WEBINAR ‘OP ZOEK NAAR DE OORSPRONG VAN DE PHOENIX’
Hieronder volgt een tekst van de mythe van de vuurvogel Fenix of Phoenix uit het boekje ‘Mysteriedieren’. De bovenstaande afbeelding is van Johfra.
Ver weg in het oosten, daar waar de hemelkoepel op de aarde rust en de poorten tot de eeuwigheid zoveel dichter lijken, ligt, afgezonderd en eenzaam, een gezegend gebied. Het kent geen wisseling van zomer en winter, want de zon schijnt er het hele jaar door met verkwikkende stralen, als in een altijddurend voorjaar. In dit klare lentelicht strekt zich een wijds en open land uit, zonder steile heuvels of diepe dalen. Het is een gebied dat heel hoog ligt, ja, zelfs tweemaal zes ellen hoger dan onze hoogste bergtoppen.
Hier bevind zich het Zonnewoud, een dicht bos van hoog oprijzende bomen met een altijd-groen bladerdak. Toen in het grijze verleden de aarde door vuur geteisterd werd, bleef dit gebied voor de vlammen gespaard. En toen de zondvloed de aarde overstroomde, konden de watervloeden het niet bereiken.
In dit oord komen slopende ziekten, eenzame ouderdom en onverbiddelijke dood niet voor. Het kent geen verschrikkingen, geen laaghartige misdaad, geen waanzinnige begeerte naar rijkdom, evenmin als toorn en wraaklustige woede. Diepe rouw en in lompen gehulde armoede zoekt men er tevergeefs, evenals knagende honger en slapeloos makende zorgen. Noodweer heerst er nooit, evenmin als vernielend stormgeweld, en de dauw bevriest er nimmer tot rijp die de aardkorst bedekt. De velden worden niet verduisterd door wolken en er valt geen striemende regen uit de hemel neer.
In het midden is echter een bron, die de Bron des Levens wordt genoemd, helder, lieflijk en rijk aan zoet water. Eenmaal in iedere maand stroomt zij over en drenkt het gehele woud aldus twaalf keer per jaar. Hier groeien bomen met slanke takken, die zoete vruchten dragen die er nooit afvallen.
Zit Zonnewoud wordt bewoond door een onvergelijkelijke vogel, de phoenix. Zij is de enige van haar soort, maar zij leeft voort doordat zij steeds uit haar eigen dood geboren wordt. Zij betuigt hulde aan de zon, als een trouwe dienares, een taak die de natuur haar opdroeg toen zij de vogel voortbracht.
Zodra de dageraad zich aankondigt en de hemel zich geleidelijk kleurt naar rood en het rozige morgenlicht de sterren doet verbleken, baadt de vogel zich driemaal viermaal in de heilige wateren en driemaal viermaal drinkt zij uit de Bron des Levens. Dan vliegt zij omhoog en zet zich op de hoogste top van de hoogste boom, de enige die uitziet over het gehele bos. Toegekeerd naar het oosten, wacht zij op de eerste stralen van de opgaande zon, het licht van de jonge dag.
Zodra de zon aan de kim verschijnt en de zachte glans van het eerste licht zichtbaar wordt, zet de phoenix de melodie in van een heilig gezang en roept met haar wondervolle stem de nieuwe dag aan. Noch het gezang van nachtegalen, noch het mooiste fluitspel in heilige tempels kan haar evenaren, en, naar men zegt, kunnen evenmin de stervende zwaan of de welluidende snaren van de Kylleense lier met haar wedijveren.
Is de zon eenmaal geheel boven de horizon verrezen en baadt de gehele aarde in haar licht, dan klapwiekt de phoenix driemaal met haar vleugels, bij wijze van groet, neigt driemaal voor haar lichtende meesteres, en zwijgt dan. Bovendien geeft de vogel bij dag en bij nacht het verstrijken van de uren aan; zij doet dat met onbeschrijfelijk schone klanken. Kortom, zij bewaakt niet alleen het heilig woud, zij is ook een eerbiedwaardig priesteres van de zon en kent als zodanig al haar geheimen.
Als de phoenix duizend jaar geleefd heeft en de last van de hoge ouderdom op haar begint te drukken, verlaat zij het vertrouwde tehuis in het Zonnewoud, teneinde haar verloren gegane jeugd te vernieuwen. Verlangend naar wedergeboorte verlaat zij het gewijde oord en zoekt deze wereld op, waar de dood de scepter voert.
De langlevende vogel vliegt met snelle vleugelslag naar Syrië, dat in de oudheid naar haar Phoenicië heette, wiekt over onherbergzame wildernissen naar verborgen bossen, daar waar in de bergen een mysterieus woud verscholen ligt. Daar zoekt zij een palm uit – die, eveneens naar deze vogel, in het Grieks phoenix heet – waarvan de top zich hoog in de lucht verheft.
Geen kwaadwillig schepsel kan haar in deze palm bereiken, geen gladde slang, geen roofvogel. Dan gaat de wind liggen, opdat hij niet al waaiend de heldere lucht zou verstoren en geen door de zuidenwind bijeengedreven wolkendek de zonnestralen onderschept en zo de vogel zou hinderen.
Dan bouwt de phoenix zich een nest. Men zou ook kunnen zeggen: een graf, want zij sterft om opnieuw te leven. Maar zij bewerkstelligt deze wedergeboorte geheel zelf. Vervolgens verzamelt zij in het dichte bos sappige en aromatische kruiden, zoals de Assyriërs en de rijke Arabieren die bijeenzoeken en de Pygmeeën en de Indiërs ze plukken, of de vruchtbare bodem van Saba die voortbrengt. In haar nest vergaart de phoenix kaneel, de geur van het welriekende amomum en balsum gemengd met bladeren; ook twijgen van zoetgeurende kassia en de aromatische acantus ontbreken niet, evenmin als de scherp geurende wierrookkorrels. Daaraan voegt zij de zachte loten van de nardus toe en ook mirre, als een heilbrengende panacee.
Zodra zij het nest gereed heeft, vlijt zij haar te veranderen lichaam met de dorre leden op het levenschenkende doodsbed. Vervolgens spreidt zij de specerijen en sappen rondom en over haar leden, ter voorbereiding van haar sterven. Omringd door de kostelijke geuren geeft zij de geest, in vol vertrouwen in het welslagen van haar offer. Haar lichaam, dat vergaat in een levenschenkend sterven, ontwikkelt hierdoor zoveel warmte dat het ontvlamt. Aangeraakt door een etherisch vuur wordt deze vlam tot een laaiende brand, waarin het lichaam tot as verteert.
HET BOVENSTAANDE WANKLEED IS GEMAAKT DOOR TRUUS WASZINK
De as wordt door de natuur verzameld en samengekneed tot een massa, die werkt als een zaad. Daaruit wordt, naar men zegt, een schepsel zonder ledematen geboren, melkachtig wit als een worm. Dit schepsel groeit, maar gedurende een zekere tijd slaapt het en verkrijgt het de vorm van een ei. Zoals rupsen, in hun cocon met draden aan steen bevestigd, zich veranderen in een vlinder, zo wordt het lichaam van de vogel in zijn vroegere gedaante hersteld, totdat tenslotte de phoenix de schaal verbreekt en tevoorschijn komt.
In onze wereld is geen geschikt voedsel voor haar te vinden en niemand heeft de taak haar te voederen zolang zij nog geen veren heeft. Zij drinkt de ambrozijnen dauw uit nectar die afkomstig is van de sterrenhemel, en dat is haar voedsel tot zij volwassen is. Maar als eenmaal de kracht van de jeugd in haar opbloeit, vliegt zij weg om terug te keren naar haar oorspronkelijke tehuis.
Vóór zij wegvliegt echter, bedekt zij alles wat er van haar vroegere lichaam is overgebleven aan beenderen, as en de schaal van het ei met balsem en zalf en een mengsel van mirre en opgeloste wierook. Van dit alles vormt zij met haar snavel een bal, die zij meeneemt in haar klauwen als zij zich naar de Stad van de Zon spoedt. Daar brengt zij de bal de heilige tempel binnen en legt hem op het altaar.
De herboren phoenix is zeer schoon, ja, betoverend is haar schoonheid en zo groots haar aanblik, dat zij alom wordt bewonderd en vereerd. De kleur van de vogel doet door de warme gloed denken aan rijpe granaatappels, of aan klaprozen wanneer die de velden tooien met hun vlammend rood. Schouders en borst glanzen in deze gloedvolle tint, evenals kop, hals en rug.
De lange staartveren hebben een prachtige metaalachtige goudgele glans, versierd met purperen vlekken. De vleugels hebben aan de bovenzijde de kleuren van de regenboog, terwijl de gehele verenpracht een smaragdgroene weerschijn vertoont. Als de phoenix haar snavel van zuiver wit hoorn open doet, schittert deze als bezet met juwelen.
Haar ogen zijn groot – men zou ze voor twee saffieren houden – en uit hun pupil schieten heldere vlammen. De kop is getooid met een stralende kroon, die doet denken aan de glorieuze stralenkrans van de zon. Goud-metalen schubben bedekken de sierlijke poten, maar de klauwen hebben weer de kleur van rode rozen.
Naar haar verschijning kan de vogel zowel met de pauw als met de fazant vergeleken worden. Zij is groter dan het gevleugelde schepsel, vogel of dier, uit de Arabische landen. Zij is echter niet langzaam, zoals vogels van haar afmeting gewoonlijk zijn, die zich, door hun grote gewicht, slechts traag bewegen. Zij is licht en vlug en vol waarlijk vorstelijke gratie. Zo vertoont zij zich voor de blikken van de mensen.
Heel Egypte stroomt uit voor dit wondere schouwspel en het volk begroet de vogel met gejuich. Men beitelt haar beeltenis in het heilige marmer en de dag van haar terugkeer wordt met een bijzonder teken gekenmerkt. Alle gevleugde dieren verzamelen zich en geen van hen denkt aan prooi of aan vrees. Omgeven door een dichte menigte vogels vliegt de phoenix door het luchtruim en de vogels die haar begeleiden verheugen zich over hun verheven taak. Zodra de phoenix echter de gebieden van de reine ethers bereikt, keren haar begeleiders terug. De phoenix, nu weergekeerd in haar eigen domein, blijft voortaan voor stervelingen verborgen.
O gij, gezegende vogel, aan wie God zelf het vermogen gaf om uit zichzelf herboren te worden. Mannelijk of vrouwelijk, of geen van beide: gezegend is deze vogel die niet gebonden is aan de lagere Venus. De dood is haar Venus, haar enige vreugde is de dood. Om opnieuw geboren te kunnen worden, zoekt zij de dood. Zij is haar eigen nakomeling. Zij is haar eigen vader en ook haar eigen erfgenaam. Zij is haar eigen voedster en zuigeling voor zichzelf. Zij is waarlijk zichzelf en toch niet dezelfde; dezelfde en toch niet zichzelf. Want zij heeft het eeuwige leven verkregen door de zegen van de dood.
Bron: Mysteriedieren, Crystalserie 2