verbrandde, verrichtte ook Paracelsus een zelfde symbolische handeling door het beroemde leerboek van Avicenna, de medische canon, voor de ogen van zijn studenten in het vuur te werpen. Hij deed de volgende uitspraken:

‘De doktoren zijn hun grote schat, de waarheidsliefde, kwijtgeraakt en ze hebben zich overgegeven aan zuipen en vreten en dergelijke. Ze weten niets, ze zien niets, hun buik is hun god. Hieruit komt hun inzicht voort, hierin verdwijnen hun vruchten. – Jullie kunst moet met geweld worden uitgeoefend door een gedwongen geloof, dat men gelooft wat jullie zeggen en jullie bevestigen dat geloof met jullie vele gezwets, lopen, rennen en drukdoenerij. Dat jullie lopen gebeurt om het lieve geld en niet om de gezondheid van jullie patiënten. Want als jullie de juiste artsenij hadden, waar was dan het lopen, rennen en bekijken van de urine voor nodig, waar zouden die beuzelarijen goed voor zijn?’ (Opus Paragranum)

Paracelsus was niet geïnteresseerd in beuzelarijen, maar in het wezenlijke, dat zich achter de stoffelijke dingen bevindt. Zijn onderwijs werd in theorie en in de praktijk gegeven en met een enorme inzet van tijd en moeite voortgezet. Naar de mensen toegaan vond hij als dokter belangrijker dan anatomische studies, die voor hem, even opvallend als begrijpelijk, van weinig belang zijn. Hij laat zijn leerlingen tijdens uitstapjes in de natuur in de praktijk kennismaken met de plantenwereld. Dat vindt hij waardevoller dan het bestuderen van de boeken en hij laat ze ook zien hoe de werkzame stoffen uit planten te extraheren zijn en hoe de nutteloze, vaak ook schadelijke ballast afgescheiden kan worden.

Zijn verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn leerlingen ging vaak zo ver, dat hij ze als huisgenoten opnam en gratis verzorgde. In ruil daarvoor hielpen zij hem als schrijvers, bediendes en assistenten. Tegenover zieken toonde Paracelsus altijd een grote barmhartigheid, wat ook al blijkt uit zijn in verschillende versies bekende uitspraak: De hoogste grond van de artsenij is de liefde. Of: Let erop, dat nergens groter liefde in het hart wordt gevraagd, dan in de arts! Veel van zijn leerlingen waren hem toegedaan met grote dankbaarheid. Maar er waren er ook, die hem verraadden en alleen maar zijn geneesmiddelen en de vervaardiging daarvan wilden leren of die hem belasterden en valse geruchten over hem verspreidden.

Uit verschillende notities blijkt, dat Paracelsus de oude geneeskunst wel scherp heeft aangevallen, maar dat hij zich altijd onthouden heeft van persoonlijke kritiek. Men zei minachtend van hem, dat hij een ketter was in de geneeskunst, een Luther onder de medici, die eveneens verbrand zou moeten worden; een vagebond, die onwettig dokter was, een verkrachter van de waarheid, een verleider van het volk, een nar, een bedrijver van zwarte kunst, men zei dat hij de duivel in zich had en ga zo maar door.

Toen ontstond er verschil van mening over het honorarium met een aanzienlijke domheer van Bazel, die door Paracelsus van een pijnlijke ziekte genezen was en die hem vervolgens een tiende deel van het afgesproken honorarium deed toekomen. De rechters beslisten in het voordeel van de machtige domheer. Behalve een op boze toon geschreven verzoekschrift aan de gemeenteraad, schreef Paracelsus ook een vlugschrift, waarin hij een felle aanval deed op de rechters. Daarop bereikte de campagne tegen hem een hoogtepunt. Er werd een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd wegens belediging van de rechters. Tijdig gewaarschuwd kon hij in de nacht de stad verlaten en ontkomen. Wie nieuwe waarheden wil helpen doorbreken zal dit nadrukkelijk en zelfbewust moeten doen en dat is vaak moeilijk te verenigen met de temperamentloosheid en aanpassingsbereidheid van onderdanige types.

