De Mercuriusinwijding: het nieuwe denken, verklaard door J. van Rijckenborgh – brief van Johannes op Patmos aan Efeze

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

Gesluierde teksten over de zeven inwijdingen die de mens op het universele gnostieke pad doorleeft. Zo kunnen de brieven aan het begin van het laatste boek in het Nieuwe Testament de Bijbel (Openbaring 2 en 3) worden geduid. Een zekere Johannes op het eiland Patmos schrijft brieven aan zeven gemeenten in Asia, achtereenvolgens: Efeze, Smyrna, Pergamus, Thyatira, Sardis, Filadelfia en Laodicea. In zijn boek Het Christelijke Inwijdingsmysterie (Dei Gloria Intacta) verbindt J. van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) deze zeven gemeenten met zeven inwijdingen die hij toelicht en verbindt met de kwaliteit van zeven planeten, respectievelijk Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. Hieronder is hoofdstuk 4 over de Mercuriusinwijding in zes paragrafen te beluisteren en te lezen. Die Mercuriusinwijding wordt in verband gebracht met Efeze en met het nieuwe denken.

 

4.1

‘Schrijf aan de engel der gemeente van Efeze: Dit zegt Hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt:
Ik weet uw werken en uw arbeid en uw lijdzaamheid, en dat ge de kwaden niet kunt verdragen; en dat ge beproefd hebt degene die voorgeven dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn; en dat ge ze leugenaars hebt bevonden. Ge hebt verdragen en ge hebt geduld en ge hebt om mijns naams wil gearbeid, en ge zijt niet moede geworden.
Maar ik heb tegen u dat ge uw eerste liefde hebt verlaten. Gedenk dan waarvan ge uitgevallen zijt, en bekeer u en doe de eerste werken. Zo niet, dan kom ik tot u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien ge u niet bekeert.
Maar dit hebt ge, dat ge de werken der Nikolaïeten haat, welke ook ik haat. Wie oren heeft, die hore wat de geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.’
(Openbaring 2:1-7)

BESTEL ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE, DEI GLORIA INTACTA’ 

 

4.2

De twee fundamentele inwijdingen hebben de gekerkerde mens een krachtige stimulans gegeven voor verdere geestesontwikkeling. Prometheus is nog niet ontboeid, maar de bevrijding is nabij en hij heeft deze desgewenst in eigen hand. De zon is door alle belemmeringen van de aurische sfeer en het lagere bloedswezen heengebroken en de persoonlijke Christus, in de gedaante van de hemelse mens, staat voor de leerling. Hij is nog niet ín hem, Hij is nog niet ván hem, doch Hij is verschenen in de aurische atmosfeer, in de wolken van de microkosmische hemel, en de leerling staat nu voor het oordeel: het lagere, aardse en dialectische wezen moet verbroken worden, opdat de hemelse mens zal kunnen wonen in het microkosmische stelsel. De persoonlijkheidsverwisseling zal geheel en volkomen moeten zijn.

Om dit oordeelsproces te kunnen doorvoeren en met succes te bekronen, moet de leerling de beschikking hebben over een vitaliteit en een vermogen die in het lagere zelf niet gevonden kunnen worden. Zij worden hem gereikt door de Heilige Zevengeest, die als zeven gouden kandelaren de hemelse mens vergezelt, die één is met de hemelse persoonlijkheid. Evenmin als de Christus ‘woning kan maken’ in het dialectische wezen van de mens, kan de Heilige Geest verblijven in de microkosmos. Daarom ontvangt de leerling de opdracht de oordeelsprocessen uit te voeren in de kracht van datgene wat hem in Christus door de Heilige Geest wordt geopenbaard.

Aldus: de eerste fundamentele inwijding, de eerste kandelaar van de eerste Zevenkring, stelt de kandidaat voor het lichtende plan Gods met hem, de mens; de tweede fundamentele inwijding, de tweede kandelaar van de eerste Zevenkring, draagt hem op en stelt hem in staat, het grote oordeel, het regeneratieproces, de persoonlijkheidsverwisseling, aan te vangen, opdat eenmaal het ontwikkelingsproces van het schepsel weer in evenwicht zal zijn met het doel en wezen van de schepper. Zo toegerust bezint de leerling zich dan op de derde inwijding van de eerste Zevenkring, de Mercuriusinwijding.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

 

4.3

De nieuwe zon, die met zijn zevenkracht het levensveld van de leerling komt verlichten, richt zich allereerst tot het hoogste aanzicht van de lichaamsgestalte, met name het denkvermogen. Daarom spreken wij van Mercurius (of Hermes), de boodschapper van de goden, die naar overoude bezinning steeds met het denkvermogen in verband werd gebracht, zowel begrepen naar de natuur als naar de geest.

Zo kunnen wij dus getuigen van een oude Mercurius en van een nieuwe Mercurius: de Mercurius van de aardse natuur en de komende Mercurius van de hemelse mens. En het spreekt vanzelf dat naarmate de nieuwe boodschapper van de goden zich met het wezen van de leerling verbindt, de oude moet worden verbroken. Het oude dient onder te gaan opdat het nieuwe zal mogen wassen en zich openbaren.

De beheerser van het aardse denken controleert enkele van de hersencentra en ettelijke andere uiterst belangrijke organen en zintuigen, zoals de zenuwen, het gehele ademhalingsstelsel, elke zintuiglijke waarneming, het zenuwfluïde en het hersenruggenmergstelsel. Men zal zich dus goed kunnen voorstellen dat het wegvallen van de oude Mercurius de poort voor het nieuwe leven wijd open zet en dat een eventuele nieuwe Mercurius zulk een volledige verandering brengt, dat het onmogelijk is deze in haar volle omvang te beseffen.

Zodra de nieuwe boodschapper der goden tot de leerling gaat spreken, ontwikkelt zich datgene waarvan vele dichters en denkers hebben getuigd. Twee wezens richten zich tot elkaar, twee stemmen spreken in het microkosmische levensveld van de kandidaat. De vurige Mercuriuskandelaar plaatst zich voor de aardse mens, een licht raakt hem aan, nodigt hem uit tot een strijd, waarvan het resultaat bij voorbaat is vastgesteld: de oude natuur en haar leiders zullen het nieuwe rijk, de nieuwe natuur niet kunnen beërven.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

 

4.4

Het ontvangen van de Mercuriusinwijding is als een bergbestijging. In het Oude Testament werd deze inwijding dan ook aangeduid in de vorm van het bestijgen van de berg Nebo, dat is: Mercurius. Wij lezen in Deuteronomium 34:1: ‘De Heer wees hem (Mozes) het ganse land van Gilead tot Dan,’ nadat God Mozes op de berg Nebo had gevoerd.

Uit het verdere van de geschiedenis blijkt overduidelijk, dat de oude Mozes het beloofde land onmogelijk kon binnengaan. God nam hem weg en aan Jozua was het gegeven de beloofde landouwen te betreden. Mozes was de uit-voerder uit de hel van het duistere aardse leven, Jozua de in-voerder in het nieuwe land, beide processen onder goddelijke leiding.

Met dezelfde idee, met dezelfde inwijding, vangt ook het Nieuwe Testament aan. Wij zien daar de twee figuren, Johannes de Doper en Jezus, tegenover elkaar staan. Johannes de wegbereider, Jezus de voleinder. De aardse mens, die in de kracht Christi tot aan het einde van zijn kunnen het licht tegemoettreedt, om daarna onder te gaan, zijn hoofd leggend op het blok om de hemelse mens te kunnen bevrijden. Als de leerling de berg Nebo bestegen heeft, dan ziet hij ‘het ganse land van Gilead tot Dan’: dan verneemt hij het getuigenis en de wet van het nieuwe leven en breekt hij rechtmatig en procesmatig het oude leven op.

De nieuwe Mercurius is dus geen lichtdrager zonder meer, een kandelaar die de leerling slechts binnen zijn stelsel heeft te plaatsen, doch het gaat hier om een oordeel, een vonnisvoltrekking, een dramatische worsteling. Een beloofd land wordt bereikt, geopend, dat is de glorie en het heil, doch met het oude land moet definitief worden afgerekend. Inwijding is niet wat sommige occulte romanciers er dikwijls van hebben gemaakt, een ontheven worden als in vogelenvlucht, doch een bittere levensstrijd. De beker moet tot de laatste druppel worden geledigd, alvorens ‘het is volbracht’ kan worden uitgesproken.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

 

4.5

De exoterische astrologie leert dat Mercurius geen eigen stem heeft, doch louter de boodschapper is, in de zin van brievenbesteller zonder meer. De leerling moet hier evenwel doorschouwen dat de nieuwe Mercurius de volle, rijke openbaring Gods in de meest uitgebreide zin tot de daartoe geadelde mens voert.

Als deze boodschapper gaat spreken dan zegt hij: ‘Dit zegt hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt’, met andere woorden, de hoogste wijsheid, in haar volle omvang, wil zich openbaren. Het gaat hier om de ontsluiering, de geboorte, van het nieuwe denkvermogen. Een deel van de hemelse gestalte wordt gegenereerd en breekt in zijn tegenbeeld van de oude mens in. Een van de vervaarlijkste consequenties daarvan is de openbaring van de befaamde eerstehandse kennis, het direct toegang hebben tot de Universele Leer.

Deze inwijding wordt niet verleend door een leraar of een oudere broeder, doch het is een veroveringsproces ‘van onderen op’, een erfenis die op iedere leerling ligt te wachten. Deze uitspraak wil niet zeggen dat bij alle ups en downs in dit proces de hulp van en de samenwerking met eventueel zeer verheven derden uitgesloten is, doch hier moet met nadruk worden verklaard dat de principiële voorwaarde van inwijding altijd zelfvrijmetselarij is.

In deze zin moet de leerling de bekende Bergrede-woorden: ‘Zoek en ge zult vinden, klop en u zal worden opengedaan’ verstaan. De hulp die in dit proces door verheven derden verleend wordt, zal steeds volstrekt onpersoonlijk zijn.

Toegang hebben tot de Universele Leer wil zeggen: het opnieuw verbonden worden met het volstrekte wezen Gods; de absolute kennis, die bij God en van God is, in overeenstemming met de persoonlijke staat-van-zijn bezitten. De leerling die tot deze Universele Leer toegang heeft, zal het plan Gods met wereld en mensheid direct en zonder tussenpersonen kunnen naderen; hij zal in het geheugen der natuur kunnen lezen, zowel naar de zijde van het verleden als naar die van de toekomst. Mercurius, de boodschapper van het licht, de engel die voor God staat, draagt deze verheven en alomvattende wijsheid tot hem over.

Zulk een bezitter is in meervoudige en volstrekte betekenis een zonne-ingewijde geworden, waarvan de ouden hebben gewaagd. Hij die op zulk een wijze in het heilige zonnelicht treedt, dit licht aanwendt en gebruikt, moet sterven naar de natuur, zoals dat wordt verhaald van Mozes en van Johannes de Doper. Zodra het beloofde land wordt getoond is het afgelopen met de aardse mens.

Op deze wijze moet u ook de verhalen verstaan die van Socrates en van keizer Julianus worden verteld. Van beiden wordt gezegd dat zij een deel van de zonnewijsheid voor het profane publiek ontsluierden en daarom moesten sterven, in verband waarmee de keizer in de historie voortleeft als Julianus de Afvallige.

Wij menen dat Socrates noch Julianus om bovengenoemde redenen stierven. Zij stierven slechts naar hun oude natuur; hun oude hut werd afgebroken, omdat de hemelse mens geboren was en zich in dienst stelde van het licht, met alle consequenties daaraan verbonden. Zodra de leerling zou trachten ook maar iets van het oude wezen te handhaven als de nieuwe Mercurius verschijnt, zou de boodschapper van de Zonnelogos wijken, om niet terug te keren.

BESTEL ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE, DEI GLORIA INTACTA’ 

 

4.6

Om dit sterven van de oude mens nu te verzekeren, noodzakelijk geworden omdat de zonnewijsheid de leerling wil naderen, schrijft volgens de heilige taal van De Openbaring van Johannes de engel van de Mercuriuskandelaar een brief aan de inwoners van Efeze, aan de bewoners van het grensland.

‘Bewoner van het grensland zijn’ wil in de mysterietaal zeggen dat een zeker mens tot aan de uiterste grens gekomen is van de bewustzijnscultuur die in de aardse natuur mogelijk is. De leerling is, na een lange en diepe weg van lijden en opoffering en fundamentele verandering, tot het moment van de goddelijke aanraking gekomen. Daarom vangt de brief aan met de woorden: ‘Ik weet uw werken en uw arbeid en uw lijdzaamheid […] en ge hebt verdragen om mijns naam wil […] en ge zijt niet moede geworden. Maar ik heb tegen u, dat ge uw eerste liefde verlaten hebt.’

De mens is gevallen uit de Godsorde en met ‘een teug vergetelheid’ opgenomen in het dialectische levensveld, gevangen in de sluiering van het niet-weten, gebonden aan de ‘keten van drie’. De Mercurius van de gevallen Adam is gebonden aan autoriteiten en speculaties, hij is verworden tot de god van handel, kooplieden en dieven. Het licht van de rede wordt door de mens misbruikt; de mens wordt door de Mercuriusstraal van de natuur afgericht voor de strijd in het lagere leven. In de wereldgeschiedenis zijn de wrange gevolgen daarvan duidelijk zichtbaar. Het grote Babylonische rijk is daaraan ondergegaan. ‘Nebo wordt nedergebogen,’ aldus getuigt Jesaja.

De leerling moet, de hand in eigen boezem stekend, bij zichzelf nagaan hoezeer hij de goddelijke gaven van rede en lichtretrospectie heeft misbruikt met beuzelingen en aards gerichte zaken, hoezeer hij Nebo heeft nedergebogen. Hij moet aan de eigen realiteit aflezen hoezeer hij ‘uitgevallen’ is en deze realiteit moet hem een aansporing zijn ‘wederom de eerste werken’ te doen. ‘Zo niet, ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen.’

Er is in het wezen van de leerling een grote mogelijkheid om aan de eis te voldoen. Hij haat namelijk ‘de werken der Nikolaïeten’. De Nikolaïeten zijn de mensen en de mensengroepen die door de omlaag gebogen rede afgedwaald zijn en die met hun werken, met hun materialistische en atheïstische polieparmen de gehele mensheid gevangen en in het ongeluk gestort hebben. Het zijn de mensen die de godsdiensten en alle andere mensenwaarden misbruiken tot hun doel en die daardoor een zee van sociale, politieke en economische ellende veroorzaakt hebben. In de oudheid schijnt er ook sprake geweest te zijn van een sekte van de Nikolaïeten, die onder de dekmantel van het christendom allerlei vreselijke daden bedreef. Met deze aanduiding wordt nu de signatuur van de geschikte en gereed zijnde leerling gegeven: ‘Dit hebt ge, dat ge de werken der Nikolaïeten haat.’

De mens die het lagere Mercuriusdrijven in deze wereld, met al zijn gevolgen, aanvaardt als een vanzelfsprekendheid, die onder het mom van ‘overmacht’ mee-eet uit de ruif van de natuur, die vanwege al het onrecht geen uurtje minder slaapt, is zeker niet geschikt voor het leerlingschap van de christelijke inwijdingsmysteriën.

Alleen zij die branden van verontwaardiging, die al dit boze en onheilige haten met een vreselijke haat, tonen hier een elementaire geschiktheid. En het gaat er nu maar om in dit stadium ’te horen wat de geest tot de gemeente zegt’. Dat wil zeggen, om op de basis van de elementaire geschiktheid te handelen en te leven, waar het gaat om de geboorte van de nieuwe Mercurius.

De afschuw van de verzonken natuur heeft de leerling en hij dient nu de consequenties van het licht te aanvaarden. Dat is het probleem dat zich eenmaal voor de kandidaat stelt, een probleem dat iedere geroepene voor zichzelf zal moeten oplossen.

Wie de ware weg ziet, legt vol vreugde zijn oude zelf op de brandstapel. Alle moeilijkheden lossen zich op wanneer de kandidaat de eis van de wet gaat vervullen en het heerlijke loon is zeker. Hij zal eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. De volstrekte en alomvattende kennis, die bij en van God is, wordt de zijne. Het denkvermogen van de hemelse mens is geboren.

De leerling heeft de berg Nebo bestegen. De Mercuriusinwijding van de eerste Zevenkring is tot een feit geworden.

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID