De twee fundamentele inwijdingen, verklaard door J. van Rijckenborgh – opdracht aan Johannes op het eiland Patmos

 

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

Het boek Het christelijke inwijdingsmysterie (pdf) van J. van Rijckenborgh biedt een esoterische ontsluiting van de zeven brieven uit het Openbaringenboek. De zeven ‘gemeenten’ tot wie Johannes op het eiland Patmos zich richt in het boek Openbaringen van de Bijbel, maken deel uit van Ashia: het deel van de mensheid dat rijp is voor vernieuwing. Beschreven wordt een door de Christuskracht geleide weg van inwijding. In drie fasen, gekoppeld aan de zeven planeetsferen, voltrekt zich een proces van wedergeboorte van lichaam, ziel en geest. Naarmate het bewustzijn van de lezer zich uitbreidt, zal het boek een steeds grootser perspectief voor het innerlijk oog ontvouwen. Hieronder is hoofdstuk 3 de twee fundamentele inwijdingen in zes paragrafen en een naschrift  te beluisteren en te lezen.

3-1 (Openbaring 1:9-20)

Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de verdrukking, en in het koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, om het woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus.

Ik was in de geest op de dag des Heren; en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, zeggende:  ‘Ik ben de alfa en omega, de eerste en de laatste; en hetgeen ge ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven gemeenten, die in Asia zijn; namelijk naar Efeze en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Thyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea.’

Ik keerde mij om teneinde de stem te zien die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren; en in het midden daarvan iemand, de Zoon des Mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en aan de borsten omgord met een gouden gordel. Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vlam vuurs. Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven, en zijn stem was als het geruis van vele wateren. Hij had zeven sterren in zijn rechterhand; uit zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard en zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in haar kracht.
Toen ik Hem zag, viel ik als dood aan zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij, zeggende:

‘Vrees niet, ik ben de eerste en de laatste en de levende. Ik ben dood geweest en zie, ik ben levend in alle eeuwigheid. En ik heb de sleutel der hel en des doods. Schrijf hetgeen ge gezien hebt, en hetgeen is, en hetgeen geschieden zal na deze. Het geheimenis van de zeven sterren, die ge gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de zeven kandelaren zijn de zeven gemeenten.’

 

3-2

Het zal de lezer uit al het voorafgaande duidelijk geworden zijn dat de mens gevangen zit binnen een degeneratieve kringloop. Zijn denken en willen zijn geblokkeerd door het voelen, want de gevoelswerkingen, die door middel van het sternum uitstralen, brengen de aurische sfeer in een bepaalde toestand, geheel in overeenstemming met de aard en de kwaliteit van de gevoelswerkingen.

Als dit evenwicht bereikt is, kunnen alleen die impressies en krachten de aurische sfeer binnenkomen en in het stelsel worden opgenomen en verwerkt, die in overeenstemming zijn met de toestand van het gehele microkosmische levenssysteem. En laat ons dan ten overvloede nog eens mogen opmerken, dat de aurische sfeer tevens het ademveld is. Aangezien uit het ademveld het bloed wordt gevoed, is het bloed gelijk aan het ademveld, het ademveld gelijk aan de aurische sfeer, de aurische sfeer gelijk aan de gevoelswerkingen, en de gevoels-, wils- en denkwerkingen gelijk aan het bloed. Aldus wordt de keten gesloten.

Deze degeneratieve kringloop heeft van de aanvang een orgaanwijziging en een totale wezensverandering veroorzaakt, een neergang, die nog steeds niet tot stilstand is gekomen, die zich dagelijks in de wereld bewijst als een steeds funester verbrokenheid van de ware geest, en die in de mens bovendien door een onderbewuste, automatische lichaamswerking in stand wordt gehouden.

Aldus verkeert, wat door de Schepper als een rijke zegen bedoeld werd, tot zijn tegendeel. Wij denken hier aan de onderbewuste, automatische werkzaamheid van de lever. Indien de mens van seconde tot seconde, in vol bewustzijn, door middel van denken, willen en voelen, het hartheiligdom zou moeten controleren, en daardoor het bloedswezen, zou hij spoedig uiterst vermoeid geraken en aan uitputting sterven.
Perioden van bewuste arbeid moeten daarom worden afgewisseld door perioden van rust. Doch in die rustmomenten dienen verschillende levensprocessen hun voortgang te hebben. Onder andere zal het evenwicht tussen de aurische sfeer en het bloedswezen, zoals dat bestond tijdens de laatste momenten van actief bewustzijn, in een daaropvolgende periode van rust behouden moeten blijven.

Dit evenwicht in negatieve periode van rust of slaap wordt verzekerd door de lever. Door de werkzaamheid van dit orgaan blijft het bloedswezen in de wetmatigheid van de microkosmische natuur gehandhaafd in die tijdsgebieden waarin het bewustzijn niet bewust aan het levensproces deelneemt.

De lever is een grote poort voor belangrijke aurische stromingen in het bloedswezen. Iedere mens, die rekening houdt met geestelijke en morele levensnormen, weet dat hij strijd moet voeren tegen lagere en inferieure geestelijke invloeden. Deze strijd, die soms zeer moeilijk en zwaar kan zijn, bewijst dat de aurische sfeer van een dergelijke kwaliteit is dat zij open staat voor deze gevaarlijke aanvallen en dat de gevoelsaard hoogst bedenkelijke situaties schept. De mens moet vele malen hevig kampen om niet uit zijn levensvlak te verzinken.

Gedurende de perioden van rust, waarin het bewustzijn zich negatief verhoudt tot zijn lichaamsgestalte, blijven, zoals vanzelf spreekt, de lagere invloeden en krachten het stelsel aanvallen. Zij dringen het ademveld binnen, zij worden in de bloedbaan opgenomen en het bloed wordt dus van moment tot moment vergiftigd.

Indien dit vergiftigingsproces ongestoord voortgang zou kunnen hebben, zou een vreselijk zedelijk en geestelijk verval het onmiddellijk gevolg zijn. Door de reinigende werkzaamheid van de lever en de automatische voeding van het bloedswezen uit de aurische sfeer door dit orgaan en zijn nevenstructuren, worden deze giftige krachten echter uit het stelsel verwijderd – tenzij de bewuste en zelfverantwoorde mens ze door denken, willen en voelen in het lichaam vasthoudt en ze met het bloedswezen verbindt. Foutief, dom levensgedrag buit aldus de heilzame werkzaamheid van het leverstelsel uit en de onnut verbruikte energie zal zich onder andere kunnen wreken in de gevreesde suikerziekte.

 

3-3

Toch is de degeneratieve kringloop, waarvan in de voorgaande paragraaf sprake was, een ‘krijtkring’; ze kan worden overschreden en verbroken, ze kan worden omgezet in een regeneratieve kringloop. De leerling kan deze omzetting volbrengen door de fundamentele verandering. De beïnvloeding van de aurische sfeer door de speculatieve gevoelswerkingen, met al hun gevolgen, zal dan niet meer plaatsvinden en de kandidaat heeft slechts rekening te houden met de feitelijke toestand van de aurische sfeer en het bloedswezen, die in evenwicht worden gehouden door de werking van de lever.

Het is noodzakelijk de situatie waarin de leerling, na de primaire fundamentele verandering, in het grote proces van de persoonlijkheidsverwisseling verkeert, nauwgezet te overwegen.

In het tweede hoofdstuk werd de methode aangeduid met behulp waarvan de naar bevrijding strevende mens de degeneratieve kringloop kan verbreken en, vanwege het rustig worden van de aurische sfeer, als van heel ver, een impressie van de goddelijke lichtkrachten kan ontvangen in het denkvermogen, vrij van het bloed. Deze wonderlijke ervaring is als een lichtflits in een kerkerhol, doch zeker niet meer dan dat. De leerling is ook na die impressie nog niet meer dan een gevangene, een geketende, ook al heeft hij de sleutel tot zijn bevrijding ‘uit de hand des Heren’ ontvangen.

In deze fase van de geestelijke ontwikkeling in het christelijke inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis kunnen de grootste en de gevaarlijkste fouten worden gemaakt. Immers, de neiging kan bestaan de kerker te laten voor wat zij is, en met het deel van de persoonlijkheid dat de geestelijke impressie ontving, de zich manifesterende lichtkracht uit te buiten en een surrogaat van geestelijke ontwikkeling in toepassing te brengen, namelijk persoonlijkheidssplitsing. Ook is het gevaar lang niet denkbeeldig dat de leerling, onder de begeestering van de eerste lichtaanraking, zijn kerker probeert te reinigen, en bewoonbaar en aannemelijk tracht te maken voor het hogere leven, dus: persoonlijkheidscultuur.

Het inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis wenst zijn leerlingen echter met grote duidelijkheid te doen beseffen, dat de eerste wonderheerlijke aanraking van de Hiërofant, ná de elementaire, fundamentele verandering, de bedoeling heeft, hun de sleutel tot de hemelse mens in handen te geven: de oude natuur en de aardse natuurstructuren moeten in het vuur van een procesmatige liefdebrand ondergaan, om een nieuwe vuurvogel te doen verrijzen.

Hoewel dus door de fundamentele verandering een principiële vernietiging van de oude Adam een feit geworden is en de ‘krijtkring’ is weggevaagd, moet het proces van verwisseling van de persoonlijkheid nog worden aangevangen. En het is heel goed om zich te dien einde op een zeer nuchter standpunt te plaatsen. Ieder optimistisch flatteren zou hier een grote rem betekenen.

 

3-4

De eerste vraag van de leerling, die door fundamentele verandering, vrij van het bloed, door de geest in het denkvermogen werd aangeraakt moet luiden: ‘Hoe kom ik van mijn bloedserfenis met haar duistere drijven af?’  Immers, hij zal klaar beseffen dat, ook al verplaatst hij zijn ontwikkelingsaccenten niet naar het verleden en al is hij, evenals Paulus, verlangend ‘met zijn woonstede van de hemel te worden overkleed’, hij de oude persoonlijkheid nog volledig nodig heeft om de nieuwe te kunnen opbouwen. De weerstand van ‘de oude Adam’ moet worden overwonnen, wil hij niet opnieuw in speculaties vervallen. De lichtimpressie ván het denkvermogen, mogelijk door de neuszeefbeen-ademhaling en na de fundamentele verandering, beduidt nog niet volledig begrip van de lichtimpressie dóór het denkvermogen.

Het denkvermogen is, evenals de wil en het gevoel, en evenals alle andere aanzichten van de lichaamsgestalte, zwaar verminkt en gedegenereerd en gebonden aan een dia- lectische interne secretie. Daarom zal de leerling zonder accentverplaatsing, binnen het raam van de mogelijkheden, de weerstand van de oude persoonlijkheid opbreken, ten einde de nieuwe persoonlijkheid te doen geboren worden.

De mens bezit in de lichaamsgestalte en de ziel, het bloed, een erfenis van voorouders en eigen vroeger microkosmisch verleden. Daarbij voegt zich dan nog het aurische resultaat van dit leven tot aan het moment van de fundamentele verandering. Dat zijn de elementen van de belemmerende muur die rondom de aardse mens opgesteld staat. Dat zijn de muren van zijn kerker.

Zo staat de leerling voor zijn bloedserfenis, waarvan hij de aanzichten maar ten dele kent en waarvan hij slechts ten dele bewustzijn heeft. Hij weet niet wat er allemaal in de duistere spelonken van het onderbewuste verborgen zit, en daarom de vraag: ‘Hoe kom ik van mijn bloedserfenis met haar duistere drijven af?’

Het lichtpunt zit hier in het feit dat de leerling, gevangen in de kerker, in staat is geweest het besluit tot fundamentele verandering te nemen en door te zetten. Er was in het denkvermogen, geboren uit levenservaring en levenssmart, een actieradius tot vrijheid van handelen, een beperkte mogelijkheid, vrij van het bloed. De vrijheid geboren uit smart, die voorheen gebruikt werd voor nieuwe speculaties op het gebied van denken, willen en voelen, werd nu gebruikt om zich de kerker te realiseren in rustige observatie, zonder energieverlies.

Het bereikte resultaat moet nu verder worden geconsolideerd; de fundamentele verandering moet nu tot een toestand-van-zijn ontwikkeld worden. Kortom, een geheel nieuwe werkbasis moet worden gesticht en verbreed. Deze verdieping en consolidering van de fundamentele verandering geschiedt door een rationele levensstrijd. Uit het onderbewuste rijzen allerlei neigingen omhoog; het gehele verleden spreekt de mens aan en wil hem in tal van richtingen drijven. Een reeks visioenen verontrust het gemoed.

De mens ontvangt een steeds diepere kijk op zijn bloedsverleden. Hij wordt zich steeds meer bewust van duistere en onvolkomen eigenschappen. De maskers van de in de tijd vergleden existenties grijnzen hem aan en de demonen van de verzondigde ziel blazen hem hun giftige miasmen in het gelaat. Mocht door de fundamentele verandering de deur opengaan voor het licht, zeker is het dat er door deze vernieuwingsbasis ook een hellevaart wordt ontsloten.

Doch de jonge broeder moet hier strijden als een sterke held. Hij kan en zal op de bereikte basis alle aanvallen kunnen weerstaan en overwinnaar blijven, in het zekere weten dat niemand de morgenstond kan tegentreden die niet eerst door de nacht van de beproeving is heengebroken.

Alle geschetste aanvallen zijn niet anders dan de onafwijsbare tekenen van de stervensnood van de lagere natuur, veroorzaakt door de fundamentele verandering. En in deze strijd overwinnaar zijnde, kan de kandidaat op de verdedigde en verkregen sterkte de volgende stap ondernemen in het proces van zelfvrijmetselarij.

3-5

De leerling op het pad, gereed voor de volgende stap, na zijn eerste grandioze overwinning op het lagere zelf, blijft volharden in zijn ‘rustig afwachten’ op de horizontale lijn. Hij is niet ongeduldig en hij heeft alle verlangens van het ik tot zwijgen gebracht, of hij negeert ze. Hij richt zich niet volgens autoriteiten, hij snijdt geen intellectuele bronnen aan, hij zoekt niet op de horizontale lijn, maar hij is zich steeds de lichtimpressie indachtig die hij ontving, doch die hij nog niet kon begrijpen. Hij richt daarom ‘het oog naar boven’, ‘naar het gebergte’, denkend aan het woord van Psalm 121: ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal’

‘Het oog naar het gebergte richten’ is geen populaire gebedsverrichting, want zulk een activiteit zou een gevoelsspeculatie vereisen. In de taal van de mysteriën wordt hier bedoeld dat de leerling zijn denken zonder enige speculatie, zonder enige gerichte verwachtingen, zonder enige eis opheft in het abstracte.

In het vacuüm van een heilige eenzaamheid, wonend op het eiland Patmos, van de wereld der aardse natuur afgezonderd, tot dit oord doorgebroken dwars over de fel bewogen ‘academische zee’, wacht de leerling op openbaring. Hij wacht niet op kennis, doch op openbaring, want alleen uit openbaring kan een nieuwe kennis voortkomen, die alle dialectische verstandelijkheid te boven gaat.

En de openbaring kómt! De leerling staat op het psychologische moment, op ‘zijn dag des Heren’, als zijn tijd vol is, mentaal-visueel voor zijn hemelse gestalte, die hij zonder forceren procesmatig heeft opgewekt en opgeroepen. Deze hemelse gestalte, gelijk aan de Zoon des Mensen, krijgt nu macht over hem en gaat zich met hem verbinden. Hij zal zich niet kunnen vergissen en niet tot nieuwe speculaties kunnen vervallen en evenmin misbruikt worden voor negatieve geestelijke overschaduwing, indien hij ‘in de druk, en in het koningschap en in het wachten op Jezus’ volledig deelgenoot is en broeder van de hunkerenden naar de Christus, en indien hij zijn Patmos door fundamentele verandering genaderd is ‘vanwege het woord Gods en het getuigenis aangaande Jezus’.

Dat wil zeggen dat de leerling het christelijke inwijdingsmysterie van het heilige Rozenkruis genaderd is uit lijden en smart naar de natuur, vanwege het vreselijke lot van de mens als massa in dit oord van verschrikking, en verwachtende het heil, de goedheid, de waarheid en de gerechtigheid van de nieuwe era die hij, los van historie en autoriteit, van ademtocht tot ademtocht gezocht heeft.

Hier wordt de leerling getekend die een levende Christus verwacht, als sleuteldrager van het levensgeheim, van dood en van hel, op de basis van een getuigenis, niet ontleend aan een tekst of aan een mystiek geschrift, doch geboren uit de fundamentele verandering.

 

3-6

In zijn mentaal-visuele contact met zijn hemelse gestalte, nodigt de Heilige Zevengeest hem uit, over te gaan tot een geheel nieuwe schepping, die betrekking heeft op de verlossing van de rozenknop uit de aardse gestalte en de verplaatsing van de bewustzijnsbrandpunten uit de aardse gestalte in de hemelse gestalte. Een proces van verwisseling, van dood en leven, van afbraak en vernieuwing, dat, wanneer de eerste binding tussen hemelse gestalte en aardse gestalte tot stand is gekomen, gezien moet worden als een langzaam, procesmatig versterven van de aardse natuur, en het in overeenstemming daarmee opwaken van de hemelse natuur.

Dit structurele sterven en geboren worden, aangeduid als inwijdingsmysterie, heeft driemaal zeven, dus eenentwintig aanzichten. Wij spreken van drie Zevenkringen. Iedere kring heeft zeven aanzichten, stelt zeven vermogens, en plaatst de leerling in zeven werkvelden. In iedere kring brandt voor de leerling een zevenarmige kandelaar, worden zeven vurige beginselen tot hem overgedragen, die voor hem staan als zeven engelen, getuigende van zeven gemeenten.

Het begrip ‘gemeente’ moeten wij in de mysterietaal lezen als een hoger werkveld voor daartoe gereed gemaakte entiteiten en de suggesties, de krachten en mogelijkheden ná dit hogere werkveld worden nu in het bereik gebracht van de hunkerenden naar de geest, die zich door fundamentele verandering en voortgezet juist streven daarvoor geschikt hebben gemaakt.

Dit beginsel van het hogere werkveld, dat als engel in de leerling wordt geplant door de Heilige Geest, moet nu een zeker regeneratief proces tot ontwikkeling brengen. Dit proces kan eerst aanvangen en zich met succes doorzetten als de leerling uit het eigen bewuste vrije leven de kandelaren ziet, hun vlammende engelen begrijpt en zelf, met hun lichtende leringen en krachten, het eigen lagere wezen, dat onder moet gaan, tot in zijn levenskernen aantast, om aldus het hemelse wezen lichtend te verheffen. Daarom moet de leerling zelf de ‘brieven’ aan de zeven gemeenten schrijven.

Zo gaat bewust de nieuwe zon in het leven van de kandidaat op. De Johannes van de oude natuur ‘valt als dood aan zijn voeten,’ dat wil zeggen; hij is bereid het pad te gaan, dat het licht hem wijzen zal. De zon is verschenen en van stonde aan is het leven veranderd; de hemelse mens, de Zoon des Mensen gelijk, is de aurische sfeer binnengedrongen; de Christus is wedergekomen en is verschenen in de aurische wolken van de leerling. De leerling ziet Hem, ook al is hij nog niet ván Hem. De eerste fundamentele inwijding van de eerste Zevenkring is een feit geworden.

En nu staan daar de zeven gouden kandelaren met hun vlammende getuigenis voor de leerling, die de principiële dood der natuur gestorven is. Zij geven hem hun opdrachten, eerstehands en direct. De Heilige Zevengeest declareert zich voor het particuliere bewustzijn: de Geest die van de Christus getuigt en die het proces van de vernieuwing nu in en met de leerling gaat verwerkelijken: ‘Schrijf hetgeen ge gezien hebt;’ doe, werk en bouw!

De tweede fundamentele inwijding van de eerste Zevenkring is tot glorieuze verwerkelijking gekomen. Nu wordt het reveil gestoken, de directe vrijmetselaarsarbeid neemt een aanvang.

 

Naschrift bij hoofdstuk 3

Alle lezers en bestudeerders van dit werk die belangstelling mochten hebben voor de hier geschetste methode van geestelijke ontwikkeling, mogen hierbij een dringende waarschuwing ter harte nemen.

Men kan slechts met goed gevolg de fundamentele verandering toepassen als men het intense besef heeft van een roeping tot het uiteindelijke koningschap van het hemelse lichaam. Een dergelijke roeping wordt slechts uit lijden en verdriet geboren en op basis daarvan richt de leerling ‘de ogen naar het gebergte heen’.

Indien men evenwel zuiver nuchter-verstandelijk, experimenteel, nieuwsgierig-ambitieus de degeneratieve kringloop zou verbreken, zou men wel verbonden worden met pseudo- geestelijke impressies, doch zeker niet met de verlossende kracht ‘van het gebergte’ en ‘van de Heer alleen’. Er zou zich een hoogst negatieve overschaduwing ontwikkelen, die tot uitermate ongewenste toestanden zou leiden.

BESTEL ‘HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE, DEI GLORIA INTACTA’ 

DOWLOAD ‘DEI GLORIA INTACTA, THE CHRISTIAN INITIATION MYSTERY’ (FREE PDF)

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID