Innerlijke en uiterlijke tempelbouw. De wijding van de eerste tempel in Haarlem in 1937.

BESTEL DE VUURGLOED VAN DE ONTSTIJGING

Wat is het grote werk? Het is de tempelbouw. De bouw van de innerlijke tempel, die we op de lange levensweg, dwars door de levenservaringen heen, in onszelf oprichten en inrichten; het formeren van een plaats waar de innerlijke stilte wonen kan, waar de zieleroos ontkiemt, groeit en bloeit. Het is de tempelbouw van een praktisch leerlingschap, waarin onze inspanning dagelijks in kracht en straling toeneemt en het wereldwerk een duidelijk zichtbare plaats in de samenleving inneemt.

Het is de tempelbouw van de Broederschap van het Rozenkruis, waarvoor de kracht werd vergaard in de periode 1924-1937, die haar magisch geboortemoment mocht vieren in het jaar 1937 met het ontsteken van de vuurkracht op het altaar van dienst. Het krachtveld werd tot een lichtveld, en kon uitgroeien tot een nieuw levensveld, het begin van een totaal andere dimensie, waarin de strevende mens, de samenleving en de verbondenheid met de Broederschap des Levens als in een eenheid kunnen worden ervaren.

De grondleggers van de geestesschool spraken altijd over ‘het grote werk’, het opus magnum, waarin zij zichzelf en hun medewerkers als tempelbouwers zagen van de drievoudige tempel van de geestesschool:

  1. het zichtbare aanzicht van het levende lichaam,
  2. het innerlijke aanzicht van de zieleontwikkeling, en
  3. het geestelijke aanzicht van het tot stand brengen van een directe binding met het geestveld van de Broederschap des Levens.

Inspiratie daarvoor vonden zij in de erfenis van de Broederschap van het Rozenkruis, en zij ervoeren het als een mandaat om het geestelijk testament ervan voor ieder die er kennis van zou nemen te ontsluiten, te verklaren, te onderwijzen. Zij stonden in de gloed van de directe toepassing van een opdracht die aan hen was toevertrouwd. Zij spraken over een arbeid die ononderbroken haar voortgang kent – met de mens, voor de mens, in de mens, door de mens.

Op zaterdag 4 september 1937, ’s middags om 4 uur, wijdde Jan Leene – J. van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) de tempel te Haarlem, in opdracht van de Orde, de Broederschap van het Rozenkruis, in de kracht van haar stichter vader-broeder Christiaan Rozenkruis. Het begin van een lijden en ziekbed die uiteindelijk fataal zouden blijken, verhinderde Z.W. Leene (fakkeldrager van het Rozenkruis 20) in fysieke zin aanwezig te zijn. We komen daarop later terug. In het openingswoord citeerde Jan Leene Johannes de Doper:

‘De stem van een die roept in de wildernis: bereidt de weg des heren, maakt zijne paden recht; iedere kloof worde gedempt, elke berg en heuvel zinke neder; de kromme paden zullen recht gemaakt worden, de ruwe wegen tot effen banen; en al wat leeft zal Gods heil aanschouwen.’ (Jesaja 40 en Lukas 3)

De bijeenkomst in de tempel ving aan met een voordracht, waarin op lyrische wijze voorbeelden werden gememoreerd van mensen, mannen en vrouwen uit alle levenswandel, voor wie de tempel is bedoeld:

‘Kom tot de bron, gij dorstigen naar levend water… zij zal u laven met het zuiverste kristal;
immer dolenden en driftig zoekenden, stille zwervelingen, gestadige strijders, broeders en zusters, met uwe kleinheid, met uwe zwakheid, met uwe boosheid, en uwe geheime zonden, komt zo ge zijt; twijfelmoedigen, jongelingen der overmoedige jeugd, grijsaards in de ouderdom uwer denken, vrouwen in de schoonheid uwer heerlijke roeping, mannen in de kracht uwer trotse waardigheid, wijsgeren en zieners ener nieuwe wereld, machthebbers en wetgevers en kinderen der schuldeloosheid… deze rijkdom is voor ieder afzonderlijk, naar de hevigheid uwer dorst, die zal toenemen in vuriger begeren, want wie dit water proeven mocht heeft de eeuwigheid gesmaakt…’

Daarna sprak Jan Leene onder andere de volgende woorden:

‘Broeders en zusters, het is nu ongeveer 13 jaar geleden dat twee vrienden van het Rozekruis het zendingsbevel ‘Predikt het evangelie en geneest de zieken’ naar de gnostieke betekenis ervan vernamen en als een roeping aanvaardden. En sedert die befaamde dag in hun individuele ontwikkeling is er geen uur, hoort u het, geen uur geweest, dat niet naar woord, gedachte of daad gewijd was aan de dienst die zij krachtens hun roeping moesten vervullen.

Wat was dat voor dienst die hen was opgedragen? Het was de taak om het gebouw van God in deze wereld op te richten. Het ging er om de gnosis van het Woord in deze wereld te bevestigen. Het ging er om de Christus te doen kennen zoals hij is, ontdaan van alle franje en volksbegoocheling. Het ging er om het christendom als een levende realiteit te stellen, te midden van de kolkende hellegloed van onze beschaving. Het ging er om van Berseba – de plaats van het verbond – uit te tijgen naar het lichtende land Haran, niet als mens, maar als mensheid, en de woestijn van deze wereld óm te zetten door ons onder te dompelen in de nacht der tijden, teneinde de ladder Gods op te zien rijzen naar de hemel, zodat ook wij eenmaal zouden kunnen zeggen: ‘Ja, voorwaar, deze verdwaasde wereld, het is de Poort des Hemels.’

En verder nog het volgende: ‘En zo is de strijd begonnen, in de eenzaamheid, te midden van de vijandschap. Heeft ú dat wel eens gedaan, vrienden, dertien jaar achtereen, soms zonder geld, soms volkomen alle schepen achter u verbrandend, in dag en nacht een  schier onmenselijke taak te vervullen? Ik geef dit getuigenis slechts, om nu toch duidelijk voor u te kunnen plaatsen de aard van onze roeping, en het tot op heden slechts povere resultaat. Laten we elkaar een eventuele hoerastemming ontnemen. Want het werk moet  nog beginnen, de eerste bouwstenen zijn nauwelijks aangedragen.

En toch zijn we nu onuitsprekelijk dankbaar. Want ze zijn gekomen, de ware vrienden en vriendinnen. Er is een pioniersgroep gevormd die bereid is zich geheel te geven en dat ook toont. De kring van twee is gegroeid tot een kring van vele honderden en de kracht van het Rozekruis toont zich als een stalen onverzettelijkheid. […]

En dan ten slotte nog het volgende op de vraag: ‘Welke bedoeling heeft u met deze tempel?’ Bij het werk dat in dienst van de oudere broeders der mensheid wordt verricht, is het bezit van krachtmiddelpunten, het bezit van lichtende kernen – door de liefde en de arbeid van de pioniers zelf gebouwd – een allereerste vereiste.

Daarom is het streven om zulke lichtende kernen in deze duistere wereld te stichten ál die jaren door bij ons aanwezig geweest, en daarom hebben wij al het mogelijke gedaan om de werkplaatsen van het geestelijke werk steeds in overeenstemming te brengen met de eis van orde – regelmaat – bescheiden schoonheid. En vrienden, we weten dat deze tempel een uiterst belangrijke factor zal zijn in de ontwikkeling van het werk der oudere broeders. Door de inspanning van allen hebben wij hen een gelegenheid verschaft het grote werk op een intensieve wijze te beïnvloeden en de naaste toekomst zal hiervan een klare getuigenis geven.’

Z.W. Leene verbond zijn geest en aspiratie met de bijzondere gebeurtenis van deze zaterdag, de vierde september van 1937, via een brief met de volgende inhoud:

‘Vrienden, op deze voor ons allen zo blijde dag, wil ik u hartelijk gelukwensen met ’t in gebruik nemen van onze nieuwe Tempel. Het is met grote ontroering, dat ik mij op deze wijze tot u wend,  omdat ik liever persoonlijk u zou hebben toegesproken. Ge weet dat het door mijn ziekte anders beschikt is en ik mag slechts hopen op de toekomst.

Al ben ik dan niet stoffelijk tegenwoordig, zeker ben ik op dit moment geestelijk met u verbonden en inniger dan ooit tevoren. Een grote dankbaarheid vervult mijn hart, dat we samen deze prachtige Tempel, als kroon van ons samenwerken, in gebruik mogen nemen. Laten we elkander op dit moment wederom trouw beloven en laten we, in Christus’ kracht, wederom onze wil bevestigen om de leringen die ons zijn toevertrouwd ook in deze Tempel uit te dragen met die kracht en die eerlijkheid die de kenmerken waren van onze inspanningen in het verleden.

Ex Deo nascimur.
In Christo morimur.
Per Spiritum Sanctum reviviscimus.

Geheel de uwe, Z.W. Leene.’

Daarna volgde de wijding, die aanving met het openen van de Bijbel en het ontsteken van de twee altaarkaarsen en die van de zevenarmige kandelaar. Bij het openen van ‘het boek’ werden allereerst de woorden uit de Confessio Fraternitatis R.C. uitgesproken:

‘Wij achten het onze plicht te verklaren dat van het begin der wereld af aan de mens geen uitnemender, bewonderenswaardiger en heilzamer boek is gegeven dan de heilige Bijbel. Gezegend is hij die hem bezit, gezegender is hij die hem kent, het meest gezegend van allen is hij die hem zowel begrijpt als gehoorzaamt.’

Daarna werd de proloog van het Johannesevangelie voorgelezen. Bij de ontsteking van de twee altaarkaarsen werd gezegd: ‘Wij erkennen de grote tweelingkrachten in de natuur. Het dynamische en het ontvankelijke. De wil tot macht. ‘Wordt gijlieden volmaakt, gelijk uw vader in de hemel volmaakt is.’ Onze onmacht vanwege het duistere verleden en daardoor onze sterke afhankelijkheid – onze eeuwige verbondenheid met Christus de Heer.

‘Zonder Mij kunt ge niets doen.’
Aquarius – onze taak. ‘En ik zag een nieuwe Hemel en een nieuwe Aarde.’
Leo, leeuw – het bereiken, de ínnerlijke Christus. ‘Ziet, ik kom woning bij u maken.’

Bij de ontsteking van de zevenarmige kandelaar werd gezegd: ‘Zo ontsteken wij de vurige driehoek, het teken van goedheid, waarheid en gerechtigheid, het teken van de mystieke vrijmetselarij. Zo verklaren wij ons bewust verbonden aan de zeven heren voor de troon. Gedreven door hen willen wij voortvaren om de zevenkoppige draak te vernietigen. In de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Amen.’

Het bouwen, het realiseren van een tempel is de vrucht van een leven, en Z.W. Leene is hiervan een van de bijzonder grote voorbeelden. In de week na de wijding legt hij samen met zijn broer aan een kring van leerlingen uit:

‘Ge moet u om de zaak goed te begrijpen losmaken van alle bewuste of onbewuste exoterische gezichtspunten. Het gaat hier niet om een nieuw, mooi, doelmatig gebouw. Evenmin geldt het hier een symbool van Nederlands werk, of een centraal punt dat alle vrienden in ons land en daarbuiten als ‘hun’ tempel kunnen beschouwen. Alhoewel deze aanzichten van onze nieuwe tempel volkomen juist zijn, ze geraken in geen enkel opzicht het essentiële. Zoals al meer gezegd is: we moeten als leerlingen van het Rozekruis niet tegen de dingen aanzien, doch erín. Ge zult weten, althans vermoeden, hoe belangrijk het is dat Christus en zijn dienaren brandpunten bezitten, met behulp waarvan zij op wereld en mensheid kunnen inwerken. Welnu, zulk een brandpunt vormde al sinds enige jaren de Haarlemse tempel en de nieuwe accommodatie zal de mogelijkheden die in dat feit opgesloten liggen, beter tot ontwikkeling kunnen brengen.

Sommige leerlingen zijn op een dwaalspoor gebracht door verkeerde voorlichting, zij veronderstellen dat deze brandpunten van tevoren gebenedijde plaatsen zijn en dat wanneer de voorraad op is, men slechts kan werken uit de tweede hand. […]

Het bezit van krachtmiddelpunten is van onberekenbaar belang voor het grote werk. […] Is een centrum zover gekomen, dan bezit de broederschap een hecht en sterk, steeds machtiger wordend bolwerk, om van binnenuit te werken. […] En u begrijpt het grote belang om van binnenuit te kunnen werken. Een lichtbaken in de duisternis, waar duizenden doorheen gevoerd worden, om zich te louteren of zich de vleugels te zengen.

De bezoekers van een dergelijke tempel horen niet alleen het gesproken woord, doch zij worden gebaad in zielegoud, en verontrust door de geestelijke krachten die onophoudelijk tegenwoordig zijn. Zulk een tempel is een voortdurende kracht, ook al worden er geen diensten gehouden; het is een vesting in voortdurende actie. Wellicht zult u nu onze vreugde begrijpen, dat wij in staat werden gesteld om in Haarlem, niet op een andere plaats in de stad, maar op de grond van de geestelijke tempel een sobere en waardige plaats te scheppen voor een arbeid die alle werelden omvat.’

Bron: De Vuurgloed van de ontstijging door Peter Huijs

BESTEL DE VUURGLOED VAN DE ONTSTIJGING