Wat ontdekte Nicolaus Copernicus over het zonnestelsel?

Wanneer je vroeg in de ochtend wakker wordt, lijkt de zon in het westen onder te gaan. Heeft de zon werkelijk bewogen? Het lijkt er wel op. Totdat een Poolse astronoom, Nicolaus Copernicus (1473 – 1543) genaamd, het tegendeel bewees, geloofden de meeste mensen dat de zon inderdaad om de aarde bewoog.

“We geloven wat we zien,” zeiden de meesten. “De aarde is het middelpunt van het heelal.” Zo was het dus, dacht men. In het jaar 1499, op 26-jarige leeftijd, werd Copernicus professor in de sterrenkunde aan de universiteit van Rome in Italië. Hij was een heel intelligente jongeman die aan vijf verschillende universiteiten gestudeerd had en de bevoegdheid had als leraar, rechtskundige en dokter. In zijn sterrenkundelessen begon hij de studenten te onderwijzen in de oude theorie die bijna 1350 jaar eerder door een Griekse sterrenkijker, Ptolemeus, opgesteld werd.

“Het hele heelal draait om de aarde,” vertelde hij hen. Maar terzelfder tijd dat Copernicus de theorie van Ptolemeus onderwees, kwam zijn geest ertegen in opstand. Hij geloofde er niet in. Er bleven zoveel dingen onverklaard. Waarom bewogen de sterren met een andere snelheid dan de zon en de maan? Waardoor leek het dat sommige sterren door het luchtruim dwaalden? Kon er iets mis zijn met de theorie van Ptolemeus? Als de theorie niet juist was, wilde hij niet doorgaan met deze te onderwijzen.

Toen hij dit onderwerp bestudeerde, vond Copernicus dat enkele wijze mannen vóór hem ook twijfelden over de theorie van Ptolemeus. Zij meenden dat de zon en niet de aarde, het middelpunt van het heelal was. Maar geen van hen had een afdoend bewijs kunnen leveren. Als gevolg hiervan werd de theorie van Ptolemeus als juistaangenomen door de Kerk en door de meeste grote denkers uit de tijd van Copernicus.

Maar als die andere mannen nu eens gelijk hadden? Zouden dan niet alle problemen waar Copernicus mee bezig was, verklaard zijn? Hij besloot zijn lessen op te geven en zich meer te verdiepen in de wetenschap van de sterrenkunde. Hij werdpriester, in de verwachting dat zijn werk hem genoeg vrije tijd zou overlaten om te studeren. In plaats daarvan was hij meer bezet dan ooit tevoren.

Copernicus werd kanunnik van het domkapittel in het stadje Frauenberg in Polen. Als priester leidde hij de godsdienstoefeningen in de kerk. Als dokter verzorgde hij alle zieke mensen in de parochie. Als uitvinder ontwierp hij een dam en een molen, die water zouden brengen naar de dorpshuizen van een rivier die twee mijl verderop lag. Voor de Poolse regering maakte hij herleidingstabellen voor de gangbare munten. En om de kerk te helpen op de hoogte te blijven van de heilige dagen, ontwierp hij een heel nauwkeurige kalender.

Voor de meeste mensen zouden al deze bezigheden een ele dagtaak betekend hebben. Maar op de een of andere manier zag de bewonderenswaardige Copernicus nog kans en tijd over te hebben voor zijn geliefde onderwerp, sterrenkunde. Aangezien de telescoop pas vele jaren na zijn dood werd uitgevonden, moest hij op zijn eigen ogen vertrouwen om de beweging van hemellichamen te bestuderen. Hij maakte spleten in het dak van zijn studeerkamer in de domtoren. Wanneer hij daar in het donker zat, kon hij de sterren over de spleten zien voorbijgaan. Hij bleef hun positie aan de hemel volgen en schreef op hoe snel zij schenen te bewegen.

Copernicus maakte nauwkeurige aantekeningen van alles wat hij waarnam. Daarna werkte hij wiskundige formules uit om uit te leggen wat hij zag. Beetje bij beetje begon hij de feiten te verzamelen, die eens de theorie over de sterrenkunde van Copernicus zouden vormen. Deze theorie geldt nog steeds. Copernicus deed er bijna veertig jaar over om zijn studie te voltooien. Toen hij hiermee klaar was, had hij bewezen dat de theorie van Ptolemeus niet juist was.

Volgens Copernicus is wat er werkelijk gebeurt, het volgende: De zon is het middelpunt van het heelal. De aarde is een planeet die om de zon draait. Het woord planeet is van het Latijn afgeleid en betekent “zwerver”.

Behalve de aarde zijn er nog meer planeten. Ze draaien eveneens om de zon. Copernicus kende er vijf: Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus. De andere drie, Uranus, Neptunus en Pluto, werden veel later ontdekt. Deze negen planeten vormen met elkaar ons zonnestelsel.

Eén van de belangrijkste punten van de theorie van Copernicus is het volgende: terwijl de aarde in een jaar om de zon draait, wentelt zij tegelijkertijd snel om haar eigen as (een denkbeeldige lijn door het midden van de aarde, zoals een stokje in een lolly). Wanneer onze kan naar de zon is gekeerd, zeggen we dat het dag is, wanneer we van het licht van de zon afgekeerd zijn, noemen we het nacht.

Deze omwenteling duurt 24 uur – de lengte van een dag en een nacht, of een etmaal. Hoe is het nu met de maan gesteld? Copernicus was het over één feit met Ptolemeus eens: De maan draait om de aarde, terwijl de aarde om de zon draait.

De theorie omvat nog veel meer, maar dit zijn de vooraamste punten. De theorie van Copernicus verbeterde ernstige dwalingen die eeuwenlang aangenomen waren, en vormde de grondslag voor onze hedendaagse wetenschap over de astronomie. Copernicus schreef zijn ontdekkingen in een boek, maar wachtte jarenlang met het uitgeven. Hij wist dat de mensen hem zouden uitlachen om zijn nieuwe ideeën en zouden zeggen dat hij niet goed bij zijn verstand was. Hij wist ook dat de Kerk officieel achter de theorie van Ptolemeus stond. Als priester kon hij niet tegen de Kerk ingaan.

Pas in 1543, toen hij oud en stervende was, besloot hij eindelijk zijn boek uit te geven. Hij noemde het Omwentelingen van de hemellichamen in hun banen. Een gedrukt exemplaar van zijn boek bereikte hem vlak voor zijn dood op zijn sterfbed. Aangezien hij zeventig jaar oud, verlamd en bijna blind was, is het de vraag of hij ooit het grote boek gezien heeft waaraan hij een leven lang gewerkt had.

Copernicus stierf zonder te weten welke grote dienst hij de wereld bewezen had. Pas 150 jaar later werden zijn ideeën geaccepteerd. Hij wordt nu nog, meer dan vier eeuwen na zijn dood, beschouwd als een van de grote mannen op het gebied van de wetenschap.

Bron: ‘Het hoe en waarom boek van de beroemde geleerden’ door Jean Bethell