Paracelsus vatte zijn zwervende bestaan weer op, ontplooide zijn medische vaardigheden verder en werd vereerd als de nieuwe Aesculapius (god van de geneeskunst). Toch was het niet zijn opdracht zich ergens als arts te vestigen. In 1529 kwam hij in Neurenberg aan en de gemeenteraad daar gaf hem toestemming zijn geschriften te laten drukken. Nauwelijks was het eerste boek verschenen, of hij ontving het bericht, dat een medische faculteit zich tot de raad had gewend met het verzoek af te zien van de uitgave van nog meer geschriften. De wetenschappers voelden zich geraakt en in hun hemd gezet. Ondanks Paracelsus’ protest bleef het verbod bestaan. Deze beslissing verklaart grotendeels, waarom tijdens zijn leven slechts weinig van zijn geschriften in druk zijn verschenen. Herhaaldelijk klaagt Paracelsus de universiteiten als de eigenlijke tegenwerkers aan.

In 1534 trok hij, helemaal platzak, naar Innsbruck. De burgemeester daar stond hem niet toe te blijven, omdat hij niet kon geloven dat een zo sjofel gekleed man de beroemde arts zou zijn. Dus trok hij verder over de Brennerpas naar Sterzing in Zuid-Tirol, waar op dat moment de pest heerste. Theophrastus maakte zich daar in de praktijk waar en schreef ook een verhandeling over deze ziekte. Zijn tocht ging via Meran terug naar Zwitserland, naar Ulm, waar in 1537 een van zijn belangrijkste werken, Die grosse Wundarznei, in druk verscheen en vele drukken beleefde.

Zoals gebruikelijk in die tijd, deed hij ook voorspellingen, waarbij hij echter niet tewerk ging volgens de regels van de toenmalige astrologie, maar volgens zijn eigen methode. Daardoor hoorden ook de astrologen-oude-stijl tot zijn tegenstanders. Naast het verwijt, astrologisch bijgeloof te hebben bevorderd, werd hij ook beschouwd als de beroemdste goudmaker; het laatste zeer zeker ten onrechte, want in dat geval was hij vast zijn hele leven niet arm gebleven.
Zoals altijd gaat het de ware alchemist niet om het vergankelijke stoffelijke goud, maar om het goud van de vernieuwde ziel. Het gaat om het omsmelten van het lood van de grove natuur tot het goud, dat eeuwigheidswaarde heeft.

Het zwervende bestaan bracht hem naar Augsburg, Linz, Bohemen, Mähren, Slowakije en Wenen, waar hij niet alleen een groot vertrouwen van de zieken maar ook een evenredig groot misnoegen van de artsen verwierf. Men waagde het niet, besprekingen met hem op gang te brengen, maar men ontweek hem en probeerde de uitgave van zijn geschriften op diplomatieke gronden te verhinderen. Keizer Ferdinand I, aan wie Die grosse Wundarznei is opgedragen, liet hem twee keer bij zich komen. Hij zou tegen de vorst hebben gezegd, dat hij geen zin had om met zijn doktoren te spreken, hij liet ze hún wetenschap en hield het zelf bij de zijne.

Hij nam tegenover niemand een blad voor de mond, niet tegenover de keizer, of tegenover artsen of tegenover het grote publiek. De volgende uitspraken zijn bekend geworden: Allergenadigste Heer, de menigte, die zich tegen mij keert, is groot, klein echter is hun verstand en hun kunst, waardoor zij mij niets af kunnen nemen, want zij hebben te weinig bewijzen. Ik mag me erover verheugen, dat die grappenmakers mijn vijanden zijn, want de waarheid heeft geen andere vijanden dan de leugenaars. Ik plaats de basis, die ik heb en waaruit ik schrijf, op vier zuilen, filosofie, astronomie, chemie en deugd. Op deze vier wil ik steunen en op om het even welk tegenargument wachten en opletten of er buiten deze vier een arts tegen mij zal opstaan. De medici willen mij omverwerpen; ik zal echter groeien en zij zullen dorre vijgenbomen worden. Mijn geschriften moeten tot de laatste dag van de wereld blijven bestaan, omdat zij uit de waarheid voortkomen.

Theophrastus gaf gehoor aan een uitnodiging uit de stad van zijn jeugd, Villach. Hij schreef er veel en oefende een intensieve medische praktijk uit. De vijandigheden van zijn tegenstanders vergrootten zijn bekendheid als uitmuntend arts. Allerwegen werd hij als wonderdoener beschouwd. In veel gevallen, die volgens de toenmalige school voor ongeneselijk en acuut gevaar- lijk doorgingen, bracht hij genezing. Hij stelde nadrukkelijk, dat een arts, die jicht, epilepsie, waterzucht en melaatsheid niet kon genezen, geen echte arts is. Zijn nauwkeurige prognoses, kennis van snelwerkende geneesmiddelen, veel aan het wonderbaarlijke grenzende behandelingen droegen bij aan zijn toch al legendarische roep.

Maar ook zijn verblijf in Karinthië duurde niet lang; hij trok verder, van land naar land, door zijn verbeterde omstandigheden weer te paard, de belangrijkste attributen in zijn ruitertas meenemend. Hoewel hij bekendstond als een vredelievend mens, droeg hij altijd een zwaard (waarmee hij ook steeds werd afgebeeld). De knop ervan werd gevormd door een holle kogel, waarin, naar men beweert, enkele van de veelgeprezen artsenijen veilig verborgen zaten.
Hij werd aan het ziekbed van hooggeplaatste heren en rijke patriciërs geroepen en behandelde ontelbare arme mensen voor niets. Hij verbleef in Augsburg, München, Grätz, Breslau, weer in Wenen en tenslotte in Salzburg, waar hij op 21 september 1541, nog geen 49 jaar oud, stierf.

Over zijn dood wordt veel gespeculeerd. Hij zou aan een gewone ziekte zijn gestorven, zijn vergiftigd, of van een steile trap zijn geduwd door achtervolgers, die door afgunstige collega’s of de geestelijkheid waren gestuurd. Hoe dan ook, voor het vervolg is dit niet zo belangrijk. Paracelsus was op de hoogte van het naderende afscheid, zag het in volle rust onder ogen en bepaalde, dat hij op het kerkhof St. Sebastian, niet ver van zijn woning, tussen de arme bewoners van het bejaardenhuis begraven moest worden. De aartsbisschop van Salzburg besliste echter, dat de begrafenis van de beroemde arts en geleerde op plechtige wijze moest geschieden.

Op zijn grafmonument in de hal van de kerk van St. Sebastian staat de bekende zin: ‘Vitam cum morte mutavit.’ Hij heeft het leven met de dood veranderd. Veranderd, niet verwisseld. – Ook tegenwoordig is er een groeiend inzicht, dat door de dood het leven veranderd kan worden, zij het langzaam.

Paracelsus was als een vurig wiel, dat door heel Europa tot in het Nabije Oosten zijn sporen achter heeft gelaten. Als een volkomen eenling, als vernieuwer op alle gebieden, gebonden aan het licht van de Geest en ook gebonden aan en in harmonie met de wetten van de schepping. De wereld van de geleerden luistert niet naar hem, verguist en vervolgt hem. – Uit angst, waardoor anders: de angst dat de gevestigde mening een dwaling zou blijken te, zijn. Tegenstand van het oude tegen het nieuwe is begrijpelijk. Oude en vervallen huizen moeten instorten. Als het oude niet uit vrije wil, door inzicht en liefde wordt afgeschaft en verlaten, worden de veranderingen afgedwongen. Door mensen als Theophrastus. Dan moeten wij, toen en ook nu, de kelk vol bitterheid en lijden leegdrinken. Dan zijn de tijden van het vagevuur nog niet voorbij.

Alle interpretators van Theophrastus, die uitgaan van gewone psychologische inzichten, piekeren zich suf. Hoe moet hij worden begrepen naar wereldse maatstaven? Dat zijn namelijk zijn maatstaven niet. Theophrastus’ opdracht was en is: Mens, zie je dwaling in en de uitzichtloosheid van de oude gemakzucht en trage gewoontehandeling.

Hij spreekt in beelden en vergelijkingen, opdat zijn leerlingen, en wij dus ook, de meer subtiele samenhangen zullen begrijpen. Wat de tanden kauwen is de artsenij niet. Niemand ziet de artsenij. De artsenij is geen stof, maar kracht. Artsenijen werken alleen dan maar, als zij de quinta essentia van de betreffende stof bevatten. De in onze dagen wijd verbreide homeopathie gaat van een verwant principe uit. Zoals de moderne fysica geen strak onderscheid meer kan maken tussen materie en energie, zo maakte de filosofisch georiënteerde natuurwetenschap van Paracelsus en zijn tijdgenoten ook geen streng onderscheid tussen stof en kracht.

In alle tijden waren er naast de officiële, streng afgebakende wetenschap ook ‘geheime leringen’. Daartoe behoorden de alchemie en de magie. Met Paracelsus beleefden zij waarschijnlijk hun hoogtepunt en zij werden later door de paracelsisten verder uitgewerkt. We komen dan de namen tegen van Von Helmont, Crollius, Libavius, Mynsicht, Schröder, Boerhaave … Deze traditie wordt tot in onze tijd voortgezet. In de geneeskunde bijvoorbeeld bevinden zich in de homeopathie belangrijke delen van de leer van Paracelsus.

De naam Paracelsus is actueel en levend, houdt geheimen in zich besloten en verwijst naar magie en hogere kennis. Tijdloos geldig gaat zijn roep door de wereld: het oude te doorzien en af te breken om daardoor het nieuwe te kunnen opbouwen. – En iets daarvan beseffen wij, als wij stuiten op de naam van deze buitengewone man. Want uiteindelijk gaat het toch om niets anders dan het verwerkelijken van het grote geheim van de hele schepping, dus ook in ons: het eeuwige leven, mogelijk gemaakt door de hogere alchemie: Solve et coagula: laat los en voeg opnieuw aaneen of, in de taal van het Evangelie: Ik moet minder worden, opdat Hij, de Andere in mij, groeien kan – sterven en ontwikkelen, dood en opstanding. Het ‘ik’ moet plaats maken voor de volheid van het vurige ogenblik. Ondergang en vernieuwing.

Mogen de teksten de universele roep, die sinds mensenheugenis uitgaat tot de dwalende zoeker, opnieuw belevendigen. Mogen zij voor de zoeker een wegwijzer zijn en voor de pelgrim op het pad een vreugdevolle bevestiging van de weg. Een weg, die tot steeds groter bewustzijn en zelfautoriteit voert en tot het ontwaken van de innerlijke mens … tot de alchemische bruiloft.

Hohenheims vaak onvoltooide of fragmentarische geschriften zijn niet ge- schreven volgens een strak schema. Dit valt te verklaren uit zijn bijna altijd zwervend doorgebrachte bestaan, zijn (uiterlijke) vaderlandloosheid. Dit kan misschien ook een van de belangrijkste moeilijkheden verklaren bij het zich verdiepen in zijn werk. Het lijkt bijna, of dit werk weerspiegelt wat de wereld eigenlijk is: een fragment.

Ook al kon er gedurende zijn leven niet veel in druk verschijnen, toch werkte Theophrastus tot zijn dood ononderbroken door. Teksten werden samengevoegd, hier en daar bevonden zich bladzijden van manuscripten. Pas in 1589 kreeg de arts Johann Huser von Waldkirch het voor elkaar in Bazel een eerste uitgave van het volledige werk te laten verschijnen.

Menigmaal rijst de vraag wat er praktisch te ontlenen is aan de paracelsische geschriften. Dat zijn niet noodzakelijk de recepten; die zijn ook niet in deze bloemlezing opgenomen – omdat de mensen te zeer veranderd zijn. Tijdloos actueel zijn wél de filosofische en theologische beschouwingen, die een heel concrete betekenis voor ons leven kunnen hebben, als wij ze maar willen begrijpen en ervoor openstaan. In ons eigen omgaan met gezondheid en ziekte, met de oorzaken van ons lijden en onze moeilijkheden, die niets anders zijn dan aspecten van ons zoeken en onze weg, kunnen wij ongelooflijk veel gebruiken van de gedachtegangen van Hohenheim – daar deze komen uit het ‘Licht van de Natuur en van de Geest’, dat zich in het hart van ons allen wil openbaren.

Deze bloemlezing werd gemaakt met de bedoeling zoveel mogelijk het tijdloze te zoeken. De teksten zijn geplaatst in de volgorde van de afzonderlijke werken, zoals die in de verzamelbundel van Aschner te vinden zijn. Hier en daar zijn ter wille van een betere leesbaarheid, aanpassingen gemaakt aan het hedendaagse taalgebruik en kopjes ingevoegd. Weglatingen binnen een citaat zijn niet aangegeven, omdat dit boek leesbaarheid nastreeft en geen tekstkritische uitgave wil zijn. De geïnteresseerde lezer kan met behulp van de aangegeven paginanummers de citaten opzoeken in de Gesamtausgabe van Aschner. Noten die voor het begrip van de hedendaagse lezer noodzakelijk leken te zijn, bevinden zich aan het eind van het boek. Er werden ook enige krachtig geformuleerde gedeelten geciteerd, om de lezer een levendige indruk te geven van de toenmalige stemming, van de confrontatie in die tijd tussen oud en nieuw.

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

Volumen Paramirum

Bundel met voorreden
Eerste heidense boek
Traktaat over het ens astrorum
Tweede heidense boek
Over het ens veneni (ens van het gif)
Derde heidense boek
Over het ens naturale
Vierde heidense boek
Traktaat over het ens van de geesten
Vijfde en niet-heidenseboek
Traktaat over het ens dei
Particula I
Particulai II

Opus Paramirum
Over de oorzaken en de oorsprong van ziekten
Over de dood en de jongste dag
Twee lichamen
Over de vrouw
De hemel in de mens
Goed en kwaad

De Causis morborum invisibilum
Voorwoord
Eerste boek: Over de ziekten die de mens krijgt door zijn geloof
Hoe het geloof het lichaam ziek maakt
Derde boek:
Over de werkingen van het onzichtbare
Vierde boek: Over de onzichtbare dingen
Vijfde boek,over de onzichtbare werken
Begin van dit boek

Over het ontstaan van de gevoelige dingen in het verstand

Traktaat over de eigenschappen van de mens
Over de innerlijke mens

Het boek Paragranum
De artsen van de hemel
De eerste grond van de artsenij, namelijk de filosofie
Astronomie – de andere grond van de artsenij
Over geluk en ongeluk
De derde grond van de geneeskunde, dat is de alchemie
De vierde grond van de artsenij, de rechtschapenheid

Fragmenten uit het Opus Paragranum
De zeven verdedigingen

De eerste verdediging
betreffende de uitvinding van de nieuwe geneeskunde
De tweede verdediging
aangaande nieuwe ziekten en namen
De derde verdediging
vanwege het schrijven van nieuwe recepten
De vierde verdediging
vanwege mijn zwervende bestaan
De vijfde verdediging
vanwege mijn gereserveerdheid tegenover de valse artsen en hun metgezellen
De zesde verdediging
ter verontschuldiging van zijn vreemde handelwijze en toornige aard
De zevende verdediging
dat ik ook niet alles weet, kan en in staat ben te doen
Het labyrint van de artsen
Uit het voorwoord
Theophrastus aan de lezer
Eerste hoofdstuk
Wat is wijsheid?
Tweede hoofdstuk
Uit het tweede boek van de artsenij, waaruit de arts moet leren; het is het firmament
Derde hoofdstuk
Over het derde boek van de artsenij, dat zijn lichaam heeft in de elementen
Vierde hoofdstuk
Over het fysieke boek, dat het fysieke lichaam in de microkosmos leert kennen.
Het is het boek van de grote anatomie

Vijfde hoofdstuk
Over het boek alchemie, zonder dit kan men geen arts zijn
Zesde hoofdstuk
Over het boek van de artsenij, dat ervaring heet
Zevende hoofdstuk
Het boek over de natuurlijke apotheken en artsen
Achtste hoofdstuk
Over het boek van de medische theorie, hoe deze moet worden bepaald
Negende hoofdstuk
Over het boek, hoe de medische kunst moet worden gevonden, niet door speculatie, maar door zekere openbaring
Tiende hoofdstuk
Over het boek, hoe de artsenij van de eerste materie tot in de laatste materie komt
Elfde hoofdstuk
Het boek over het ontstaan van de ziekten, dat door de juiste filosofie is te leren
Slotwoord
Boeken over de pest
Het waarzeggende gesternte
De hoogste ervaring
De oorzaken van de pest
Spiesen tot gezondheid, spiesen tot ziekte
De wijze – een magiër
Over het vijfde wezen
Het lichaam van de ziekte
De barmhartigheid van de Godheid
De artsenij – het woord van God
Over de genezing
Noten

BESTEL PARACELSUS BLOEMLEZING VAN € 19,50 VOOR € 10,00