De zeven inwijdingen van de eerste zevenkring in het christelijke inwijdingsmysterie

BESTEL ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE, DEI GLORIA INTACTA’

J. van Rijckenborgh publiceerde in 1946 zijn boek met de titel Het christelijke inwijdingsmysterie, Dei gloria intacta. Daarin beschrijft hij de weg van het Rozenkruis voor de mens van de twintigste en eenentwintigste eeuw. Hij onderscheidt drie kringen van zeven inwijdingen die hij relateert aan de zeven klassieke planeten en aan de brieven aan de zeven gemeenten in Asia die Johannes op Patmos schrijft volgens het boek Openbaringen in de Bijbel. Hieronder worden de zeven inwijdingen van de eerste zevenkring gekarakteriseerd aan de hand van citaten uit het boek ‘Het christelijke inwijdingsmysterie, Dei gloria Intacta’.

 1. De eerste fundamentele inwijding (Zon)

Het structurele sterven en geboren worden, aangeduid als inwijdingsmysterie, heeft driemaal zeven, dus eenentwintig aanzichten. Wij spreken van drie zevenkringen. Iedere kring heeft zeven aanzichten, stelt zeven vermogens, en plaatst de leerling in zeven werkvelden. In iedere kring brandt voor de leerling een zevenarmige kandelaar, worden zeven vurige beginselen tot hem overgedragen, die voor hem staan als zeven engelen, getuigende van zeven gemeenten.

Het begrip ‘gemeente’ moeten wij in de mysterietaal lezen als een hoger werkveld voor daartoe gereed gemaakte entiteiten en de suggesties, de krachten en mogelijkheden ná dit hogere werkveld worden nu in het bereik gebracht van de hunkerenden naar de geest, die zich door fundamentele verandering en voortgezet juist streven daarvoor geschikt hebben gemaakt.

Dit beginsel van het hogere werkveld, dat als engel in de leerling wordt geplant door de Heilige Geest, moet nu een zeker regeneratief proces tot ontwikkeling brengen. Dit proces kan eerst aanvangen en zich met succes doorzetten als de leerling uit het eigen bewuste vrije leven de kandelaren ziet, hun vlammende engelen begrijpt en zelf, met hun lichtende leringen en krachten, het eigen lagere wezen, dat onder moet gaan, tot in zijn levenskernen aantast, om aldus het hemelse wezen lichtend te verheffen. Daarom moet de leerling zelf de ‘brieven’ aan de zeven gemeenten schrijven. Zo gaat bewust de nieuwe zon in het leven van de kandidaat op.

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie, Dei gloria intacta
Hoofdstuk: Twee fundamentele inwijdingen, 3.6

2. De tweede fundamentele inwijding (Maan)

Wanneer de nieuwe zon in het leven van de kandidaat opgaat, dan valt de Johannes van de oude natuur ‘als dood aan zijn voeten’, dat wil zeggen; hij is bereid het pad te gaan, dat het licht hem wijzen zal. De zon is verschenen en van stonde aan is het leven veranderd; de hemelse mens, de zoon des mensen gelijk, is de aurische sfeer binnengedrongen; de Christus is wedergekomen en is verschenen in de aurische wolken van de leerling. De leerling ziet hem, ook al is hij nog niet ván hem. De eerste fundamentele inwijding van de eerste zevenkring is een feit geworden.

En nu staan daar de zeven gouden kandelaren met hun vlammende getuigenis voor de leerling, die de principiële dood van de natuur gestorven is. Zij geven hem hun opdrachten, eerstehands en direct. De Heilige Zevengeest declareert zich voor het particuliere bewustzijn: de geest die van de Christus getuigt en die het proces van de vernieuwing nu in en met de leerling gaat verwerkelijken: ‘Schrijf hetgeen u gezien hebt’; doe, werk en bouw! De tweede fundamentele inwijding van de eerste zevenkring is tot glorieuze verwerkelijking gekomen. Nu wordt het reveil gestoken, de directe vrijmetselaarsarbeid neemt een aanvang.

Men kan slechts met goed gevolg de fundamentele verandering toepassen als men het intense besef heeft van een roeping tot het uiteindelijke koningschap van het hemelse lichaam. Een dergelijke roeping wordt slechts uit lijden en verdriet geboren en op basis daarvan richt de leerling ‘de ogen naar de bergen’ (Psalm 121). Indien men evenwel zuiver nuchter-verstandelijk, experimenteel, nieuwsgierig-ambitieus de degeneratieve kringloop zou verbreken, zou men wel verbonden worden met pseudo-geestelijke impressies, doch zeker niet met de verlossende kracht ‘van het gebergte’ en ‘van de Heer alleen’. Er zou zich een hoogst negatieve overschaduwing ontwikkelen, die tot uitermate ongewenste toestanden zou leiden.

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei gloria intacta
Hoofdstuk: Twee fundamentele inwijdingen, 3.6

3. De Mercuriusinwijding (Efeze)

De nieuwe zon, die met zijn zevenkracht het levensveld van de leerling komt verlichten, richt zich allereerst tot het hoogste aanzicht van de lichaamsgestalte, met name het denkvermogen. Daarom spreken wij van Mercurius (of Hermes), de boodschapper van de goden, die naar overoude bezinning steeds met het denkvermogen in verband werd gebracht, zowel begrepen naar de natuur als naar de geest. 

Het gaat hier om de ontsluiering, de geboorte, van het nieuwe denkvermogen. Een deel van de hemelse gestalte wordt gegenereerd en breekt in zijn tegenbeeld van de oude mens in. Eén van de vervaarlijkste consequenties daarvan is de openbaring van de befaamde eerstehandse kennis, het direct toegang hebben tot de universele leer. Deze inwijding wordt niet verleend door een leraar of een oudere broeder, doch het is een veroveringsproces ‘van onderen op’, een erfenis die op iedere leerling ligt te wachten.

Toegang hebben tot de universele leer wil zeggen: het opnieuw verbonden worden met het volstrekte wezen van God; de absolute kennis, die bij God en van God is, in overeenstemming met de persoonlijke staat-van-zijn bezitten. De leerling die tot deze universele leer toegang heeft, zal het plan van God met wereld en mensheid direct en zonder tussenpersonen kunnen naderen; hij zal in het geheugen van de natuur kunnen lezen, zowel naar de zijde van het verleden als naar die van de toekomst. Mercurius, de boodschapper van het licht, de engel die voor God staat, draagt deze verheven en alomvattende wijsheid tot hem over. 

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei gloria intacta
Hoofdstuk: De Mercuriusinwijding van de eerste zevenkring

4. De Venusinwijding (Smyrna)

De Mercuriusinwijding heeft het nieuwe denken ontstoken; de Venusinwijding openbaart het nieuwe gevoelswezen, een op hogere rede gebaseerd gevoel. De Mercuriusinwijding was de aanleidende oorzaak voor de vernieuwing van het hoofdheiligdom; de Venusinwijding zal zorg dragen voor de vernieuwing van het hartheiligdom. Mercurius stelde een mannelijk aanzicht, Venus ontwikkelt een vrouwelijk aanzicht, respectievelijk hoofd en hart.

Zodra deze twee inwijdingen in het leven van de leerling tot een feit geworden zijn, zien wij hoe er twee pilaren voor de nieuwe menselijke tempel opgericht staan, ten dienste van twee heiligdommen van deze tempel, namelijk het heilige (Mercurius) en het heilige der heiligen (Venus), of de goddelijke wijsheid die als liefdekracht kan worden geopenbaard. In alle oude godsdiensten is het heilige der heiligen gewijd geweest aan Venus.

De liefdekracht van de nieuwe Venus is een grote magische kracht. Als de nieuwe Mercurius zijn zending vervult, straalt vanuit de thymus, als een fonkelend edelgesteente, en als het centrale brandpunt van het heilige der heiligen – waarvan het voorhangsel door de lichtaanraking van de vierde inwijding gescheurd is – een intense zevenvoudige magische kracht naar buiten. En ieder die door deze zevenvoudige straling getroffen wordt, reageert tot een opstanding of tot een val. Er is geen mensenkind dat eronderuit komt. Het is de goddelijke kracht, die in de nieuwe mens wordt getransmuteerd, om daarna tot de mensheid te gaan als de dienende liefde.

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei gloria intacta
Hoofdstuk: De Venusinwijding van de eerste zevenkring

5. De Marsinwijding (Pergamus)

Hoewel de uitstralende magische liefdekracht die niet van déze wereld is, voor allen bestemd is en principieel de gehele mensheid moet omvatten, dient het nochtans intelligent te worden gericht. Het moet uitgaan van een plan; het moet verbonden zijn aan een bepaalde strategie. Er moet een bewuste ‘mens’ achter staan: ‘God moet vlees worden.’ Een krachtige, evenwichtige, dynamische nieuwe wil, moet de Mercurius-Venusgaven gaan besturen. Daarom is na de Venusinwijding de nieuwe gezel nog niet volledig toebereid. De volledigheid zal zich pas openbaren na de Marsinwijding; de nieuwe Mars ontwikkelt het nieuwe wilswezen van de gezel.

Als de wil opnieuw vrij, juist, en ‘aan de hand van God’ naar voren treedt, dat wil zeggen, geheel en al afgestemd op het goddelijke plan voor wereld en mensheid, dat eerstehands door middel van het nieuwe denken kan worden gegrepen, dan moet Mars worden voorafgegaan door Mercurius en Venus. De tempel met zijn twee afdelingen: het heilige en het heilige der heiligen, moet opgericht zijn. Dan zal de nieuwe Mars de leerling opnieuw tot een hogepriester maken die in, met en door die tempel werkzaam is, als een gewijde die de tempel bezielt.

De nieuwe Mars, de geboorte van de in God ontheven wil, maakt de geest van de hemelse mens dus waarlijk inwonend. De dynamische energie van de nieuwe Mars is als het ijzer in het bloed, dat bloedwarmte opwekt, dat het geestelijke bloed van de leerling in geheel nieuwe vibratie brengt en de hogepriester dus in staat stelt om de ineigen tempel binnen te gaan, teneinde daarin te wonen en de goddelijke dienst te celebreren. Alleen zo iemand kan eerst waarlijk van godsdienst spreken. Aldus wordt en is hij een magiër van God.

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei gloria intacta
Hoofdstuk: De Marsinwijding van de eerste zevenkring

6. De Jupiterinwijding (Thyatira)

De hogepriester is zijn tempel binnengegaan en aldus toebereid gaat de leerling de Jupiterinwijding tegentreden. Hij gaat er namelijk toe over zijn roeping van godswege in deze gevallen wereld te vervullen. Van het innerlijke en voorbereidende werk gaat hij over tot het uiterlijke werk; het resultaat daarvan zal weer de mate en de hoedanigheid van de innerlijke groei bepalen. De leerling vangt aan, in deze aardse natuur, in het levensveld van de dialectische orde de boodschap en het wezen van de universele, statische Broederschap uit te dragen, de ware levensgemeenschap van het koninkrijk der hemelen, de Godsorde.

In deze wereld moet als een tijdelijke burcht gebouwd worden wat ‘niet van deze wereld is’, namelijk een voorhof van de hiërarchie, van de geestesschool. Dat is de opdracht van de Jupiteringewijde. Hier moet nu duidelijk worden dat bij de leerling van eigenwilligheid geen sprake mag zijn. Geen verlangens of speculaties mogen hier worden nagestreefd. Geen enkel aards of lager oogmerk mag hier aanwezig zijn. Hier zal de eigen wil, als nieuwe Mars, vrijwillig gebonden zijn aan Gods wil. Het zal hier zijn: ‘Heer wat wilt gij dat ik doen zal?’

Dit heilswerk moet, wil het goed zijn en vruchtbaar, steeds geschieden onder leiding van en in binding met de geestesschool. De geroepen werker zal bij het uitvoeren van zijn arbeid geen stap ter linkerzijde noch ter rechterzijde van zijn mandaat doen, en als hij zich bij een eventueel noodzakelijke uitbreiding van zijn omvangrijke taak met andere werkers verbindt, dient hij hen in gehoorzaamheid aan zijn mandaat te verbinden. Immers, dit mandaat kan niet worden begrepen binnen het kader van aardse ik-motieven, doch in dit mandaat komt de goddelijke opdracht zelf tot uitdrukking, die in een bepaalde tijd op een bepaalde wijze moet worden uitgevoerd.

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei gloria intacta
Hoofdstuk: De Jupiterinwijding van de eerste zevenkring

7. De Saturnusinwijding (Sardis)

Naarmate de Jupitertaak wordt doorworsteld en de botsingen tussen natuur en geest bijdragen tot loutering en vergeestelijking, wordt de poort van Saturnus voor de leerling geopend. Het is van het hoogste belang, dat iedere student in de mysteriën deze wet begrijpen zal. Inwijding en vergeestelijking vinden niet plaats in de huiskamer of studeerkamer. Er is van hoger standpunt niet de minste geestelijke groei aan te duiden, als de leerling de vrijwillig te dragen smart, inspanning en opoffering van de Jupitertaak niet zonder ook maar enige reserve, in volkomen niets-vragende mensenliefde en zonder angst wil aanvaarden.

Het wonder van de Saturnusinwijding is zeer veelomvattend. De taak van Saturnus is alle waarden, krachten en resultaten van het leven te synthetiseren en in hun juiste vormen te openbaren. Zijn taak is de gehele som van het zijn in een eenheid van wezen tot uiting te brengen naar geest, ziel en lichaam. Saturnus demonstreert al het door de mens geschapene, hij is de openbaarder.

Wat aan de top van de lichaamsgestalte, het denkvermogen, begon, gaat zich nu bewijzen in de creatie van een nieuwe lichaamsgestalte. De eerste zevenkring wordt gesloten. Saturnus, de doods-gezant in de natuur, wordt de heraut van de opgestane onverderfelijke mens.

Uit: Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei gloria intacta
Hoofdstuk: De Saturnusinwijding van de eerste zevenkring

BESTEL ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE, DEI GLORIA INTACTA’

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH