Het hoofdstuk ‘Oriëntering’ van Het Christelijke Inwijdingsmysterie door J. van Rijckenborgh

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

DOWNLOAD HET GRATIS DEEL VAN ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE’ (PDF)

Het boek Het christelijke inwijdingsmysterie van J. van Rijckenborgh biedt een esoterische ontsluiting van de zeven brieven uit het Openbaringenboek. De zeven ‘gemeenten’ tot wie Johannes op het eiland Patmos zich richt in het boek Openbaringen van de Bijbel, maken deel uit van Ashia: het deel van de mensheid dat rijp is voor vernieuwing. Beschreven wordt een door de Christuskracht geleide weg van inwijding. In drie fasen, gekoppeld aan de zeven planeetsferen, voltrekt zich een proces van wedergeboorte van lichaam, ziel en geest. Naarmate het bewustzijn van de lezer zich uitbreidt, zal het boek een steeds grootser perspectief voor het innerlijk oog ontvouwen. 

LEES DERTIEN KORTE BOEKFRAGMENTEN UIT ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE’

1

Door de gehele mensheidsgeschiedenis heen hebben twee esoterische ontwikkelingsstelsels de aandacht gegrepen van allen die door aanleg en innerlijke drang het pad van bevrijding wilden bewandelen. In de historie van de magie zien wij dat er in alle beschavingen steeds weer twee systemen van magische ontwikkeling werden toegepast. Soms werden beide systemen tegelijkertijd beoefend, dan weer volgden zij elkaar op bij het komen en gaan van de verschillende cultuurmomenten.

Het ene stelsel duiden wij in de moderne wijsbegeerte van het Rozenkruis aan als het stelsel van persoonlijkheidssplitsing, het andere als dat van persoonlijkheidscultivering. Bij beide stelsels gaat men uit vande fundamentele idee: de mens is de onvolmaakte, de halfbewuste, hij ligt gebonden in begoocheling. De vervolmaking, het volkomen bewustzijn, de volledige waarheid, zij zijn er en zij liggen op hem te wachten. Hun hiërofanten, zij roepen hem. En nu zijn daar de methoden van training en vervulling, de wegen tussen het nu en het door de mens gewenste straks.

Zo zien wij dan uit de geboorteschoot van de eeuwen de persoonlijkheidssplitsing oprijzen. De kandidaat moest leren door methoden van voeding, van adembeheersing en ascese, van concentratie en contemplatie, door beheersing van de macht van het woord, een splitsing te bewerkstelligen in zijn viervoudige persoonlijkheid.

Door zulk een splitsing, of door beheersing van de wet van samenhang van de vier concentrisch in elkaar gelegen voertuigen van de persoonlijkheid, kon de leerling naar willekeur het stoffelijke voertuig, met zijn etherische tegenhanger, scheiden van de twee ijlere voertuigen, om daarmee in vol bewustzijn in de dusgenaamde hogere gebieden te reizen. Hij kon de samenhang van de vier voertuigen herstellen en aldus, zo meende hij, was de weg tussen schijn en werkelijkheid geëxploreerd en zou hij van kracht tot kracht voortgaan in het licht van totaal nieuwe levensmogelijkheden.

Immers, hij had door esoterische training een schacht geboord tussen het duistere diep van de wereld en de stralende mogelijkheden van een nieuwe era. Hij kon zich te zamen voegen met broeders en zusters van gelijke standing. Hij was vrij, hij was de zoon van de dageraad. Tegelijk met dit veroverde burgerschap van twee werelden ontwikkelden zich andere winsten, zoals een verhoogde gevoeligheid van de zintuigen, en een steeds dieper doordringen, eerstehands, onafhankelijk, in het plan van de dingen.

Ja, God was zulk een kandidaat van de oude geestesscholen wel zeer genadig! Hij was bevrijd! Verenigd met vele deelgenoten in zijn onuitsprekelijk geluk, kon hij arbeiden in een als onbegrensde actieradius, in dienst van het Rijk van het Licht, aan de verheffing van hen die nog in duisternis verkeerden.

Groots en heerlijk is de arbeid, verricht door al deze oude ingewijden en verlosten. Het lichtende spoor van hun daden schittert als een vlam in het geheugen van de natuur. En het was met dit licht, voortkomend uit de oude wijsheid van het oosten, dat duizenden westerlingen werden verbonden, toen zij dreigden onder te gaan in de vampierarmen van materialisme en ongeloof. Toen het nadir van stoffelijkheid zijn muren stelde, werden zij die deze muren beukten om doorgang, door een schaar van verlichte werkers geappelleerd aan het verleden met zijn fonkelende klaarten.

Toen velen in het dwangbuis van de materie als verstikten en de zich bij de stof aangepaste godsdienstigheid geen uitkomst bood, kwam de liefdevolle handreiking van de Lichtbroederschap en voerde de zieke mens tot het verleden.

Ligt in het verleden dan zijn bevrijding? Nee, maar wel troost en redding, naar het gulden woord: ‘Wie van het verleden niet wil leren, wordt in de toekomst gestraft.’ Daarom appelleert het verleden, in liefdedaad, steeds aan het onderbewuste weten, wanneer de mens in onkunde en waan de wegen van de toekomst blokkeert.

Er waren in het verleden evenwel ook esoterici, zoals onder de oude Egyptenaren en Grieken, die een geheel andere ontwikkelingsweg verkozen dan zij die zich door persoonlijkheidssplitsing een weg naar de bevrijding wilden banen. Zij meenden dat deze wereld niet mocht worden ontvlucht en dat de wereld van het licht slechts kon worden gegrepen dwars door deze wereld heen. Zodat, indien de mens en de natuur tegengesteld waren aan het lichtland – en dat wáren zij – zij in hun verschijningswerkelijkheid moesten worden gecultiveerd en geharmoniseerd.

Zij stelden dan ook de magie van de persoonlijkheidscultuur, de verheffing van de anthropos, de mens, van onderen op. Systemen van ras- en bloedzuivering werden ter hand genomen volgens magische normen. En daar de mens zich niet zou kunnen handhaven in een wereld en in een natuurrijk die bij hem achterbleven, moesten tegelijkertijd de andere natuurrijken verheven worden op een hoger plan. Landbouw, tuinbouw, veeteelt en tal van andere zaken, die voor de levens-instandhouding noodzakelijk waren, werden in min of meer grote kolonies van hen die de mysteriën beoefenden op geheel nieuwe wijze ter hand genomen, een wijze die zich geheel aanpaste bij de mens die avanceerde in persoonlijkheidscultuur.

Ook zo werden er magische resultaten geboekt. Ook zo kwam er bewustzijn op hogere gebieden tot stand en een grandioze uitbreiding van het zintuiglijke vermogen, doch tegelijk verankerd in de stof. Het stoffelijke deelde in de glorie van de verheffing, de weerstand van de stof werd tot op zekere hoogte overwonnen, niet door de stof te ontvluchten, doch door haar te knechten en te verheffen.

Stelde de ene methode dus de inwijding buiten het lichaam, de tweede plaatste haar in het lichaam, met inbegrip van het stoffelijke voertuig. Ook op deze wijze werden tal van westerlingen gered van de levende dood van de geestelijke verstening, uit de baaierd van een vreselijke ondergang, door ook hen te verbinden met een straal van de oude wijsheid, om hen zo, door middel van het verleden, geschikt te maken of geschikt te houden voor een eventuele nieuwe toekomst. 

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

2

Die nieuwe toekomst is aangebroken. Allen die een esoterische ontwikkelingsgang verlangen en nastreven, worden nu geplaatst voor het christelijke inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis voor de nieuwe eeuw. De twee oude esoterische stelsels hebben de naar de ondergang snellende westerlingen gegrepen, hen voor een wijl verbonden met het verleden, opdat zij niet onherstelbaar zouden kristalliseren, met alle gevolgen van dien. Maar men moet goed doorschouwen dat de oude esoterische stelsels, als inwijdingsstelsels, als structureel verlossende machten, ten enenmale ongeschikt zijn voor westerse mensen.

Als men dan ook het succes van de werkers die de oude wijsheid in het westen brachten, zou moeten afmeten aan het aantal structureel bevrijden, zou men hoogst teleurgesteld zijn. Het was slechts de idee van de ouden en het leven in deze idee die velen in het westen staande hield. Als inwijdingsscholen zijn de oude stelsels in het westen volstrekt mislukt en dat kon ook niet anders. En de tijd is niet ver meer, en mogelijk reeds bereikt, dat de oude stelsels ook voor moderne oosterlingen geen enkel structureel bevrijdend aspect meer zullen bezitten.

Onze wereld en de viervoudige persoonlijkheid van de mens zijn onder de invloed van een geweldige kosmische kracht aan voortdurende verandering onderhevig. De mensheid ijlt voertuiglijk toe op een grote crisis. De westerse mens is aan het begin van de twintigste eeuw dit crisis-stadium reeds principieel binnengegaan, doch nu heeft deze crisis voor het westen de actuele fase bereikt.

Was het in het grijze verleden voor de esoterische kandidaat mogelijk op de geschetste wijzen verlost te worden en de glorierijke teruggang te vieren; was het in het eerste deel van de twintigste eeuw noodzakelijk de zoekende westerling bij dit verleden te bepalen naar de idee, nu is de mensheid een wereldmoment binnengegaan waarin de blik volkomen op de toekomst moet worden gericht.

Bij de vele duizenden die naar verlossing streven kan geen sprake meer zijn van persoonlijkheidssplitsing, noch naar de idee, noch structureel. Zulk een splitsing zal in de toekomst lichamelijk en geestelijk tot hoogst ongewenste toestanden voeren.

En bij dezelfde duizenden kan er in de voor ons liggende tijden evenmin sprake zijn van persoonlijkheidscultuur. Ook dit systeem moet, als structureel schadelijk, voortaan worden afgewezen. De organen met interne secretie, die zulk een voorname rol spelen in occulte zaken, kunnen wegens de totaal veranderde lichamelijke, atmosferische en kosmische condities niet meer reageren op de wegen van de ouden. De poort van bevrijding, afgestemd op het verleden, is onherroepelijk achter de mensheid dichtgevallen.

In dit onafwijsbare helpt geen beroep meer op de oude wijsheid, heeft de officiële godsdienstigheid alle kleuren alle invloed verloren en zal het esoterische experiment van het verleden, aangeprezen in boek of les, slechts een homerisch lachen wekken, een lachen als van een mens die zijn smart verbergen wil.

In de twintigste eeuw hebben velen de neutralisatie van de oude esoterische geestescultuur reeds voorzien en in sommige kringen heeft men gemeend de gevaren te kunnen ontlopen en blijvend reddend en bevrijdend werkzaam te kunnen zijn door de oude wijsheid om te buigen in occult-christelijke zin en een soort synthese te vervaardigen.

Sommige van deze begrijpelijke experimenten zijn zelfs onder de naam van het Rozenkruis aangediend, mogelijk te goeder trouw, doch deze pogingen moeten als zeer ernstige vergissingen worden aangeduid. Want er is een volkomen onafhankelijk en zuiver christelijk inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis, dat onaangetast bewaard is gebleven voor de eeuw die nu begonnen is, een mysterie dat principieel en structureel volkomen vrij is en vrij moet zijn van de wegen en de systemen van de ouden. 

Het zal dit mysterie zijn waarnaar alle ernstige bevrijding- zoekenden in de toekomst zullen moeten grijpen. Het bewuste stelsel wordt ons verborgen gegeven in het Evangelie van Jezus Christus. Het is een stelsel dat voor iedere zoekende mens onafwijsbaar is geworden, een stelsel dat thans aan de ganse mensheid verkondigd zal worden en dat Gode zij dank, de uiteindelijke openbaring van het werkelijke christendom zal maken.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

3

De inwijdingsmethode van de nieuwe era heeft betrekking op de persoonlijkheidsverwisseling, het geheim van de evangelische wedergeboorte. Geen persoonlijkheidssplitsing en geen persoonlijkheidscultuur, geen ontduiking of verheffing van iets dat wetmatig ten ondergang is gedoemd, doch persoonlijkheidsverwisseling, namelijk het opbouwen, in de kracht van Christus en zijn Hiërarchie, van een geheel nieuwe persoonlijkheid, terwijl de geest nog in de oude optreedt.

De kandidaat in dit nieuwe stelsel gaat uit van de wetenschap dat zijn tegenwoordige viervoudige persoonlijkheid niet begrepen is in de Godsnatuur, dat zij verwerpelijk is en zondig. De kandidaat in dit stelsel weet dat het bewustzijn van deze persoonlijkheid de grootste mystificatie en belemmering is in zijn microkosmos en hij begrijpt volkomen het woord van Paulus ‘dat er geen aanneming des persoons bij God is’, noch van een gesplitste persoonlijkheid, noch van een gecultiveerde.

De leerling in het nieuwe christelijke inwijdingsproces realiseert zich dat, ‘wie zijn leven (van de oude persoonlijkheid) zal willen verliezen, hét leven (van een nieuwe persoonlijkheid) zal behouden’. Hij zal verstaan dat er sprake moet zijn van een volledig opnieuw geboren worden naar de viervoudige persoonlijkheid. De gehele christelijke heilsopenbaring laat terzake niets aan duidelijkheid te wensen over. Nicodemus begreep er niets van, doch de kandidaten van de nieuwe inwijdingsscholen zullen van dit weten klaar doordrongen moeten zijn, opdat straks een lichtende wolk van nieuwe Godsgetuigen zich zal kunnen uitstrekken over deze duistere wereld.

Het zal voor velen zeer moeilijk zijn zich los te maken van het gezag van de ouden, die meenden dat de menselijke persoonlijkheid onderworpen was aan een evolutieproces, zoals zij in het verleden ook onderworpen was aan involutie.

Deze mening berust evenwel op een vergissing. Hetgeen involueerde was niet de in het oorspronkelijke Godsplan bedoelde voertuiglijkheid, doch een abnormale persoonlijkheid, die in het nadir van stof verzonk en de geketende geest meesleurde naar omlaag. De hemelse gestalte, het oorspronkelijke viervoudige lichaam van de geest, was door deze val gestorven. Het was evenwel niet de dood van de vertering. De aard van de oorspronkelijke hemelse gestalte was daarvoor veel te goddelijk van maaksel. Daarom kunnen wij de oorspronkelijke, hemelse gestalte in haar huidige toestand het beste omschrijven als ‘slapende’. Een ‘slapende’ die weer gewekt kan worden, die weer kan opstaan, wanneer de mens aan de begoochelingen van de abnormale en tijdelijke persoonlijkheid weet te ontkomen en zijn toestand helder gaat inzien.

Het hoogste geestelijke zijn moet nu gebruik maken van de aardse persoonlijkheid, hetgeen, van boven af gezien, een hoogst ongewenste toestand is. Bovendien wordt de centrale geest in hoge mate tegengewerkt door het biologische bewustzijn van de aardse persoonlijkheid. Esoterisch strevenden moeten gaan inzien dat splitsing van de aardse persoonlijkheid een afleidingsmanoeuvre is, een nieuwe smartvolle begoocheling; en dat persoonlijkheidscultuur, hoe dan ook, een toespitsing is van de moeilijkheden die het ikbewustzijn de mens stelt.

Opnieuw geboren worden, opwekking van de slapende hemelse gestalte, dat is de opgaaf die het derde magische stelsel de zoekende mens door middel van het christendom overdraagt. Er is dus sprake van de geboorte van een nieuwe hemelse persoonlijkheid, terwijl de mens zich nog bevindt in de oude. De opwekking van deze nieuwe gestalte is gebonden aan geheel andere wetten dan die van de oude esoterische stelsels en het zijn deze nieuwe wetten die de kandidaat moet bestuderen en toepassen.

De wording van het nieuwe wezen voltrekt zich van boven naar beneden. Eerst het denkvermogen, dan het astrale lichaam, dan het etherlichaam, als matrijs voor het nieuwe stoflichaam.

Om de hemelse mens te concipiëren is allereerst een fundamentele verandering nodig, het principieel verloochenen van het oude ik, het afscheid nemen van alle oude magie, die het accent legt óp dat oude ik. Het zal voorts duidelijk moeten zijn dat er geen sprake mag zijn van verwaarlozing van de aardse persoonlijkheid en van het noodzakelijke aardse leven. Men dient evenwel de accenten zo te plaatsen, dat een levenshouding wordt verkozen die het ware doel van de wedergeboorte bevordert.

Gebonden aan een biologische verschijning betaalt de mens de bittere tol van het op deze wijze in de wereld zijn, doch door een rationele levenshouding bouwt hij aan datgene wat niet van deze wereld is.

De Broederschap van het Gouden Rozenkruis doet een beroep op alle ernstige bevrijding-zoekenden het fundamentele principe van de nieuwe bedeling te omvatten: breken met het oude, tegentreden van het nieuwe! 

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

4

De student moet het praktisch zo zien dat het derde inwijdingsstelsel voor het grote zoekende publiek geheel nieuw is en nog geheel gepredikt moet worden. Naarmate de prediking van het christelijke mysterie zich over de gehele wereld zal doorzetten, zal zij de aanvang beduiden van een nieuwe Wereldkerk van een reeds gevormde Universele Wereldbroederschap, verbonden met de christelijke Mysterieschool. Allerwegen worden de werkers uitgezonden om deze arbeid te funderen, want hoewel het derde stelsel altijd bestaan heeft sedert de openbaring van Jezus Christus, heeft slechts een betrekkelijk zeer kleine exclusieve schaar van kandidaten het onuitsprekelijke geluk mogen smaken door dit stelsel te worden bevrijd.

De oorzaken van deze terughouding en sluiering van het waarachtige heilige mysterie zijn gelegen in het feit dat de mens naar zijn aardse verschijning wel in het nadir van stoffelijkheid aangekomen was, doch nog niet geheel, en niet in voldoende aantal, in de aardse natuur was vastgelopen. Deze voorwaarden zijn nu vervuld, zij hebben voldoende kosmische reacties veroorzaakt, een crisisperiode is ingetreden en de sluiers worden nu weggeschoven.

Met recht kunnen wij Paulus een van de hiërofanten van de waarachtig christelijke gemeente noemen. Hij is ook wel aangeduid als de eerste rozenkruiser in onze jaartelling. Immers, hij was de eerste in de exoterische historie die het kruis van de natuur omzette in het kruis van de overwinning, die de rozen aan het kruis hing en de hemelse gestalte opwekte. Het is goed om allen die het pad van de christelijke wedergeboorte willen gaan en behoefte hebben aan een eerste oriëntering, eens te wijzen op het prachtige 1 Korinthe 15, want hierin is het gehele programma van de nieuwe wedergeboorte vastgelegd.

Wil de kandidaat deze wedergeboorte met succes aanvangen en doorzetten, dan zijn er twee dingen nodig: ten eerste fundamentele verandering, en ten tweede het persoonlijke bezit van Jezus Christus.

Het eerste beduidt: principieel afscheid nemen van de aardse natuur en fundamenteel anders staan ten opzichte van de aardse natuur, in haar sinistere spel van willen, begeren en handelen in zelfhandhavende en speculatieve zin. De kandidaat moet, door fundamentele verandering heen, tot zijn Patmos komen, tot een toestand van zelfverkozen eenzaamheid, tot een toestand van neutraal intelligent wachten op ‘zijn dag des Heren’. In deze periode mag de leerling met geen enkele begeertespeculatie trachten een resultaat te forceren. Ieder forceren zou de ontwikkeling verstoren. De leerling denke hierbij aan het bekende woord: ‘Is de leerling klaar, dan is de Meester daar!’

Men lette er voorts op, dat deze neutralisatie van de aardse persoonlijkheid in geen geval experimenteel mag worden ondernomen. Dit zou ongetwijfeld tot hoogst negatieve en betreurenswaardige gevolgen leiden; een negatieve overschaduwing, een controlegeest, zou macht over de kandidaat trachten te verkrijgen.

De kandidaat moet dit afscheid van de aardse natuur vieren uit ‘nood en dood’, dat wil zeggen dat de mystieke wereldversterving hem tot een innerlijke behoefte wordt. Is hij zo ver, dan kan de fundamentele verandering met vrucht worden toegepast en zal het resultaat zich gaan aftekenen. Dan komt de verlichting, de mystieke illuminatie, de indaling van de Christusstraal, en van stonde aan leeft de kandidaat uit een innerlijk Christusbezit.

Velen hoort men over Christus praten. Zij hebben eerbied voor Hem, zij hebben Hem lief. Hij is hun tot een leraar, een vertegenwoordiger van alles wat goed, schoon en waar is, doch Hij is hun in geen enkel opzicht tot een levende werkelijkheid. Zulke mensen kunnen zich onmogelijk losmaken van gezag en autoriteit, daar zij Hem, de Heer van alle Leven, niet van binnenuit bezitten. De Christusvibratie spreekt niet uit hun zielenbloed en deze vibratie moet in het wezen van de kandidaat gestaltenis nemen, wil er van wedergeboorte sprake zijn.

Waarom, zo kan men vragen, is het bezit van de innerlijke Christus fundamenteel? Ter geruststelling diene, dat dit bezit verschillende stadia kent en dat een elementair stadium reeds voldoende is om de kandidaat voort te stuwen op de weg die hij verkozen heeft.

Het bezit van de innerlijke Christus is noodzakelijk, omdat de voertuiglijke toestand van de huidige mens van dien aard is, dat de leerling onmogelijk in eigen kracht het grote werkstuk zou kunnen volbrengen. De cellenstructuur, de werkzaamheid van de interne secretie, het bewustzijnsorganisme en de verschillende zielenfluïden zijn dermate geschonden, beperkt en gebonden, dat zonder hulp de leerling onmogelijk de hemelse gestalte zou kunnen wekken en voldoende belevendigen.

Daarom moge het duidelijk zijn, dat aan de structurele wedergeboorte een mystieke wedergeboorte vooraf moet gaan. Het wonder van deze mystieke wedergeboorte is, dat zij zich kan voltrekken in de lagere, aardse, zondige en ten dode opgeschreven persoonlijkheid. Deze wondere genade hebben wij te danken aan Hem, die de heerlijkheid bij de Vader gering achtte om onzer een te worden en neer te duiken in de aardse natuur. Aldus kon door de menselijke Christusstaat het reddende en bevrijdende van zijn wezen zich associëren met het zondige bloedsbewustzijn van de mens. Alleen op deze basis zet de structurele wedergeboorte zich in, en gaat de leerling ‘alle dagen sterven’ (1 Korinthe 15:31).

Deze versterving-naar-de-natuur heeft betrekking op de dagelijkse verandering die de aardse persoonlijkheid doormaakt om het opwekkingsproces van de hemelse persoonlijkheid te ondersteunen. De gehele viervoudige aardse openbaring wordt ondergeschikt gemaakt aan dit grote doel en naarmate dit doel naderbij komt, vormt het aardse wezen hoe langer hoe minder beletselen op het pad.

Het dagelijks sterven beduidt het opbreken van het biologische bewustzijn, het vernietigen van de zelfhandhaving en van de lagere en speculatieve begeerten en het verdwijnen van alle animale functies. Indien de betrokken levenswetten nauwgezet in acht worden genomen, verzekert het een gezond functioneel leven zo lang dat nodig is. Dit dagelijks sterven moet de leerling in toepassing brengen om de opstanding van de hemelse voertuiglijkheid te kunnen volbrengen. De kandidaat die zulks inziet, zal dan ook zeer gemakkelijk, evenals Paulus, antwoord kunnen geven op de vraag: ‘Hoe zullen de doden worden opgewekt?’ (1 Korinthe 15:35).

Velen hebben hierbij steeds gedacht aan de mogelijke opstanding van het natuurlijke lichaam in verheerlijkte toestand. Doch het vonnis dat over dit lichaam uitgesproken is, staat onomstotelijk vast: het wordt ontbonden en nimmermeer opgewekt.

Er is een ándere dode die opgewekt moet worden, een dode die reeds eonenlang in de mens dood is, namelijk de hemelse voertuigen van de ware mens, de burger van het Koninkrijk der Hemelen. En deze dode kan alleen opstaan als de levende aardse persoonlijkheid sterft. 

Daarom zegt Paulus in de verzen 42 en 43 dat het goddelijke lichaam gezaaid wordt in verderfelijkheid, in de aardse natuur, en opgewekt wordt in onverderfelijkheid; dat het gezaaid wordt in oneer en opgewekt in heerlijkheid; dat het gezaaid wordt in zwakheid en opgewekt in kracht.

Dat is het geheim van de opstanding: het geestelijke kan alleen bevrijd worden door de banden met de natuur en het wezen van de natuur te verbreken. Daarom is niet het geestelijke het eerst, doch het natuurlijke (vers 46). Dat is de harde waarheid van de verzonkenheid van de mens.

Aan deze onafwijsbaarheid heeft men in de achter ons liggende eeuwen trachten te ontkomen door de opstanding van het natuurlijke te voltrekken, of, door splitsing van het natuurlijke, het grove vaarwel te zeggen en aldus de realiteit weg te liegen. Men heeft eveneens veelal getracht met mystieke en magische leringen zonder meer het aardse leven aanvaardbaar te maken. Doch aan al deze speculaties maakt Paulus een einde door zijn axioma (vers 50): ‘Ik zeg u dat vlees en bloed het koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet.’

 Daarom moet in het bewustzijn van de bevrijding-zoekende mens als ingehamerd worden dat de weg tot opstanding van de gestorven hemelse mens gelegen is in de persoonlijkheidsverwisseling en dat de kandidaat, staande voor zijn taak en doelende op de hemelse persoonlijkheid, bewust moet spreken: Hij moet wassen en ik minder worden.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

5 

Naar aanleiding van al het voorgaande kan men de vraag stellen: ‘Wat dienen wij te verstaan onder christendom?’ Christendom is verlichting uit en verzoening met de oorspronkelijke idee en met de oorspronkelijke staat van het oermenselijke geslacht, het Koninkrijk der Hemelen. Het bestaan van dit oorspronkelijke Lichtrijk – met ons, microkosmisch gezien als deelhebbende burgers – moeten wij stellen vóór het Saturnustijdperk, waarmee de esoterici van de laatste paar honderd jaar hun leringen aanvangen. Het Saturnustijdperk luidde de menselijke val in en het christendom wil de mens uit deze val opheffen tot de oorsprongen van zijn bestaan.

Christendom is daarom onmogelijk te verstaan met het hart alleen. Het doet tevens een beroep op de hoogste rede en wil in de mens deze noodzakelijke, zuivere rede vrijmaken, omdat de mens zich moet bevrijden uit de begoochelingen van de aardse noodordening.

Christendom moet worden gezien in wijder verband. Het vangt niet aan in Bethlehem, doch aan de Nijl. Daarom staat er in Mattheus 2:15: ‘Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.’ En zelfs deze aanduiding voert ons in eerste aanvang slechts zesduizend jaren terug, terwijl wij het universele Christusbemoeien moeten schouwen in een tijdsgebied van miljoenen jaren.

In het Arische tijdvak, waarin de mensheid nu leeft, zijn perioden te onderkennen die ongeveer 6500 jaren duren en in elk van deze perioden ontwikkelt er zich een poging de gevallen mensheid terug te voeren tot haar oorspronkelijke staat; en wij zien hoe, volgens een kosmische krachtlijn, in iedere periode de ontwikkelingsgang, het goddelijke bemoeien, aanvangt in Egypte. In het Arische tijdvak is de mensheid bezig de drieëndertigste periode te doorworstelen en in overeenstemming daarmee begon ongeveer 4000 jaar voor Christus de drieëndertigste goddelijke indaling van dit tijdvak, welke bij de aanvang van onze jaartelling werd bekroond in de manifestatie van Jezus Christus. Daarom zegt men, dat Jezus drieëndertig jaar was toen Hij stierf.

Van het jaar 1 tot het jaar 1939 ontwikkelde zich de menselijke, natuurlijke reactie op deze indaling. Van het jaar 1939 tot ongeveer 1950-1955 werd de mensheid gedompeld in een tijdvak van vreselijke verwarring en ondergang, waarop, sinds 1955, de verschillende oogst- en selectieprocessen zijn begonnen, die tot het jaar 2658 zullen duren; voor de oogstlieden zal echter in het bijzonder het tijdvak tot het jaar 2001 van het grootste belang zijn.

Dit boek is niet bedoeld om uitvoerige kosmologische, astronomische en astrologische problemen te behandelen en daarom volstaan wij met deze sobere aanduiding, om er wellicht later in andere werken, die zich beter tot dat doel lenen, op terug te komen. Het gaat erom de leerling te doen beseffen dat het christendom in wereldomvattend verband moet worden geschouwd en zoals de dageraad van het Arische tijdvak begon te gloren in Egypte, nu ongeveer 200 000 jaar geleden, met een greep van de kosmische Christus, zo wordt binnen dit grote tijdsgebied in iedere periode van 6500 jaar steeds op- nieuw de reddende Zoon uit Egypte geroepen.

De lezer zal begrijpen dat het verstrijken van 2000 jaar sedert de bekroning van het recente heilswerk in Christus, gezien de geweldige tijdsgebieden, feitelijk maar een oogwenk is en hij dient tevens te ontdekken dat het zich doodstaren op een fragment van deze goddelijke indaling een ontzaglijke beperking in zich sluit.

Wat men tegenwoordig officieel onder christendom verstaat is een fragmentarische godsdienstvorm, die nimmer tot begrip en tot bevrijding kan voeren, maar die blijkbaar wel aan ware godsdienstigheid vooraf moet gaan. Daarom zijn de laatste 2000 jaar van zogenaamd ‘christendom’ volstrekt niet verloren. Het fragmentarisme heeft ten doel een bepaald verlangen, een zekere psyche, iets individueels, door eindeloze herhaling in het bloed, dat wil zeggen in de ziel, van miljoenen mensen te etsen.

Deze etsing wordt door het uitblijven van ‘wedergeboorte’ eerst tot een zekere kwaliteit en daarna al spoedig tot een waan. In deze waan, die zich hemelhoog kan verheffen, wordt dan de greep van de realiteit des te ontstellender, zodat, vooral na de ontzettingen van de de periode 1930 -1945, ontelbaren uit hun waan ontwaken en zich vol angst afvragen: ‘Hoe kan een waarheid, die ik van binnenuit voel als dé waarheid, toch niet bevrijdend en wereldverlossend zijn? Waar zit de fout?’

Aldus wordt de mens, waar zijn fragmentarisme stuk slaat op de barre rotsen van de werkelijkheid, rijp voor een geestelijke revolutie. Deze geestelijke revolutie heeft inmiddels haar dageraad verkondigd en de mensheid verkeert thans in de geboorteweeën van een geheel nieuwe tijd. Door smart, dood en chaos wordt een zeker deel van de mensheid geschikt gemaakt voor de komende oogst.

Het spreekt vanzelf dat deze geestelijke revolutie een groot aantal aspecten heeft, waarvan de bespreking geheel buiten het bestek van dit boek valt. Onze taak is het, het christelijke inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis voor de nieuwe eeuw, die gekomen is, te belichten, de kandidaten tot de nieuwe geestesscholen uit te nodigen en hen te roepen tot een totale zelfrevolte, teneinde de Oogster toegerust, harmonisch en met brandende lampen te kunnen tegentreden.

In de periode die wij zijn binnengegaan, moeten de hemelse lichamen worden gewekt, en de kandidaten van de nieuwe mysteriën moeten met deze onvergankelijke voertuigen kunnen verkeren in het licht Gods. Allen die kunnen luisteren worden geroepen om wederom ‘kinderen Gods’ te worden.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

6

Het is van zeer groot belang zo concreet mogelijk te bepalen tot welke mensen dit boek zich richt. De boodschap die in deze bladzijden is vervat, is bestemd voor de esoterische mens in de ruimste zin, de innerlijke bewogen, gepredestineerde lichtzoeker. Deze mens kan zichzelf als zodanig herkennen, indien hij bewogen wordt door ‘de geestdrang der herinnering’, dat is een primair onderbewuste binding met een verloren Lichtland, een herinnering aan een verloren zoonschap.

Deze toestand veroorzaakt een niet te onderdrukken neiging tot de wereld van het verborgene, en wekt een hartstochtelijk zoeken naar een in de eeuwen vergleden oorspronkelijke staat. Deze neiging woelt in het bloed van de leerling en moet dus uit zijn verleden worden verklaard. Hierbij kan tevens de bloedsbinding met de voorouders een uiterst belangrijke rol spelen, zoals de esoterische wereldliteratuur overvloedig heeft aangetoond.

De geestdrang der herinnering drukt in de voertuigen van de persoonlijkheid een zekere natuurlijke magische staat-van- zijn. Het eigen verleden en de voorouders, sprekend in het bloed, hebben hun onuitroeibaar stempel in de kandidaat gezet.

Deze geestdrang kan voornamelijk aanknopen bij het denkvermogen en hij schenkt dan een onuitblusbare neiging tot esoterisch-wetenschappelijk onderzoek; hij kan ook primair spreken in het astrale lichaam en hij veroorzaakt dan een sterk begeren om het magische meer praktisch te omvatten; of hij doet zich vooral gelden in het etherlichaam en is dan aanleiding tot etherisch gezicht, tot helderhorendheid en tot krachtige intuïtie.

Een natuurlijke magnetische gevoeligheid van het denkvermogen komt meestal voor bij mannen, die van het etherlichaam bij vrouwen, en in die van het astrale lichaam ontmoeten beide seksen elkaar in diverse esoterische gezelschappen in hun pogingen tot bereiken.

Met nadruk moet worden verklaard dat de natuurlijke magische gevoeligheid een begrijpelijke persoonlijkheidsreactie is op de geestdrang der herinnering. De natuurlijke magische gevoeligheid, bij de geboorte aanwezig, of door oefeningen opgewekt, is echter in geen enkel geval een bewijs van gevorderdheid op het pad van geestelijke vervolmaking. Integendeel, de aanwezige of geforceerde natuurlijke magische gevoeligheid kan een grote rem zijn voor geestelijke vordering. Zij kan de ikwaan van de mens versterken en een vreselijk gevaar voor de leerling veroorzaken.

Deze wereld is vol met esoterische speculaties, met tal van negatieve generzijdse stromingen en er zijn horden aan-de-aarde-gebonden-geesten die, bewust of krachtens hun wezen, de mens met zijn natuurlijke magische aanleg trachten uit te buiten en te slachtofferen. Indien de leerling deze verlokkingen beantwoordt en schijnbare successen verwezenlijkt, wordt zijn ikbewustzijn tot in het krankzinnige beïnvloed en zijn gehele persoonlijkheid schandelijk misbruikt, zonder dat hij ook maar één millimeter vordert op het pad ten leven.

Niemand mag zich dan ook laten verleiden door de romantiek en de speculaties, die aanknopen bij een eventuele natuurlijke magische gevoeligheid, door het zo voor te stellen alsof zij die haar bezitten een buitengewone graad van gevorderdheid hebben bereikt. Niets is minder waar! Niemand met etherisch gezicht, of met een andere natuur-magische ‘knobbel’, is ‘gevorderd’. Alle primitieve volkeren bezitten deze eigenschappen min of meer, als een rudimentair overblijfsel van het verleden.

Met allen die op minder aangename wijze door hun herinnering worden geplaagd, meegesleurd, of uitgebuit, als met jonge mensen, van wie wel gezegd wordt dat zij ’te groot zijn voor een servet doch te klein voor een tafellaken’. Zij kunnen niet meer volledig in het kamp van de grove aardse natuur staan, omdat zij voortdurend worden opgejaagd door de geestdrang der herinnering. En het nieuwe leven kunnen zij ook niet binnengaan, omdat zij alle fundamentele voorwaarden daarvoor nog missen. Zij zijn in hoge mate onstabiel: een gevaarlijke situatie, die tot grote abnormaliteit kan voeren, indien zij op hun natuurlijke magische instincten negatief blijven reageren.

Het eventueel bevrijdende in de ‘geestdrang der herinnering’ is gelegen in het feit dat de mens die haar bezit, op basis daarvan kan komen tot de ware magie, tot de koninklijke en priesterlijke kunst, waarvan alle godsdiensten gewagen.

De geestdrang der herinnering is een stuw tot het licht, om de mens, bij het licht aangekomen, tot de ontdekking te doen komen dat het licht hem op basis van de natuurlijke magische gevoeligheid onmogelijk kan aanvaarden. Er is tussen de esoterische mens, begrepen naar de natuur, en het bereiken een grote, wijde kloof, want ‘vlees en bloed’ kunnen het nieuwe rijk niet beërven. Daarom zal de godzoeker de noodzakelijkheid inzien van de reeds eerder genoemde fundamentele verandering, opdat deze hem een brug zal worden tot het nieuwe leven.

Indien de pelgrim over deze brug komt, wordt hem het wezen van de ware magie openbaar en worden hem de middelen van de koninklijke en priesterlijke kunst overgedragen. Deze goddelijke kunst heeft betrekking op de reconstructie van het oorspronkelijke vermogen, dat de mens eenmaal in het hemelse lichaam bezeten heeft. Maar, het zij nog eens met grote stelligheid geconstateerd: deze koninklijke kunst kan nimmer direct voortvloeien uit de menselijke natuurlijke magische gevoeligheid. 

Ware magie is nooit uitbuiting van deze gevoeligheid, daar deze slechts een flauw en karikaturaal herinneringsresultaat van het oerverleden van de mensheid is. Ze is nodig om de mens in deze aardse natuur op te schrikken, onwennig en tot een vreemdeling te maken. Wil ze echter werkelijk bevrijdend zijn, dan moet ze tot het grensland van de materie voeren, waaruit alleen de handreiking van de Geestesschool verlossen kan.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

7

Nog ongeveer zevenhonderd jaren resten de mensheid in de reeds eerder genoemde drieëndertigste periode van het Arische tijdvak. In die komende zevenhonderd jaren zal een geheel nieuw mensentype worden opgebouwd. Een type dat de sterfelijke lichamelijkheid van de aardse natuur langs geleidelijke weg zal afleggen en zal gaan wonen in de hemelse persoonlijkheid.

Dit proces van persoonlijkheidsverwisseling zal gepaard gaan met verscheidene ingrijpende geologische, magnetische en atmosferische veranderingen op en in onze moeder-aarde. Voor de huidige mensheid zullen vooral de veranderingen in de magnetische en atmosferische condities, die zich reeds nu zwak doen gelden, uiterst fataal zijn. Het deel van de mensheid dat zich structureel niet bij deze verandering zal kunnen aanpassen en niet in staat zal blijken de nieuwe persoonlijkheid op te bouwen, zal een degeneratieve ontwikkelingslijn volgen en ten slotte in bloed en dood ondergaan.

Het andere, zich vernieuwende, deel zal uiteraard steeds meer het contact met het kristalliserende deel verliezen, en een definitieve scheiding zal het praktische einde zijn. Het nieuwe mensentype zal ‘de oogst’ van de drieëndertigste periode vormen. Op 20 augustus 1953 is de oogsttijd aangevangen, de datum waarop de exoterische chronologie van de Grote Piramide eindigde en een nieuwe ontwikkeling is aangevangen.

Het oogstveld is door intensieve arbeid van hen die de boodschap van het heilige Rozenkruis voor de nieuwe era verstonden, van onderen op in gereedheid gebracht, en de pioniers zijn voor de hun toekomende taak geschikt gemaakt. Heel de vorming en inspanning van de geroepenen is er op gericht de oogst van deze periode van godsbemoeienis zo groot mogelijk te doen zijn.

Er is een nieuwe Wereldbroederschap gefundeerd, als basis voor de grote oogstarbeid en voor de Geestesscholen der vernieuwing, die bezig zijn hun werkzaamheid over de gehele aarde tot ontplooiing te brengen. Want de rijpe zielen moeten worden geoogst en worden bepaald bij hun taak van wedergeboorte. Daarom maken de oogstlieden zich gereed, als promotors van het komende nieuwe mensentype te gaan optreden.

Evenwel geldt ook nu de klacht aller oogstlieden: ‘De oogst is wel zeer groot, maar het aantal arbeiders is gering!’ Dit boek wil daarom een bescheiden oproep zijn om de innerlijk gepredestineerden die nog niet kwamen, tot hun roeping te wekken en hun enkele elementaire richtlijnen te geven, teneinde de eigenschappen, aanzichten en voorwaarden, waaraan het nieuwe mensentype zal moeten voldoen, voor het bewustzijn levend te maken.

Deze oproep mag zich dus in geen geval verliezen in kennistheorie en beschouwende filosofie. Hij moet enkele praktisch direct toe te passen waarden aan de serieuze leerling overdragen, want het nieuwe mensentype zal niet geboren kunnen worden uit leerstellingen, doch alleen uit praktische handeling.

Daarom ontvangt de lezer in deze bladzijden gnostiek onderricht, bij toepassing waarvan hij in werkelijkheid geadeld wordt om straks als arbeider en oogster op te treden, terwijl tevens zijn eigen verheffing op het geestelijke pad verzekerd is.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

8

Zoals nu voldoende vaststaat, gaat het er om de hemelse persoonlijkheid te doen geboren worden en een structurele wedergeboorte door te voeren. Deze hemelse persoonlijkheid is niet ontbonden, maar levend dood. Zij moet worden belevendigd en zodra zij belevendigd is, moet de menselijke centrale geest de controle over deze persoonlijkheid kunnen verkrijgen. Tegelijkertijd zal de persoonlijkheid van de aardse natuur moeten worden ontbonden en er moet dus een verstervingsproces naar de natuur worden aangevangen en doorgezet.

Deze twee processen moet de leerling gaan zien als één geheel, daar het hemelse lichaam eerst door de sterfelijke natuur heen tot ontwikkeling kan komen. De aardse of dialectische persoonlijkheid is basis voor de wording van de nieuwe; de afbraak- en opbouwprocessen grijpen in elkaar. Dat dit mogelijk is hebben wij te danken aan het heilswerk in Christus, welke arbeid moet worden gezien in het wijdere verband van de gehele Godsopenbaring tijdens de drieëndertigste periode.

In de zeven grote godsdienstimpulsen van deze periode ging het om de vervulling van een arbeid die samenhang vertoonde, doch die tegelijkertijd ook zeer eenpuntig van doel was, namelijk de bouw van telkens één van de zeven treden van een trap die moest voeren tot de uiteindelijke manifestatie van de God in het vlees, Jezus Christus. In alle wereldgodsdiensten spreekt, getuigt en werkt de Christushiërarchie, maar eerst in de laatste schakel van deze keten vieren wij de overwinning in Jezus de Heer en is er een schacht geboord tussen de goddelijke eenheid en de ongoddelijke, tijdruimtelijke verschijning.

De wereldgang is een neergang, zoals wij reeds eerder zagen, een van het oorspronkelijke leven afvoerende werkelijkheid, zoals alle wereldgodsdiensten en alle mythologieën getuigen. Toen dit proces van neergang in de Arische bedeling haar laatste fase inging, ontwikkelde er zich vanuit de werelden van de goddelijke eenheid een geweldige bedrijvigheid.

Achtereenvolgens openbaarden zich verschillende goddelijke impulsen. In de naderende en zich toespitsende crisis van het ongoddelijke menselijke bestaan waren deze goddelijke impulsen er op uit een systematische binding te maken tussen de vallende mens en het goddelijke licht van de eenheid.

Eerst werden er in drie achtereenvolgende impulsen van hoogst abstracte aard bindingen gemaakt met de drie aanzichten van het menselijke ego, dat wil zeggen, met de drie brandpunten van de centrale geest in de aardse, ongoddelijke persoonlijkheid van de mens. Door middel van deze drie bindingen Gods met het ego zou de mens in staat worden gesteld, eenmaal, wanneer hij in het nadir van ellende aangekomen zou zijn, een ladder te grijpen om opwaarts te klimmen naar omhoog. Grote scharen helpers, en duizenden jaren, zijn nodig geweest om deze drie bovenste sporten van de hemelse ladder te formeren.

De volgende binding, de volgende sport van de ladder Gods, was het beïnvloeden van het jonge denkvermogen van de mens, opdat ook dit deel van de aardse persoonlijkheid geen volstrekt beletsel meer zou vormen voor de uiteindelijke verlossing. De vijfde trede werd gelegd door de binding van het licht met het astrale of begeertelichaam en de zesde stap betrof de greep op het etherlichaam van de mens.

Toen dit zesvoudige, ontzaglijke voorbereidende werk des heils was verricht, door middel van zes scherp van elkaar te onderscheiden goddelijke impulsen – waaraan duizenden helpers hebben meegearbeid, omdat God zich steeds openbaart door middel van zijn schepping en zijn schepsel – werd het grote, goddelijke heilswerk voltrokken en bekroond met de bouw van de zevende trede in de goddelijke ladder: de binding met het aardse stoflichaam, met de karikatuur van het oorspronkelijke zijn, kwam in de zevende wereldgodsdienst tot stand door middel van Jezus de Heer.

Dat is het heil Gods, dat de mens in de afgrond van zijn bestaan ontmoet: het kruis van de eenheid, neergedoken in de versterving, uit nameloze liefde voor wereld en mensheid zijn bloed bindend met dat van de mens.

Wil de mens nu de roep van het licht beantwoorden, wil hij de ladder Gods bestijgen, dan zal hij dat moeten doen via de onderste trede, van onderen op, door de bloedsbinding Christi in het stoffelijke levensveld. Doordenk dan ook de diepe zin van het Christuswoord: ‘Zonder mij kunt ge niets doen. Niemand komt tot de Vader dan door mij.’

Het heeft in het licht van de nieuwe dag niet de minste zin de zevenvoudige godsdienstige openbaring van deze periode in haar geheel te schouwen, doch wel, daar deze periode ten einde spoedt, de consequenties van het geheel te trekken en te vervullen.

De christelijke godsimpuls heeft twee fasen, een historische en een tegenwoordige, die zich in de naaste toekomst voortzet. De historische fase was die van de bloedsbinding begrepen naar de stof, een fase die onmiddellijk samenviel met de crisis van de neergang. En nu deze neergang zijn wanhopig, bloedig en vreselijk failliet in onze dag heeft uitgekreten en de Man Gods van de zevensportige opgerichte ladder-die-tot-in-de-hemel reikt is neergedaald, nu moet de leerling dit licht der wereld aantasten met de kreet: ‘Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent,’ en hij moet doorzetten tot zijn ‘heup’ ontwricht wordt, zoals bij Jacob.

Deze symbolische heupontwrichting vestigt de aandacht op de gedachte van Sagittarius, hetgeen wil zeggen dat de gehele menselijke aspiratie, de gehele levensdrang moet worden omgewend en afgestemd op het heil der wereld, opdat de zevenvoudige genade Gods deel van de mensheid kan worden. Al het oude is in Christus voorbijgegaan, het is alles nieuw geworden; en de leerling dient zijn taak in het heden aan te vangen, dagelijks belijdend dat hij als redelijk-zedelijk uitgangspunt van al zijn streven het bronzen woord kiest uit de grafkelder van Christiaan Rozenkruis: Jesus mihi omnia, Jezus is mij alles.’

Door het aanvaarden van de weg van het kruis wordt de natuur des doods, de aardse persoonlijkheid, een poort voor de geest, de opstanding van het hemelse lichaam. De leerling gaat de natuur des doods niet tot opgang voeren; hij gebruikt haar ten dienste van het andere proces. Het welslagen daarvan is afhankelijk van de reeds eerder aangeduide mystieke wedergeboorte of fundamentele verandering, die aan de structurele wedergeboorte vooraf moet gaan. De mystieke wedergeboorte betreft een bewuste binding met de Christus-kracht, die mogelijk wordt door de zevenvoudige Arische Godsbemoeienis, waarin de Logos de mens in het bloed lijfelijk gaat ontmoeten.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

9

Aan dit alles ligt de proloog van De Openbaring van Johannes ten grondslag:

‘De openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft, om zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door zijn Engel gezonden en zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; dewelke het woord Gods betuigd heeft, en de getuigenis van Jezus Christus en al wat hij gezien heeft. Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden dezer profetie en die bewaren hetgeen daarin geschreven is, want de tijd is nabij.

Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: genade zij u en vrede van Hem die is, en die was en die komen zal, en van de zeven geesten die voor zijn troon zijn, en van Jezus Christus, die de getrouwe getuige is, de eerstgeborene uit de doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in zijn bloed, en die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor zijn God en Vader, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.

Zie, Hij komt met de wolken – ‘van de nieuwe atmosfeer’ – en alle oog zal Hem zien, die in hem doorstoken zijn, en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde, zegt de Heer, die is en die was en die komen zal, de Almachtige.’

Het is een waagstuk in het kader van dit werk fragmenten uit De Openbaring van Johannes te overwegen, want er zijn vele redenen die een serieus mens zouden moeten nopen van zulk een overweging af te zien. Een grote schare bijbelverkrachters heeft zich door de eeuwen heen op het De Openbaring van Johannes geworpen, de analyses verschenen bij honderden en de preken daverden, met als resultaat een gevoel van weerzin bij ongetelde duizenden en een daverende lach bij miljoenen. Een gevoel van grote onmacht om te verstaan moet een ieder aangrijpen bij het lezen van de wonderlijke en machtige visioenen van Johannes. En toch is daar steeds weer een onweerstaanbare aantrekkingskracht, die de mens naar het laatste Bijbelboek voert.

Door de jaren heen hebben wij ons in onze publicaties verre gehouden van De Openbaring van Johannes, omdat wij ook zelfs maar de schijn wilden vermijden deel te nemen aan het koor der speculanten. Doch nu gaan wij zwichten voor een drang die machtiger is dan onze tegenstand en gaan wij u verhalen uit dit ‘gouden einde’ van het Boek Gods – want de tijd is nabij.

Iedere wereldgodsdienst heeft een mysteriegeschrift, een geestelijk testament ten dienste van de ingewijden en hun leerlingen, en met onvergankelijke luister straalt het christelijke geestelijke testament in de Openbaring van Johannes. Verwar nimmer profetische boeken met mysterieleer. Profetische boeken zijn er in de Bijbel vele en ongetwijfeld bevatten de mysterieboeken ook profetische elementen, doch er is een scherp onderscheid te maken tussen openbaringen en profetieën.

Openbaringen worden gegeven aan bevrijde, ontheven mensen, die aan bepaalde voorwaarden voldoen en in een zekere vergeestelijkte staat verkeren; profetieën worden gericht tot hen die in duisternis wandelen en uit de aarde, aards zijn. Openbaring betekent goddelijke kennis, goddelijke verontrusting. Openbaring wil zeggen genade, profetie is oordeel.

Genade en oordeel zijn dikwijls met elkaar verweven, maar het oordeel kan niet worden gelezen als men niet rijp is voor de genade. Wellicht begrijpt de lezer nu de reden waarom de geestelijke druktemakers immer weer met lege handen staan. Men zou zo gaarne de kosmische, astrologische en wijsgerige zin van de Apocalyps verstaan, doch men kan het niet, omdat men het pad niet wil. De zegelen, brieven, bazuinen en visioenen kunnen voor de lezer eerst dan werkelijk gaan leven wanneer de genadevibraties van binnenuit zijn wezen doorlichten.

De Openbaring van Johannes is krachtens zijn wezen als een doolhof waarin u ongetwijfeld verdwalen kunt. Doch daar is ook een fijne draad, die u door alle zalen en gangen met grote zekerheid heen kan voeren.

Bij de theologen was het eertijds een ernstig punt van overweging of de auteur van de Apocalyps Johannes de Evangelist of Johannes de Oudste geweest is. Voor ons is de auteur de verheven hiërofant van de christelijke mysteriën, Jezus Christus, sprekend door iedere leerling op het pad die de voornoemde genade ontvangen heeft. De naam ‘Johannes’ betekent dan ook ‘God is ons genadig geweest’. De openbaring van de christelijke mysteriën is dus deel van hem of haar die deel heeft aan de genade van de komende grote reddingsprocessen.

Er wordt zulk een leerling bevolen om in acht te nemen hetgeen in het magische Evangelie beschreven wordt en wel zeer dringend, ‘want de tijd is nabij’. De leerling kan dit bevel slechts opvolgen als hij bij het voorlezen en aanhoren van de profetie deze volkomen kan begrijpen. Teneinde hem tot dit dwingende begrip te voeren, worden deze lessen geschreven. Hij kan evenwel alleen begrijpen, als hij dienstknecht wil en kan zijn, en in bloedsgemeenschap des harten met Christus gaat leven.

Zo iemand, na lezing van het voorgaande, nog mocht twijfelen aan de zeer hoge en uitzonderlijke plaats die De Openbaring van Johannes ten opzichte van de andere Bijbelboeken inneemt, dan zal hij na het kennisnemen van de opdracht van het boek wel tot andere gedachten komen.

De opdracht luidt, dat Johannes zich moet wenden tot ‘de zeven gemeenten die in Asia zijn’. Het gangbare begrip omtrent deze zeven gemeenten is het tegendeel van verheven. Men veronderstelt in het algemeen dat hier zeven kerkelijke gemeenten in Klein-Azië bedoeld worden. Doch zij die ingeleid zijn in de taal van de Christusmysteriën weten wel beter.

Asia vestigt onmiddellijk de aandacht op de drievoudige Logos en zijn orde, zijn wereld, waarin de werkelijke bevrijden verblijf houden en waartoe ook de slapende en ontledigde hemelse persoonlijkheid behoort. Dit hoogste drievuldige wezen, ‘die is en die was en die komen zal’, zendt in iedere concentratie van oerstof, waarin Hij zijn majesteit, liefde en kracht wil tonen, zeven stromen van dynamische krachten, ‘die voor zijn troon zijn’.

Corresponderend met deze zeven krachten zijn er ook zeven stadia van geestelijke ontwikkeling, zeven groepen en zeven treden van geestelijke beïnvloeding, zich openbarend in of namens Asia, de drievoudige Godheid.

Verkeerdelijk heeft men in esoterische kringen gedacht en geleerd dat er zeven afgescheiden mysteriescholen zijn, met een hogere samenbinding, een soort van internationale, bekend als de Witte Loge. De zeven scholen zijn echter niets anders dan de zeven uitingen van de zeven oerkrachten, de Heilige Zevengeest, door alle tijden heen werkende in alle sferen van onze kosmos.

In iedere wereldgodsdienst worden deze zeven oergeesten bekend gemaakt en moeten de zonen der mysteriën de zeven trappen bestijgen, de zeven toetsingen ondergaan, de zeven wetten beheersen en de zeven genadegaven smaken, op een bepaald plan van ontwikkeling.

De proloog van De Openbaring van Johannes kan nu met voldoende duidelijkheid gelezen worden. Er is een openbaring Gods in deze wereld, een heilig mysterie, dat in en door Jezus Christus in deze era wordt gereikt aan allen die zich daarvoor vrij en geschikt hebben gemaakt. Het heilige mysterie raakt zulk een Johannes aan en deze kan niet anders dan, krachtens zijn wezen, getuigen van alles wat in deze overschaduwing tot hem komt. Allen die met begrip zulk een proces bij een van de broeders gadeslaan, is het een zaligheid, de zaligheid van de blijdschap, waar een van de verlosten het licht naderen gaat.

Doch de Johannes zelf richt zich in zijn worsteling tot ‘de zeven gemeenten die in Asia zijn’, dat wil zeggen, tot de zeven aanzichten van zijn hemelse gestalte. Deze gestalte, die slaapt, die nochtans ís, die eenmaal wás en die volstrekt wederom kómen zal, wordt door een machtwoord, door een goddelijk mantram, opgeroepen. Zij wordt opgeroepen door ‘de zeven geesten’, door de Heilige Zevengeest, die bij en van God is, en door Jezus Christus, de hiërofant van het christelijke mysterie, die als ‘eerstgeborene uit de doden’, de Johannes heeft voorgeleefd, op welke wijze het hemelse lichaam moet worden gewekt, door de natuur van het aardse lichaam heen.

In deze heilige tegenwoordigheid vangt Johannes aan met zijn taak. 

INHOUDSOPGAVE

Ten geleide
Woord vooraf
Proloog

  1. Oriëntering
  2. De fundamentele omkeer
  3. De twee fundamentele inwijdingen
  4. De Mercuriusinwijding van de eerste zevenkring
  5. De Venusinwijding van de eerste zevenkring
  6. De Marsinwijding van de eerste zevenkring
  7. De Jupiterinwijding van de eerste zevenkring
  8. De Saturnusinwijding van de eerste zevenkring
  9. De tweede zevenkring: Uranus
  10. Het mysterie van de ziel
  11. De derde zevenkring: Neptunus
  12. De esoterische aanzichten van de nieuwe mens
  13. De eenzaamheid van de nieuwe mens
  14. De zelfvrijmetselarij van de nieuwe mens
  15. Het bewustzijn van de nieuwe mens
  16. De taak en het werk van de Geestesschool in de nieuwe era

Epiloog
Biografie van de auteur
Woordverklaring

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID