Honderd jaar School van het Gouden Rozenkruis, hoofdstuk 4 van ‘Een innerlijke weg voor deze tijd’

BESTEL EEN INNERLIJKE WEG VOOR DEZE TIJD

AANMELDEN VOOR DE FEESTDAG OP 24 AUGUSTUS IN HAARLEM

In de vorige hoofdstukken van dit boekje Een innerlijke weg voor deze tijd hebben we gesproken over de omkering naar de metgezel, de liefde. Over het symbool van het Rozenkruis, de cirkel, de punt in het midden, over de driehoek en over het vierkant, ook wel ‘vierkant van bouw’ genoemd. Bouwen aan het vierkant in individuele zin en samen bouwen hieraan in groepsverband. Beide zijn essentieel voor het gaan van het pad. In dit hoofdstuk vertellen we over de geschiedenis van een groep die is uitgegroeid tot de School van het Gouden Rozenkruis (en die haar 100 jarig bestaan viert in 2024). Welke betekenis heeft het Gouden Rozenkruis voor de huidige zoeker die ontvankelijk is voor de eeuwige liefdestaling, voor de invloed van het licht?

De jaren twintig van de vorige eeuw waren een tijd van vernieuwd vertrouwen in de mogelijkheden van mensen om het anders, zelfs helemaal anders te doen. Het was – na de donkere periode 1914-1918 – een tijd van het bouwen aan een nieuwe wereldorde maar ook van het ‘nieuwe bouwen’, de ‘nieuwe beelding’ en een voorzetting van ‘nieuw-religieus zoeken’. Het oude had afgedaan en er waren hoge verwachtingen van het nieuwe. Twee Haarlemse broers, Jan en Wim Leene (fakkeldrager van het Rozenkruis 20), startten hun zoektocht vanuit een christelijk religieus besef. In hun zoektocht vonden ze dit niet alleen in het kerkelijke christendom maar ze vonden ook, meer en meer, inspiratie in de esoterische kring van theosofen en wat uit deze stroming verder voortvloeide.

Het prille begin

De School van het Gouden Rozenkruis, het Lectorium Rosicrucianum, werd opgericht in 1924 als Nederlandse afdeling van het in de Verenigde Staten gevestigde Rosicrucian Fellowship van Max Heindel (fakkeldrager van het Rozenkruis 19). ‘…en dus huurden wij [Jan en Wim Leene], in 1924, met ongeveer vijftien belangstellenden een gedeelte van het pand aan de Bakenessergracht 13 te Haarlem. Hier kon een kleine tempel worden ingericht en in het achterhuis een cursuskamer (…) het werk [kon] beginnen, dwars door alle teleurstellingen heen en er ontwikkelde zich iets wat wij thans een krachtveld noemen’ (Uit: De gnosis in actuele openbaring).

In het vorige hoofdstuk vroegen we ons af: hoe vaak sta je op een punt in je leven even stil, kijk je om je heen en vraag je je af: wat heeft mij hier gebracht? Wat is het dat ik zoek in mijn leven en hoe bepaalt dat zoeken mijn weg? Wat drijft mij voort en waar naartoe eigenlijk?

De welhaast eeuwige zoektocht naar antwoorden op de grote levensvragen is een zoektocht naar waarheid. Het diepe verlangen naar antwoorden op levensvragen, naar de zin van het leven, is zo ook een zoektocht naar ons ware zelf. Een zoektocht, constateerden we in het vorige hoofdstuk waar samenwerking tussen individuen én groepseenheid, van belang is.
De stichters van het huidige Lectorium Rosicrucianum, de heer Jan Leene (1896-1968) en zijn broer Wim Leene (1882-1938) en later mevrouw Henny Stok-Huyser (1902-1990) die zich in 1930 bij hen voegde, begonnen niet met groots op te treden en te verkondigen dat zij wisten wat anderen niet wisten. Jan Leene beschreef hun zoektocht eerder als een die niet beantwoord werd tot zij op de juiste manier wisten ‘te vragen’. Voordat het zover was, vertelt hij, bleven al hun pogingen en gebeden om de ene waarheid te mogen herkennen onbeantwoord.

Rozekruisers Genootschap

Voor de pioniers waren de vroege jaren allesbehalve gemakkelijk. In de eerste jaren waren ze op zoek naar de juiste vorm. Max Heindels kosmologie bood veel esoterische inzichten maar paste niet altijd bij de nuchterheid van alledag. Maatschappelijk zien we vanaf het begin van de jaren 1930 een wereldwijde financiële crisis en een daaropvolgende diepe economische depressie waardoor een tijd van armoede, hevige bewogenheid en sterke politieke polarisatie volgde. Tegen deze verdrukking in kreeg het werk van de broers Leene, mevrouw Stok-Huyser en Cor Damme – een ander kopstuk van het eerste uur – langzaam steeds meer vorm en inhoud.

Hun vondst in de bibliotheek van het British Museum in Londen in 1935 van de oorspronkelijke geschriften van de zeventiende- eeuwse rozenkruisers (Fama fraternitatis, de Confessio fraternitatis en de Chymische Hochzeit Christiani Rosencreutz) levert hun, en de groeiende groep van aanhangers om hen heen, nieuwe inspiratie: een nieuw vierkant van bouw. In 1935 verzelfstandigt de Nederlandse tak zich tot het Rozekruisers Genootschap. Naast tijdschriften worden er boeken uitgegeven en in diverse steden tempels gesticht. In Haarlem wordt in 1937, achter de panden aan de Bakenessergracht 11-15, een hoofdtempel geopend.

De broers Leene en dan vooral Wim, waren uitgesproken wars van het eveneens in die tijd sterk opkomende fascisme. Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945), werd het werk van het Rozekruisers Genootschap onder het Duitse regime dan ook verboden. Tijdens die periode konden bijeenkomsten alleen in het geheim worden gehouden – en dat gebeurde ook. In de tijd zijn er steeds weer nieuwe impulsen die de mensheid
helpen herinneren. Men noemt deze impulsen ook wel eens ‘tijdgebonden gewaden’ waarvan de waarheid zich een poosje bedient.

In hun zoektocht naar de bronnen van waarheid, waren de gebroeders Leene en Cor Damme – het is hiervoor al vermeld – in de bibliotheek van het British Museum gestuit op de rozenkruisersgeschriften van de zeventiende eeuw. Veel meer dan degenen die aan het einde van de negentiende eeuw begeesterd raakten door de faam van de oude rozenkruisers, zochten de broers Leene met Damme en Stok het in de diepgaande bestudering van de bronnen van de klassieke rozenkruisers.

Klassiek gedachtegoed

Die klassieke rozenkruisers dachten ruim en groots. In de schepping van wereld en mensheid ligt, zo geloofden zij, een enorme ontwikkelingsmogelijkheid besloten. De hele schepping is bezield van leven en liefde die niet bedoeld is om te kristalliseren maar om in een voortdurend stromen te evolueren. De ware, door God bedoelde mens is niet dat fysieke lichaam van vlees en bloed, niet die sterfelijke grootheid waar hij zichzelf dikwijls voor houdt. In zijn diepste wezen ligt als een onbekende en nog puur abstracte beeltenis de onsterfelijke mens (die goddelijk en dus liefde is) geëtst. Wachtend op een mensenziel die zich verlangend naar deze beeltenis toekeert om hem te leren kennen en te openbaren (te leven) in de tijd.

De klassieke rozenkruisers baseerden zich op de gnostiek-hermetische filosofie die als een spirituele schat gevonden kon worden in de Egyptische, joodse en Griekse smeltkroes van het begin van onze jaartelling. Dit gedachtegoed introduceerden de rozenkruisers in de westerse wereld in het begin van de zeventiende eeuw door de publicatie van de Rozenkruismanifesten. Zij waren natuurlijk niet de eersten of enigen die over deze ideeën spraken; ze maakten deel uit van een constante stroom van spirituele impulsen. Impulsen die soms via ‘bewegingen’ of groepen flinke invloed hadden, zoals de kathaarse broederschap, soms via mystici zoals Meister Eckhart of Ruusbroec, soms via opzienbarende denkers zoals Giordano Bruno en Marcello Ficino, of via kunstenaars als Dante, Jeroen Bosch en Leonardo da Vinci.

De impuls van de rozenkruisers in de zeventiende eeuw heeft in alle eeuwen daarna en tot op heden, mensen geïnspireerd. We vinden dit terug in de muziek van Bach, Mozart en Satie, in het werk van Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7) , Helena Blavatsky, Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) en de oprichters van de School van het Gouden Rozenkruis.

Nieuwe ontwikkeling(en)

Na de oorlog wordt het werk niet alleen met nieuw elan opgepakt maar krijgt de School van het Gouden Rozenkruis ook zijn definitieve vorm, als zevenvoudig geopenbaarde geestesschool. Het meest pregnant is dat terug te vinden in het boek Dei Gloria Intacta dat 
in 1946 verschijnt. De ondertitel van het boek, ‘het christelijke inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis voor de nieuwe eeuw’, geeft aan welke weg er gekozen wordt. Jan Leene neemt bij de verdere uitbouw van de geestesschool in de jaren 1950 als publicist de naam J. van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) aan en Henny Stok de naam Catharose de Petri (fakkeldrager van het Rozenkruis 22).

De oude esoterische en occulte inslag verdwijnt naar de achtergrond. Er is immers een nieuwe tijd aangebroken en het besef dringt door dat we aan de vooravond van de Aquariustijd staan met nieuwe mogelijkheden, waarin voor iedere zoeker een innerlijk weg, ‘een zevenvoudig pad’ in het verschiet ligt.

Als de inspiratie van deze grondleggers en de toenmalige gemeenschap oppervlakkig was geweest en deze niet geworteld was in een diep spiritueel verlangen, zouden er in de periode tot 1946 genoeg redenen zijn geweest om op te geven. In plaats daarvan groeit het besef dat er sprake is van een opeenvolging van gnostieke broederschappen, die de fakkel dragen van een waarachtig streven naar de oorspronkelijke bron van religie en naar wedergeboorte van de ziel. Tal van ontwikkelingen waren hierbij van groot belang, waarvan we er drie noemen:

Gnostieke bronnen

Rond 1946 werden in Nag Hammadi (Egypte) een groot aantal papyri gevonden met teksten uit het vroege christendom. Deze zogenaamde gnostieke geschriften bleken ook voor het moderne Rozenkruis van groot belang. Het onderstreepte dat wat in het oerchristendom het uitgangspunt was: dat in elk mens een goddelijke kern aanwezig is. Deze lichtvonk, roos van het hart, kan tot ontwikkeling gebracht worden en biedt dan de mogelijkheid om weer terug te keren tot zijn goddelijke oorsprong.

De vondst van Nag Hammadi gaf na verloop van tijd een verdere verdieping en verfijning aan eerder opgedane esoterische inzichten. Rond 1900, had de Britse classicus G.R.S. Mead de op dat moment vooral oosters gerichte Theosofische Vereniging al op het spoor gebracht van westerse christelijke, hermetische en gnostieke bronnen. Ook het christendom kende zo zijn ‘geheime leer’ en inwijdingsweg.

Katharen

Een tweede ontwikkeling is het vinden van aanknopingspunten met het middeleeuwse katharisme (11e-13e eeuw), dat net als het gnosticisme uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, uitgaat van twee natuurorden en de mogelijkheid voor elk mens om de vergankelijke natuur te verlaten en terug te keren naar de oorsprong. In een toespraak van Jan van Rijckenborgh wordt verslag gedaan van een reis met Catharose de Petri naar Albi (Frankrijk) en hun (latere) ontmoeting met Antonin Gadal, de schatbewaarder van het kathaarse erfgoed van de grotten van Ussat en van de kathaarse burcht de Montségur, een van de laatste bolwerken van kathaarse parfaits.

‘Wij gingen, als door een innerlijke stem gedreven, naar Albi,
via Toulouse. Toen we daar aankwamen met het treintje, hadden we 
de sensatie alsof we op bekend terrein waren gekomen en we liepen regelrecht op ons doel af: een heel oud gebouw, rechts van de grote kathedraal gelegen, aan de hoge oever van de Tarn. Het oude gebouw, nu een gemeentelijk museum annex rozentuin, vroeger een bisschoppelijk paleis en dáárvoor een nederzetting van de oude katharen. 
In het gebouw aangekomen voelden we ons thuis (…) en toen we daar enige tijd gezeten hadden, daalde de rust en de vrede en de genade van die overoude tijden op ons neer en zagen we door het geopende zielevenster beiden de weg die voor ons lag tot in de finesses. Nimmer tevoren hadden wij een dergelijk heilig moment beleefd’ (Uit: De triomf van de universele gnosis).’

Verbondenheid

Als derde ontwikkeling kan genoemd worden dat onze wereld steeds kleiner werd en de verschillende leefwerelden steeds meer met elkaar verbonden raakten. De oosterse en westerse wereld komen steeds meer met elkaar in aanraking. Er komen ook steeds meer mogelijkheden om kennis te maken met andere levensleren en levenswijsheden. De bronnen van oude religieuze tradities en wereldbeschouwingen raken – in vertaling – steeds wijder verbreid. Voor de fijnproever is duidelijk dat deze wijsheid een onderdeel vormt van een universele leer en uit één bron voortkomt: de onpersoonlijke en universele liefde.

Deze universele liefde – het vuur van de liefde Gods – is een kracht die in ons neer kan dalen als de ‘andere’, de lichtvonk in ons, de boventoon voert over het ego, het kan de betrokkene op het juiste moment van dienst zijn. Het wordt beschreven in de hermetische geschriften, het klinkt door in de getuigenissen van de mystici. De grote wereldleraren als Boeddha, Lao Zi en Jezus Christus getuigen ervan. Het herstel van de harmonie van het geopenbaarde is slechts mogelijk door toegepaste liefde. We moeten eerst keren tot de
zijde van het licht, om dan, vanuit het licht, vanuit het vuur, vanuit de universele liefde dienstbaar te kunnen zijn, kunnen we lezen we in De Egyptische Oergnosis deel 1.

Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri verklaren steeds vanuit een andere invalshoek van de universele leer, in conferenties en boeken de leringen die ons als mensheid begeleiden om tot een terugkeer te komen. Zij putten uit De Stem van de Stilte van mevrouw Blavatsky, de Chinese gnosis, de Egyptische gnosis en geven deze leringen als handreikingen aan de leerlingen/zoekers die het pad willen gaan.

Groepseenheid

De ontwikkeling van een afdeling van de Rosicrucian Fellowship in 1924 tot de zevenvoudige geestesschool, het Lectorium Rosicrucianum heeft velen geïnspireerd en talloos velen op het pad geholpen. In belangrijke mate omdat het een samenwerking
is tussen zoekers die, hoewel ieder voor zich het pad gaat, elkaar in belangrijke mate ook tot steun zijn. Samen brengen zij een krachtveld (mede) tot stand. Een krachtveld dat groter en sterker is dan zijzelf. Naast het gaan van het individuele pad, het samen kunnen optrekken in een groep, is er nog een derde factor die dit krachtveld constitueert: de alomtegenwoordige en onpersoonlijke liefdekracht, het vuur van de universele liefde, die dit proces begeleidt en versterkt.

In deze wereld, de wereld van de tijd, beweegt alles zich tussen een begin, groei en verval en een einde. In de andere wereld, de wereld van de niet-tijd, is er groei, maar komt er geen einde aan deze groei. Er is een voortdurende ontwikkeling. Het is deze boodschap die de Internationale School van het Gouden Rozenkruis vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw over vier continenten, voor wie het horen wil, brengt. Naast onze gewone natuur is er een goddelijke natuur, de statica. Statisch niet in de zin dat het stil staat maar van een voortdurende ontwikkeling is, een ontwikkeling zonder einde.

Aquariusperiode

Er is een voortdurend goddelijk bemoeien met de mens in de zin van een roepende en aantrekkende kracht enerzijds en een voortstuwende en stimulerende kracht anderzijds. Door dit bemoeien is de mens een nieuwe periode binnengegaan, de Aquariusperiode. Om dat gegeven te markeren, heeft de school van het Rozenkruis in het begin van de jaren 1960 vijf zogenaamde Aquariusconferenties in diverse Europese landen gehouden. De grootmeesters Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri maakten in deze conferenties duidelijk dat in een tijdsbestek van een aantal jaren de mensheid van aanzien zal veranderen. En dat een nieuw interkosmisch stralingsveld onze wereld omvat houdt en inmiddels voldoende intensiteit en spankracht verkregen heeft om merkbare, zichtbare, aantoonbare werkingen tot stand te brengen.

Andermaal blijken Van Rijckenborgh en De Petri de tijdgeest heel goed en nog voor het zich daadwerkelijk ging uitdrukken, te kennen. Vanaf het midden van de jaren zestig wordt de westerse wereld wakker en zochten diverse groepen – studenten, hippies, wetenschappers – een uitweg uit het materialisme dat tot dan toe de leidende impuls was. Het is weer een nieuwe uiting van de eerdergenoemde tijdgebonden gewaden, impulsen om tot herkenning te komen van onze ware opdracht. Dat uit zich ook in allerlei wereldse verschijningsvormen zoals ‘puur naar de natuur’ van de hippies, het Rapport van Rome (Grenzen aan de groei), en het streven naar autonomie. Het zijn uitingen die ons behoeden om te kristalliseren en voor de goede verstaander zijn ze de impuls om in een voortdurend stromen van de universele liefde – in elk geval proberen – te evolueren.

De bedoeling immers van deze Aquariusperiode is dat de ware mens werkelijk zijn of haar opstanding gaat beleven. De krachten van de schijnstructuren in de persoonlijkheid, het ego, zullen hiermee afgebroken gaan worden. En dit gebeurt ook weer niet alleen in het kleine persoonlijke, maar ook in de maatschappelijke structuren die gebouwd zijn vanuit het ego. Deze structuren zullen zichzelf steeds minder kunnen handhaven onder de opbrekende nieuwe kosmische invloed. De achterliggende reden is echter de goddelijke liefde.

Het principe van de vrijheid

Deze ontwikkeling zal niet ingaan tegen het principe van de vrijheid. Ieder mens is de vrijheid gegeven om het tijdelijke en het op zichzelf gerichte te volgen of het eeuwige ware zelf. De mens is geroepen om zichzelf te bevrijden van de tijdelijke belemmering.

Door allerlei ontwikkelingen – zoals we ook in het eerste hoofdstuk gelezen hebben – raakt de mens in een perfecte storm zijn houvast kwijt en realiseren zich steeds meer mensen dat zij in wezen op een vreemde plaats zijn terechtgekomen en om zich heen kijkend, luisterend naar zichzelf en de omgeving en niet weten hoe het verder moet. En dan langzaam gaan begrijpen dat dit signaal aanzet – aan moet zetten – tot een keuze voor het zoeken naar het eeuwige. Dan kan de impuls ervaren worden die uitgaat van het licht en die versterkt en vertaald wordt door een reeks van zuster- en broederschappen in verleden en heden, met de boodschap: kom terug. Kom terug naar de wereld van de eeuwigheid, naar de wereld van de eeuwige wording.

De School van het Gouden Rozenkruis is zo’n hulp en zo zijn er nog vele andere initiatieven tot hulp vanuit de eeuwigheid in de tijd ingedaald en deze zullen ook blijven indalen.

BESTEL EEN INNERLIJKE WEG VOOR DEZE TIJD

AANMELDEN VOOR DE FEESTDAG OP 24 AUGUSTUS IN HAARLEM

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE ROZENKRUISERS