De opera Faust van Gounod – esoterische analyse door Max Heindel – Mysteriën van de grote opera’s

 

De Franse componist Charles Gounod (1818-1893) componeerde onder andere Faust, een Franstalige opera in vier bedrijven en een proloog die voor het eerst werd opgevoerd in 1859 in het Théâtre Lyrique in Parijs. De oude Faust twijfelt aan de zin van zijn leven. Hij verkoopt zijn ziel aan de duivel voor rijkdom, geluk en jeugd. Hij wint het vertrouwen en de genegenheid van Margaretha. Bij haar verwekt bij een kind en laat haar vervolgens in de steek. De broer van Margaretha, de soldaat Valentijn, gaat een duel aan met Faust en wordt hierbij gedood. Al stervend vervloekt hij zijn zuster. Margaretha vermoordt haar kind en wordt hiervoor terechtgesteld. Engelen redden haar ziel en zij stijgt op naar de hemel. De tekst hieronder gaat over de diepere achtergronden in het verhaal zoals Max Heindel (1865 – 1919, fakkeldrager van het Rozenkruis 19) die beschrijft in het eerste hoofdstuk van zijn boek De mysteriën van de grote opera’s (pdf, niet meer in druk verkrijgbaar).

1. Goddelijke disharmonie

Als de naam Faust wordt genoemd, denken de meeste ontwikkelde mensen meteen aan Gounods opera. Sommige mensen houden van de muziek, maar het verhaal zelf schijnt geen bijzondere indruk op hen te maken. Zoals de opera wordt uitgevoerd schijnt die, helaas, de gewone geschiedenis van een wellusteling die een jong, argeloos meisje misleidt en haar daarna in de steek laat; terwijl zij voor haar dwaasheid moet boeten en voor haar goedgelovigheid moet lijden. De zweem van magie en betovering die in het stuk voorkomen, wordt door de meesten gezien als verbeelding van de schrijver, die dit heeft gebruikt om de lage, alledaagse omstandigheden interessanter te maken.

Als Faust, aan het slot van het stuk, door Mefistofeles mee naar de hel wordt genomen en Margaretha op engelenvleugels naar de hemel wordt gedragen, lijkt het alleen maar het gewone moraliseren om een sentimenteel einde aan de geschiedenis te maken.

Maar weinig mensen weten dat Gounods [Ch. F. 1818-1893] opera op het door Goethe [J.W. von 1749-1832] geschreven toneelstuk is gebaseerd. Zij, die beide kanten van de voorstelling van Faust hebben bestudeerd, krijgen een heel andere opvatting van de handeling als die van de opera. Alleen diegenen die verlichte mystici zijn, zien in het door Goethe geschreven stuk de duidelijk waarneembare hand van een verlichte mede-ingewijde. Zij begrijpen de grote kosmische betekenis die erin ligt opgesloten volledig.

U dient vooral goed te begrijpen dat de geschiedenis van Faust een mythe is, zo oud als de mensheid. Goethe presenteerde haar in een mystiek kleed om een van de grootste vraagstukken van nu, de strijd tussen vrijmetselarij en katholicisme op te helderen, die al in Vrijmetselarij en katholicisme (pdf) vanuit een ander standpunt werd belicht. Al eerder werd in onze literatuur gezegd dat een mythe een versluierd symbool is dat een grote kosmische waarheid bevat, die volkomen afwijkt van wat algemeen wordt aangenomen. Zoals prentenboeken aan kinderen worden gegeven om door aanschouwing lessen te leren die hun begrip nog te boven gaan, zo gaven de leraren van de kindmensheid geïllustreerde symbolen, en werden de voorgestelde idealen op deze manier onbewust op hun fijnere voertuigen gegrift.

Zoals een zaadje onzichtbaar in de aarde ontkiemt voordat zij boven het aardoppervlak zichtbaar wordt en kan bloeien, zo hebben deze mythische indrukken op onze fijnere voertuigen ons ontvankelijk gemaakt, waardoor wij deze hogere idealen aannemen om ons boven de materiële wereld te verheffen. Als zij niet door de werking van mythen als Faust, Parzival en soortgelijke verhalen levend worden gehouden, zouden deze idealen door onze lagere natuur begraven en vernietigd worden.

Net als de geschiedenis van Job, begint het tafereel van de Faust mythe in de hemel, op een vergadering van de zonen van Set, waaronder ook Lucifer. Volgens de voorstelling van Goethe eindigt het eveneens in de hemel. Omdat dit verhaal totaal verschilt van de opera-uitvoering vormt dit een groot probleem. Feitelijk beschrijft de Faust mythe de ontwikkeling van de mensheid in het tegenwoordige tijdvak. De mythe toont ons ook hoe de zonen van Set en de zonen van Kaïn elk in de wereld hun taak hebben te vervullen.

Het is altijd mijn gewoonte geweest zo dicht mogelijk bij mijn onderwerp te blijven, zodat elke fase van de leer die besproken wordt zoveel mogelijk de volle aandacht krijgt. Maar soms rechtvaardigen de omstandigheden af te wijken van de hoofdlijn van mijn gedachtegang. De beschouwing van de Faust mythe is hier één van. Als het onderwerp alleen besproken wordt voor zover het betrekking heeft op het probleem van vrijmetselarij en katholicisme, zou ik hier later op moeten terugkomen om andere belangrijke punten in de ontwikkeling van de ziel als het werk van het menselijk ras toe te lichten. Daarom vertrouw ik er op dat deze zijsprong wordt vergeven.

In de openingsscène worden drie zonen van God, planeetgeesten, voorgesteld, die zich buigen voor de grote bouwmeester van het heelal, die liederen van de sferen zingen in hun aanbidding van dit onuitsprekelijke wezen dat de bron is van het leven, de Schepper van alles wat geopenbaard is. Goethe laat een van deze hoge stergeesten zeggen:

‘De zon weerklinkt naar oude wijze,
dingt mee in broedersferen zang.
En haar voorgeschreven reize
voltooit zij met donderende gang.’

Door proefneming met behulp van wetenschappelijke instrumenten is aangetoond dat lichtgolven in geluid kunnen worden omgezet. Zo wordt in de stoffelijke wereld het gelijk van deze mystieke spreuk van Openbaring gedemonstreerd. Dit besef, dat vroeger alleen voor de wijze, die in staat was zijn bewustzijn in het gebied van de concrete gedachte te verheffen, duidelijk was, wordt ook door de wetenschapper onderkend. De muziek van de sferen, voor het eerst door Pythagoras vermeld, moet niet als een holle frase, ontstaan in een te levendige verbeelding van dichterlijke geesten, noch als zinsbegoocheling van een gestoorde geest worden beschouwd.

Goethe meende wat hij zei. Elke ster heeft zijn eigen grondtoon, en zij draaien met zulke verschillende snelheden om de zon dat hun zelfde positie pas na zevenentwintigduizend jaar terugkomt. De harmonie van de hemel verandert dus elk moment van de dag. En daarmee veranderen eveneens de ideeën en idealen van de wereld. De kringloop van de voortsnellende planeten op de wijs van de door hen veroorzaakte hemelse symfonie, geven de vooruitgang van de mens op het pad van ontwikkeling aan die wij evolutie noemen.

Maar het is onjuist te veronderstellen dat voortdurende harmonie aangenaam is. Muziek op die manier vertolkt wordt eentonig en wij zouden van de altijd durende harmonie moe worden. Als er niet af en toe wanklanken te horen waren zou zij haar bekoring verliezen. Hoe dichter een componist bij disharmonie kan komen, zonder die als het ware in de muziek te vervlechten, des te aangenamer zijn compositie is als die door muziekinstrumenten tot leven komt.

Dat geldt eveneens voor de zang van de sferen. Zonder goddelijke disharmonie zouden wij nooit individualiteit en zelfstandigheid, waarnaar elke ontwikkeling streeft, kunnen bereiken. Daarom noemt het boek Job Satan een van de zonen van God. De Faust mythe noemt Lucifer als een van de aanwezigen in de vergadering die in het beginhoofdstuk van de geschiedenis plaatsheeft. Van hem komt de reddende wanklank die een contrast vormt met de hemelse harmonie. Zoals het helderste licht de donkerste schaduw geeft, zo verhoogt de stem van Lucifer de schoonheid van de hemelse zang.

Terwijl de andere planeetgeesten in aanbidding buigen als zij de werken van de Meester-Bouwer aandachtig bekijken zoals die in het heelal zijn geopenbaard, laat Lucifer in de volgende woorden, op kritieke toon, zijn afkeuring horen, gericht tegen Gods meesterstuk, de koning van het geschapene, de mens:

‘Van zonnen en werelden weet ik niets te zeggen.
Ik zie alleen hoe de mensen zich kwellen.
De kleine god op aarde blijft steeds van hetzelfde slag
en is zo zonderling als op de eerste dag.
Hij zou wat beter moeten leven,
hebt u hem niet het schijnsel van het hemelse gegeven?
Hij noemt het verstand en gebruikt het alleen
om dierlijker dan welk dier ook te zijn.’

Vanuit het gezichtspunt van vorige generaties mag dit als heiligschennis klinken. Maar in het licht van de moderne tijd kunnen wij begrijpen, dat zelfs in zo’n verheven wezen dat met de naam God wordt genoemd, groei moet zijn. Wij kunnen het streven naar steeds grotere capaciteiten waarnemen, de overpeinzing van toekomstige werelden die een betere mogelijkheid bieden voor de ontwikkeling van andere maagdelijke geesten, die het gevolg zijn van onvolmaaktheden opgemerkt in het plan van openbaring bij zijn verheven Schepper. ‘Want in hem leven wij, bewegen wij en zijn wij (Hand. 17:28)’.

Zo moet dus ook de wanklank door de luciferische geesten voortgebracht, in hem opstijgen. Het kon geen invloed van buitenaf zijn die de aandacht vestigde op fouten, of hem op fouten opmerkzaam maakten of hem om verantwoording vroegen, maar zijn eigen goddelijke erkenning van een tekortkoming die in iets beters moet worden veranderd.

In de Bijbel wordt Job een rechtschapen mens genoemd en in de Faust mythe is Faust een dienaar van God, want natuurlijk moet het probleem van de ontwikkeling, de grotere groei, door de verst gevorderden worden opgelost. De gewone mens, of zij die een lager niveau van ontwikkeling hebben, moeten dat deel van de weg nog afleggen. Personen als Faust en Job, die de voorhoede van het ras vormen, hebben dit al achter de rug en worden door de gewone mens net zo gezien als Lucifer hen beschrijft: namelijk als dwazen en zonderlingen:

‘Werkelijk! hij dient u op bijzondere wijze,
de dwaas gebruikt geen aardse drank of spijze
Hem drijft de onrust heinde en ver.
Hij is zich van zijn dwaasheid half bewust.
Van de hemel vraagt hij de mooiste sterren
en van de aarde elke hoogste lust.
En noch wat na is, noch veraf is
bevredigt niet de diepbewogen borst.’

Voor dergelijke mensen moet een nieuw en hoger pad worden geopend om hen grotere mogelijkheden tot groei te geven. Vandaar dat God antwoordt:

‘Al dient hij mij ook nu nog verward
Ik zal hem weldra naar de helderheid leiden.
De tuinman weet dat als het bloempje groen wordt
dat bloei en vrucht [hem] de komende jaren sieren.’

2. De smarten van de zoekende ziel, deel 1

Zoals voor het ontwikkelen van de spieren in het lichaam oefening noodzakelijk is, zo worden door middel van verzoekingen morele vaardigheden ontwikkeld. De geest, die de vrijheid om te kiezen heeft gekregen, kan die in elke richting gebruiken die hij wil, omdat hij zowel door zijn fouten als door juist te handelen leert. Daarom wordt in de mythe van Job de Duivel toegestaan hem in verleiding te brengen. In de Faust mythe doet hij het verzoek:

‘Waarom gewed? die zult u nog verliezen
als u mij de toestemming geeft
hem zachtjes op mijn pad te leiden!’

Waarop de Heer antwoordt:

‘Nou goed, het zij u vrijgelaten!
Leidt deze geest van zijn oorsprong af,
en voer hem, als u hem in uw greep kan krijgen,
op uw weg mee, bergaf.
En sta beschaamd, als u bekennen moet:
een goed mens in zijn blind verlangen
is zich van het rechte pad bewust.
———-
U mag ook daar alleen vrij verschijnen.
Ik heb de gelijke van u nooit gehaat.
Van alle geesten die ontkennen
is de schalk mij het minst tot last.
De menselijke bezigheid kan veel te licht verslappen,
Hij houdt al gauw van absolute rust;
Daarom geef ik hem graag de gezel.
Die prikkelt en werkt en moet als duivel presteren.
Maar u, de echte godenzoon,
verheug u op het levendige, rijke, mooie!
Het wordende dat eeuwig werkt en leeft,
omgeef u met lieflijke barrières der liefde
en wat in wisselende verschijning zweeft
bevestigend in blijvende gedachten.’

Zo is het complot klaar en staat Faust op het punt in de valstrik te raken, die het pad verspert van iedereen die zoekt. De volgende tekst toont het weldadige doel en de noodzaak van beproeving aan. De geest is een geïntegreerd deel van God. In eerste instantie onschuldig, maar niet deugdzaam. Deugd is een positieve eigenschap, die door het aannemen van een standvastige houding wordt ontwikkeld voor wat juist is als men wordt beproefd; of door lijden ondergaan als gevolg van verkeerd handelen. Dus de inleiding in de hemel geeft aan de Faust mythe zijn hoogste waarde als gids, en zijn aanmoediging aan de zoekende ziel. Hij toont de eeuwige bedoeling achter de aardse omstandigheden die pijn en verdriet veroorzaken.

Goethe stelt ons daarop Faust zelf voor, die in zijn verduisterde studeerkamer staat en bezig is met innerlijke zelfwaarneming en terugblikt.

‘Nu heb ik dan filosofie,
rechten en medicijnen
en helaas ook nog theologie
goed bestudeerd, en er erg mijn best op gedaan.
Daar sta ik nu, ik arme dwaas.
En ben zo wijs als voorheen.
Men noemt mij magister, zelfs doktor
En al jaren neem ik mijn leerlingen bij de neus.
En zie dat wij niets weten kunnen.
Dat wil mij bijna het hart verbranden
———-
Daarvoor is mij ook alle vreugde ontnomen
Beeld me niet in te weten wat juist is.
‘k beeldde me niet in, dat ik
de mensen kon leren zich te beteren en bekeren.
Ook heb ik noch bezit noch geld
noch eer en heerlijkheid van de wereld.
Geen hond zou zo nog langer willen leven!
Daarom heb ik me in de magie begeven.
Of mij door geestkracht en mond
niet menig geheim bekend wordt.
Dat ik niet meer in het zure zweet
hoef te zeggen, wat ik niet weet.
———–
Ach! zit ik nog in de kerker?
vervloekt duf muurhol,
waar zelfs het lieve hemelslicht
droef door gekleurde ruitjes breekt!
————-
Vlucht! Op! Naar buiten in het weidse land!
En dit geheimzinnige boek
van Nostradamus eigen hand,
is het u geen geleide genoeg?
Neem de loop van de sterren dan waar.

En als de natuur je onderwijst
dan komt de zielenkracht bij je op.
Hoe spreekt een geest tot een andere geest?’

Levenslange studie heeft Faust niet tot echte kennis geleid. De gebruikelijke bronnen van studie blijken uiteindelijk nutteloos te zijn. De geleerde mag God overtollig vinden. Hij kan geloven dat het leven bestaat uit chemische acties en reacties, dat wil zeggen, als hij begint. Maar hoe dieper hij in de materie doordringt, des te groter worden de mysteries die op zijn pad komen. Tot slot zal hij gedwongen worden om verder onderzoek te staken of in God te geloven als een geest van wie zijn leven elk atoom omgeeft.

Faust heeft dit punt bereikt. Hij zegt dat hij niet voor goud heeft gewerkt, noch voor schatten, noch voor eer en roem of genoegen. Zijn streven kwam voort uit liefde voor het onderzoek, en is op het punt gekomen waar hij ziet dat er om ons een geestenwereld is. Door middel van magie, streeft hij nu door deze wereld tot hogere, echte kennis te komen dan die in boeken staat.

Hij heeft een dik boek, door Nostradamus geschreven, in zijn hand. Als hij het opent ziet hij het teken van de macrokosmos. De kracht daarin opent voor zijn bewustzijn een deel van de wereld die hij zoekt. Opgetogen en vol blijdschap roept hij uit:

‘Ha! wat een gelukzaligheid stroomt op dit ogenblik
opeens door al mijn zinnen!
Ik voel me jong, heilig levensgeluk
opnieuw gloeiend door mijn zenuwen en aderen stromen.
——–
Nu pas zie ik in, wat de wijze spreekt:
De geestenwereld is niet afgesloten.
Je oog is dicht, je hart is dood!
Kom op, baadt, leerling, niet ontmoedigd
je aardse borst in het morgenrood!
Hoe alles zich in het geheel vormt,
geheel in de ander werkt en leeft!
Hoe hemelkrachten op en neer stijgen
en elkaar de gouden emmer reiken!
Met zegen geurende vleugels
vanuit de hemel door de aarde dringen,
harmonisch heel het heelal doorklinken!’

Maar weer zwaait de slinger terug. Zoals een poging om in het schitterende licht van de zon te staren de vernietiging van het netvlies van het oog tot gevolg heeft, zo loopt de gedurfde poging om het oneindige te doorgronden op een mislukking uit en wordt de zoekende ziel van de vreugdevolle verrukking in de duisternis van de wanhoop geworpen.

‘Welk schouwspel! Maar ook niet meer dan dat!
Waar grijp ik u, oneindige natuur?
Jullie borsten, waar? Jullie bronnen van alle leven,
aan welke de hemel en aarde hangt,
daarheen de verlepte borst zich dringt –
u ontspringt, u drenkt, en smacht ik zo te vergeefs?’

Wij moeten eerst de lagere wetenschap begrijpen voordat wij met goed resultaat naar een hogere kunnen streven. Razen en tieren over andere werelden en over fijnere lichamen als wij weinig begrip hebben van de voertuigen waarin wij dagelijks werken, en van de omgeving waarin wij leven, is de grootste dwaasheid. ‘Mens ken uzelf’ is een gezonde leerstelling.

De enige veiligheid ligt in het sport voor sport beklimmen van de ladder en nooit een nieuwe stap doen voordat wij ervan verzekerd zijn dat wij ons evenwicht bewaren op die waarop wij staan. Menigeen kent uit eigen ervaring de vertwijfeling die uit de woorden van Faust spreekt. Hij begon, dom genoeg, van boven. Hij heeft teleurstelling ondervonden, maar begrijpt nog niet dat hij onderaan moet beginnen. Hij roept dan ook de Aardgeest aan:

‘Hoe anders werkt dit teken op mij in!
U, geest van de aarde, bent mij nader;

Ik voel moed mij in de wereld te wagen,
het aardse leed, het aards geluk te dragen.
Met stormen ruzie te hebben
en in de schipbreuk knarsen(tanden) niet te aarzelen.
Het betrekt hier boven mij.
De maan verbergt zijn licht.
De lamp vermindert!
Het nevelt! – Er flakkeren rode stralen
om mijn hoofd – het waait
een bui van het uitspansel naar omlaag
en grijpt mij vast!
Ik voel het, je zweeft om mij, o gesmeekte geest.
Onthul u!
Ha, hoe het mijn hart opwekt!
tot nieuwe gevoelens.
Al mijn zinnen woelen!
Ik voel geheel mijn hart u weggegeven!
je moet, je moet, al kost het mij mijn leven!’

Zoals in De wereldbeschouwing der Rozenkruisers uitgelegd wordt, en in de Rozenkruisersleer de vraag is verduidelijkt die handelt over het Latijnse rituaal in de rooms-katholieke kerk, is een naam een geluid. Op de juiste manier uitgesproken – het doet er niet toe door wie – heeft zij een onweerstaanbare invloed op het wezen met die naam. Het woord dat bij elke inwijdingsgraad wordt gegeven, geeft iemand toegang tot een bepaalde trillingssfeer, die door een bepaald soort geesten bevolkt wordt. Evenals een stemvork reageert op eenzelfde noot van een andere, gelijkgestemde stemvork, zo opende Fausts bewustzijn zich bij het noemen van de naam van de alles doordringende Aardgeest.

Bedenk dat de ervaring van Faust niet een op zichzelf staand voorbeeld is van wat onder uitzonderlijke omstandigheden kan gebeuren. Faust is het voorbeeld van de zoekende ziel. U en ik zijn in zekere zin Faust. Want op een bepaald niveau van onze ontwikkeling zullen wij de Aardgeest ontmoeten, en de macht van zijn naam, op de juiste manier uitgesproken, beseffen.

3. De smarten van de zoekende ziel, deel 2

In De ster van Betlehem, een mystiek feit, [hoofdstuk 16 uit: Rozenkruisers Christendom,] probeerde ik een vluchtige blik op een bepaalde fase van inwijding te geven. De meeste mensen die op aarde rondlopen zien alleen maar een schijnbaar dode massa. Maar een van de eerste feiten die zich door inwijding op ons bewustzijn bekend maken, is de levende werkelijkheid van de Aardgeest. Zoals in vergelijking met de inwendige organen, de buitenkant van ons lichaam dood is, zo ook geeft de buitenste aardlaag, die verhard is, geen idee van de verbazingwekkende activiteit daar binnen.

Op het pad van inwijding worden negen verschillende lagen onthuld. In het middelpunt van deze wentelende sfeer ontmoeten wij de Aardgeest persoonlijk. Het is letterlijk waar dat hij ‘in de aarde kreunt en zwoegt in ons belang en verlangend uitziet en wacht tot wij ons als zonen van God openbaren,’ [Rom. 8:22,23] zodat de Aardgeest, net als de zoekende geest die naar bevrijding zoekt, van zijn sterfelijk lichaam wordt verlost, waarin hij nu voor ons welzijn is opgesloten.

De woorden van de Aardgeest tot Faust, als door Goethe verwoord, vormen prachtige stof tot overdenking, want zij geven esoterisch weer wat de kandidaat voelt als hij voor het eerst de reële werkelijkheid van de Aardgeest als een levende geest beseft, die steeds met onze lotsverbetering bezig is.

‘In levensstromen, in daden storm,
borrel ik op en af,
weef heen en weer.
Geboorte en graf,
een eeuwige zee,
een wisselend weven,
een gloeiend leven,
zo werk ik aan het schietende weefgestoelte van de tijd
en werk aan het levende kleed van de Godheid.’

Natuurlijk moet men zich de Aardgeest niet als een groter mens voorstellen of in een andere stoffelijke vorm dan die van de aarde zelf. Het levenslichaam van Jezus, waarin de Christusgeest vóór zijn werkelijke intrede in de aarde was samengetrokken, heeft de gewone menselijke vorm en wordt bewaard, en wordt op een bepaald punt van zijn ontwikkelingsniveau, aan de kandidaat getoond. Op zekere dag, in de verre toekomst, zal het de welwillende Christusgeest weer tot verblijf dienen op zijn terugkeer uit het midden van de aarde als wij etherisch zijn en hij klaar is om naar de hogere sferen op te stijgen, waarna wij de leer van de Vader ontvangen, die hoger is dan de christelijke godsdienst.

De esoterische waarheid, dat als een geest door een bepaalde ingang binnentreedt hij ook weer langs dezelfde weg terug moet gaan, wordt door Goethe, in verband met de eerste verschijning van Mefistofeles, aan Faust geleerd. Faust is niet op het gebruikelijke pad van inwijding. Hij heeft geen toelating verdiend, noch de hulp van de Oudere Broeders. Door zijn ongeduld zoekt hij aan de verkeerde deur. Daarom wordt hij, als hij ogenschijnlijk geslaagd is, door de Aardgeest afgewezen. Van het toppunt van vreugde in de diepste wanhoop geworpen beseft hij dat hij echt gefaald heeft.

‘Ik, evenbeeld van de godheid, die zich al
heel dicht waande bij de spiegel van de eeuwige waarheid,
zijn zelf genoot in hemelse glans en klaarheid
en afgeschud de aardenzoon;
Ik, meer als cherubijn, die zijn vrije kracht
al door de aderen van de natuur stromen.
En slapend, godenleven te genieten
zich vol voorgevoelens vermetel, hoe moet ik het boeten!
Een donderwoord heeft mij weggerukt.

Niet mag ik u tot mijn gelijke aanmatigen!
Had ik de kracht u aan te trekken bezeten,
zo had ik, om u te behouden, geen kracht.
In ieder zalig ogenblik
voel ik mij zo klein, zo groot;
U stoot mij meedogenloos terug,
in het ongewisse mensenlot.
Wie leert mij? Wat moet ik mijden?’

Hij denkt dat de bronnen van kennis uitgeput zijn en dat hij nooit ware kennis krijgt. Uit angst voor de sombere eentonigheid van een moeizaam, alledaags bestaan, grijpt hij een flesje vergif. Op het punt ervan te drinken verkondigt zang buiten, de opstanding van Christus, want het is paasmorgen. Bij de gedachte sterkt nieuwe hoop zijn geest. Hij wordt ook verder in zijn voornemen gestoord door het kloppen van zijn vriend Wagner.

Als hij met zijn vriend wandelt, geeft Faust lucht aan zijn vertwijfeling, eigen aan elke zoekende ziel, in de vreeslijke strijd tussen zijn hogere en lagere aard. Zolang wij een werelds leven leiden, zonder hogere verlangens, heerst er vrede in ons binnenste. Maar als wij eenmaal de roep van onze geest gewaarworden, dan is ons evenwicht verstoord. Hoe vuriger wij naar de graal zoeken, des te heviger is deze innerlijke strijd. Paulus beschouwde zich als een ongelukkig mens omdat de lagere, vleselijke begeerten zijn hoger, geestelijk streven, bestreden. De woorden van Faust zijn van een zelfde strekking:

‘Twee zielen wonen, ach in mijn borst.
De ene wil zich van de andere scheiden;
De ene houdt in grove mingenot
zich aan de wereld met vastgeklampte organen;
de andere heft zich gewelddadig uit het stof
tot de landstreek van hogere voorouders.’

Maar hij beseft niet dat er geen eenvoudige manier is om dat te bereiken. Dat iedereen het pad naar vrede alleen moet bewandelen. Hij denkt dat geesten hem zielenkracht kunnen geven, klaar voor het gebruik.

‘O zijn er geesten in de lucht,
die zich tussen aarde en hemel heersend bewegen,
zo daal neder uit de gouden sfeer
en voer mij weg naar een nieuw, kleurrijk leven!
Ja, was maar een tovermantel de mijne!
en droeg hij mij naar vreemde landen,
Mij zou hij om de kostelijkste gewaden,
niet te koop voor een koningsmantel zijn!’

Omdat hij naar anderen uitkijkt en hulp van buiten zoekt is hij tot teleurstellingen gedoemd. ‘Als u Christus bent, help uzelf’ is de gulden regel. De belangrijkste deugd die de aspirant in de westerse mysterieschool moet aankweken is zelfvertrouwen. Niemand wordt toegestaan op meesters te steunen, noch om blindelings leiders te volgen. De Broeders van het Rozenkruis streven ernaar om degenen die tot hen komen, zelfstandig te maken, hen op te leiden, sterker te maken, en tot medewerkers te maken. Mensenvrienden zijn dun gezaaid.

Wie van een Leraar meer verwacht dan het wijzen van de weg, zal teleurstelling ondervinden. Ongeacht wat zij beweren, en in hun lichaam of als geest verschijnen, het doet er niet toe hoe geestelijk zij schijnen, leraren kunnen de goede daden die voor zielengroei vereist zijn, beslist niet voor ons doen, deze assimileren; noch de zielenkracht daaruit voortgevloeid gebruiksklaar geven, evenmin als zij ons lichaamskracht kunnen geven door ons voedsel te eten. Het is waar, Faust, de zoeker, trekt een geest aan die bereid is hem te dienen. Maar deze geest is van een ongewenste soort: Lucifer. Als Faust zijn naam vraagt dan antwoordt hij:

‘Een deel van die kracht,
die steeds het kwade wil en steeds het goede voortbrengt!
——————-
Ik ben de geest die steeds ontkent.’

Mensen of geesten die aanbieden om aan onze wensen te voldoen, hebben meestal een doel voor ogen. Nu komen wij op een punt dat een belangrijke kosmische wet inhoudt, waarop verscheidene spiritistische verschijnselen berusten en ook de unieke leer van de Rosicrucian Fellowship en die de Bijbel ondersteunt, namelijk dat Christus niet in een stoffelijk lichaam zal terugkomen, maar in een levenslichaam. Het toont eveneens aan waarom hij moet terugkeren. U doet er daarom goed aan dit erg zorgvuldig te lezen.

Door de verstandige houding van Faust aangetrokken, volgt Lucifer hem in zijn studeerkamer. Op de vloer, direct aan de binnenzijde van de deur, bevindt zich een vijfpuntige ster, met twee punten naar de deur gericht. In het gewone, natuurlijke proces treedt de menselijke geest vóór de geboorte in zijn stoffelijk lichaam en verlaat dit bij de dood langs de weg van het hoofd. Onzichtbare helpers, die geleerd hebben om hun seksuele kracht in de hypofyse of het hersenaanhangsel om te zetten, verlaten en keren eveneens via hun hoofd in hun stoffelijk lichaam terug. Daarom is de vijfpuntige ster met één punt naar boven gericht, het symbool van de strevende ziel die in harmonie met de natuur werkt.

De zwartmagiër, die geen ziel en ook geen zielenkracht bezit, gebruikt eveneens zijn seksuele kracht. Hij verlaat en keert in zijn lichaam terug, via zijn voeten en het zilveren koord, dat zich uit zijn geslachtsorgaan naar buiten uitsteekt. Daarom is het pentagram of de vijfpuntige ster met twee punten naar boven, het symbool van zwarte magie. Lucifer had geen moeite om de studeerkamer van Faust binnen te komen, maar toen hij die na zijn gesprek wilde verlaten, versperde de enkele punt hem de weg. Hij verzoekt Faust het symbool te verwijderen, waarop Faust vraagt:

‘Faust:
Doet het pentagram u pijn?
Hé, zeg mij zoon van de hel,
als het u betovert, hoe kwam u dan binnen?
Hoe wordt zo’n geest bedrogen?
—————
Maar, waarom ga je niet door het raam?

Mephisto/Lucifer:
’t is een wet van duivels en spoken:
waar ze naar binnen glippen, daar moeten ze ook naar buiten.
Het eerste staat ons vrij, bij het tweede zijn wij knechten.’

Vóór het jaar 33 leidde Jehova onze planeet in haar baan, en de mensheid op het pad van ontwikkeling, van buitenaf. Christus trad op Golgotha in de aarde die hij nu van binnenuit leidt, en dit zal blijven doen totdat er voldoende mensen hun zielenkracht hebben ontwikkeld die nodig is om de aarde zwevend te houden en onze jongere broeders te leiden. Dit vereist het vermogen om in een levenslichaam te leven, dat tot levitatie of zich in de lucht te verheffen, in staat is. Het levenslichaam van Jezus, waardoor Christus de aarde binnendrong, is zijn enige middel om naar de zon in terug te keren. De terugkomst zal dus in het levenslichaam van Jezus zijn.

4. De verkoop van zijn ziel aan Satan, deel 1

De Faust mythe toont een merkwaardige situatie in de ontmoeting van de held, die de zoekende ziel is, met de verschillende soorten geesten. Fausts geest, in wezen goed, voelt zich tot het geestelijke aangetrokken. Hij voelt zich verwant aan de welwillende Aardgeest en beklaagt zijn onvermogen om hem vast te houden en van hem te leren. Tegenover de geest van ontkenning, die alleen maar bereid is onderricht te geven en te helpen, voelt hij zichzelf in zekere zin heer en meester, omdat die geest niet over het symbool van de vijfpuntige ster, zoals dat op de grond is geplaatst, kan vertrekken. Maar zowel zijn onvermogen om de Aardgeest vast te houden als van dat verheven wezen onderricht te krijgen, als zijn overwicht op de geest van ontkenning, zijn een gevolg van het feit dat hij door toeval met hen in aanraking is gekomen en niet door van binnenuit ontwikkelde zielenkracht.

Toen Parsifal – de held uit een andere grote mythe – voor het eerst het kasteel van de graal bezocht, werd hem gevraagd hoe hij daar was gekomen en hij antwoordde: ‘Ik weet het niet.’ Heel toevallig had hij de heilige plaats betreden, zoals iemand soms in een visioen een vluchtige glimp opvangt van de hemelse rijken. Maar hij kon niet in Mont Salvat blijven. Hij moest weer terugkeren om de wereld in te trekken en zijn lessen te leren. Vele jaren later kwam hij terug op de Graalburcht, moe en uitgeput van het zoeken. Opnieuw werd hem gevraagd hoe hij daar kwam. Maar nu was zijn antwoord anders, want hij zei: ‘Ik kwam hier door grondig onderzoek en lijden.’

Dat is het belangrijke punt dat het grote verschil kenmerkt tussen personen die door toeval of door struikeling over de oplossing van een natuurwet in aanraking komen met geesten van de bovenstoffelijke rijken, en zij die door ijverig onderzoek, en vooral door het juiste leven te leiden, door bewuste inwijding achter de geheimen van de natuur komen. De eerstgenoemde personen weten de kracht niet met verstand te gebruiken en zijn daarom hulpeloos. De laatstgenoemden zijn altijd meester over de krachten die zij gebruiken. Terwijl de eersten een speelbal zijn van iedereen die van hen wil profiteren.

Faust is het symbool van de mensheid. In het begin werd de mens door de luciferische geesten en de engelen van Jehova geleid. Wij kijken nu naar de Christusgeest in de aarde als de redder die ons vrijmaakt van onze egoïstische en negatieve invloeden. Paulus geeft ons een vluchtige blik op onze verdere ontwikkeling als hij zegt dat Christus, na zijn koninkrijk te hebben gevestigd, dit aan de Vader zal overdragen die dan alles in allen zal zijn.

Faust zoekt echter eerst contact met de macrokosmos, die de Vader is. Evenals de hemelse centauer – Sagittarius, de Boogschutter – richt hij zijn boog op de hoogste sterren. Het voldoet hem niet van onder af te beginnen en geleidelijk op te klimmen. Als hij door dat verheven wezen is afgewezen staat hij een tree lager op de ladder en zoekt hij contact met de Aardgeest, die hem eveneens afwijst omdat hij geen leerling van de goede krachten kan worden zolang hij zich niet richt naar hun wetten, zodat hij het pad van inwijding door de juiste deur kan betreden. Hij dacht daarom dat hij een mooie kans had om met de slechte geest een overeenkomst te sluiten toen hij die door de stand van het pentagram op de grond tegengehouden zag. Hij is bereid om zijn ziel aan Satan te verkopen.

Zoals hiervoor al werd opgemerkt, is hij echter te onwetend om blijvend zijn meesterschap te behouden. Geestkracht ruimt snel de hindernissen uit de weg en laat Mefisto, Lucifer, vrij. Hoewel hij uit de kamer van Faust vertrekt komt hij al weer gauw terug om met de zoekende geest te ruilen. In vurige voorbeelden laat hij Faust zien hoe die zijn leven kan overdoen, hoe hij zijn hartstocht en begeerten kan bevredigen. Faust, die weet dat Lucifer niet belangeloos handelt, vraagt welke vergoeding hij wenst. Hierop antwoordt Lucifer:

‘Ik wil u hier ten dienste zijn,
Op uw wenken mij geen rust gunnen;
als wij elkaar daarginds weervinden,
dan worden de rollen omgedraaid.’

Faust zelf voegt een schijnbaar vreemde voorwaarde hieraan toe, over de tijd wanneer de dienst van Lucifer zal ophouden en zijn eigen leven op aarde zal eindigen. Zo vreemd als het schijnt hebben wij in de overeenkomst van Lucifer en de clausule door Faust voorgesteld, basiswetten van ontwikkeling te zien. Door de wet van aantrekking komen wij zowel hier als in het hiernamaals, met soortgelijke geesten in aanraking. Als wij hier de goede krachten dienen en aan onze geestelijke ontwikkeling werken vinden wij gelijkgezind gezelschap, zowel hier als in de andere wereld. Maar als wij de duisternis boven het licht verkiezen zullen wij ons hier zowel als daar met de onderwereld verbonden vinden. Hieraan valt niet te ontkomen.

Bovendien zijn wij tempelbouwers die onder leiding van God en zijn gevolmachtigden, de goddelijke hiërarchieën, werken. Als wij ons aan de ons in dit leven gestelde taak onttrekken, worden wij in omstandigheden geplaatst die ons dwingen om te leren. Op het pad van ontwikkeling is rust noch duur. Als wij plezier en vreugde zoeken in plaats van ons levenswerk te doen, zal de dood gauw komen. Als wij ooit op het punt terechtkomen dat wij de tijd willen laten stilstaan, en wij zo tevreden zijn met de omstandigheden van nu, dat wij ophouden ons in te spannen voor vooruitgang, wordt ons voortbestaan snel beëindigd.

Men ziet vaak dat mensen die zich uit hun zaak terugtrekken om plezierig te leven van wat zij hebben bijeengebracht, spoedig heengaan; terwijl de persoon die zijn beroep opgeeft voor een roeping meestal langer leeft. Niets is zo geschikt om een eind aan je leven te maken als inactiviteit. Daarom zijn, als gezegd, de natuurwetten uitgedrukt in de overeenkomst van Lucifer en de daaraan toegevoegde voorwaarden van Faust.

‘Zou ik al luierend rustig worden,
dan is het ook gelijk met mij gedaan!
Kun je mij ooit al vleiend voorliegen,
zodat ik bij mijzelf in de smaak val.
Kan jij mij met genot bedriegen:
dan is ’t voor mij de laatste dag!
Zou ik op het ogenblik zeggen:
Blijf toch! je bent zo mooi!
Dan mag je mij in de boeien slaan,
dan wil ik graag te gronde gaan!
Dan mag de doodsklok luiden,
dan ben je vrij van dienst,
de klok mag stilstaan, de wijzer vallen,
dan is de tijd voor mij voorbij!’

Mephisto, Lucifer, vraagt aan Faust om met een druppel bloed te tekenen. Als naar de reden daarvan wordt gevraagd antwoordt hij listig: ‘Bloed is een zeer bijzondere vloeistof.’ De Bijbel noemt het de zetel van de ziel. [Lev. 17:11]

Tijdens het verdichtingsproces van de aarde, doordrong de onzichtbare aura – die Mars, Mercurius en Venus omgeeft – de aarde. En de geesten van deze planeten stonden in erg nauw contact met de mensheid. IJzer is een marsmetaal. Door de toevoeging van ijzer aan het bloed wordt oxidatie of roesten van ijzer mogelijk. Dus de inwendige warmte, die voor de uiting van een inwonende geest vereist is, werd door bemiddeling van de luciferische geesten van Mars verkregen. Zij zijn daarom verantwoordelijk voor de omstandigheden waaronder het ego is opgesloten in een stoffelijk lichaam.

Als bloed aan een menselijk lichaam wordt onttrokken en stolt, heeft elk deeltje een eigen vorm die niet bij het bloed van een ander mens wordt aangetroffen. Daarom heeft degene die bloed van iemand heeft, verbinding met de geest die dat bloed heeft gevormd. Als hij deze kennis weet te gebruiken, heeft hij macht over die persoon. Dat is de reden waarom Lucifer aan Faust vroeg met zijn bloed te ondertekenen. Want met de naam van zijn slachtoffer in bloed geschreven, kon hij in overeenstemming met de daarvoor geldende wetten, de geest van zijn slachtoffer onderwerpen.

Ja, bloed is inderdaad een bijzondere vloeistof, belangrijk zowel in witte als zwarte magie. Alle kennis, in welke richting ook toegepast, moet zich onvermijdelijk voeden met leven dat hoofdzakelijk onttrokken wordt aan de extracten van het levenslichaam, dat wil zeggen de seksekracht en het bloed. Alle kennis die niet op die manier gevoed wordt, is even dood en machteloos als de leer die Faust uit zijn boeken haalde. Boeken alleen zijn niet genoeg. Alleen in de mate waarin wij die kennis in ons leven opnemen, en voeden, en naar leven, is zij echt van waarde.

Maar het grote verschil is dat de aspirant in de school van de gewijde wetenschap zijn zielenvoedsel ontleent aan zijn eigen seksuele kracht en de lagere hartstochten in zijn eigen bloed, dat hij op die manier omzet en reinigt, terwijl de aanhangers van de zwarte school als vampiers op de seksuele kracht van anderen leven, en het onzuivere bloed uit de aderen van hun slachtoffers trekken.

In de Graalburcht zien wij het zuivere en reinigende bloed wonderen verrichten op hen die kuis waren en geneigd zijn tot verheven daden. Maar in het kasteel van Herodes, de verpersoonlijking van wellust, doet Salome – de verpersoonlijking van wellust – het van hartstocht gevulde bloed wild door de aderen van de deelnemers stromen. En het bloed dat van het hoofd van Johannes de Doper druipt, dient om hen de kracht te geven zich van onreinheden te zuiveren daar zijzelf te laf waren dit door eigen lijden te verkrijgen.

Faust probeert, met de hulp van anderen, snel macht te krijgen. Daarmee raakt hij het gevaarlijke punt, net als iedereen die tegenwoordig achter zogenaamde adepten en meesters aanloopt die tegen vergoeding bereid zijn aan de laagste lusten van de bedrogene te voldoen, zoals Lucifer aanbiedt om Faust te dienen. Maar wat zij ook beweren, zielenkracht kunnen zij niet geven. Die komt van binnenuit door geduldig te volharden in weldoen. Een feit dat niet te vaak herhaald kan worden.

5. De verkoop van zijn ziel aan Satan, deel 2

In een zorgeloze stemming verkerend antwoordt Faust minachtend op de vraag van Lucifer om zijn handtekening met bloed onder hun overeenkomst te zetten, hem met de volgende woorden:

‘Wees niet bang dat ik dit bondgenootschap verbreek!
Het streven van mijn hele kracht
is precies dat, wat ik beloof.
Ik heb me te hoog opgeblazen;
in jouw stand hoor ik slechts.
De grote Geest heeft mij versmaad.
Voor mij sluit de natuur zich af.
De draad van mijn denken is verscheurd.
Ik heb al lange tijd afkeer van alle kennis.
Laat in het diepe van de zinnelijkheid
ons gloeiende hartstocht bevredigen!
In ondoordringbare toveromhulsels
is elk wonder hetzelfde bereid!
Storten wij ons in het bruisen van de tijd,
in het rollen van de gebeurtenis!’

Afgewezen door de machten die voor het goede werken maar vurig bezield naar eerstehands kennis, naar werkelijke macht, is hij tot alles bereid. Maar God zegt in de proloog:

‘Een goed mens in zijn duistere drang
is zich het rechte pad wel bewust.’

Faust is de strevende ziel, en de ziel kan niet voorgoed van het pad van ont- wikkeling worden afgeleid. De verklaring van Faust van zijn voornemen, bevestigt de bewering dat hij een hoog ideaal heeft. Zelfs wentelend in de modder hunkert hij naar ervaring:

‘Je hoort het toch, van vrede is geen sprake.
De roes ben ik toegewijd, het pijnlijke genot,
verliefde haat, verkwikkende ergernis.
Mijn boezem die van weetgierigheid genezen is,
Zal voor geen pijn zich voortaan sluiten,
en wat de hele mensheid toebedeeld is,
wil ik in mijn diepste zelf genieten,
met mijn geest het hoogste en diepste grijpen,
uw wel en wee op mijn boezem stapelen.’

Voordat iemand echt meelevend kan zijn, moet hij voelen, zoals Faust wenst te voelen. Men moet zowel de diepte van het verdriet van de menselijke ziel kennen als de uitzinnigste vreugde. Want alleen als wij deze uitersten van de menselijke gevoelsuitingen kennen, kunnen wij mededogen voelen voor hen die aan de verheffing van de mensheid willen meehelpen. Met behulp van Lucifer is Faust in staat zowel vreugde als smart te leren kennen. En Lucifer heeft gelijk als hij zegt:

‘… Een deel van die kracht,
die steeds het kwade wil en steeds het goede doet.’

Door het ingrijpen van de luciferische geesten in het ontwikkelingsplan, werd de hartstocht bij de mens gewekt, versterkt en in een baan geleid die alle zorgen en ziekten in de wereld heeft veroorzaakt. Toch heeft dit de mens van zijn individualiteit bewust gemaakt en hem van de leibanden van de engelen bevrijd. Ook Faust wordt door de hulp van Lucifer van de gebruikelijke wegen afgeleid en wordt daardoor een individu. Als de overeenkomst tussen Faust en Lucifer is gesloten hebben wij een herhaling van de zonen van Kaïn, die de nakomelingen en volgelingen van de luciferische geesten zijn, zoals in Vrijmetselarij en katholicisme is te lezen.

In de tragedie van Faust is Margaretha de pupil van de zonen van Set, het priesterschap, beschreven in de vrijmetselaarslegende. De twee klassen, door Faust en Margaretha vertegenwoordigd, ontmoeten elkaar dadelijk en tussen hen speelt zich het treurspel van het leven af. Uit het verdriet dat hier uit voortvloeit zal de geest vleugels ontwikkelen die haar weer zal terugvoeren naar de werelden van gelukzaligheid vanwaar zij kwam. Ondertussen leidt Lucifer Faust naar de heksenkeuken waar hij het verjongingselixer zal ontvangen, zodat hij verjongd, in de ogen van Margaretha, begeerd zal worden.

Wanneer Faust op het toneel wordt voorgesteld, is de heksenkeuken vol attributen die verondersteld worden in de magie gebruikt te worden. Onder een ketel brandt een hellevuur, waarin liefdesdranken worden gebrouwen; en nog veel meer dat fantastisch is. Maar wij kunnen aan de onbezielde dingen voorbijgaan. Wat wel het vermelden waard is, is de mensapenfamilie die daar is omdat zij een fase in de menselijke ontwikkeling voorstellen.

Vervuld met hartstocht, haar door de luciferische geesten of gevallen engelen ingeprent, scheidde de mensheid zich geleidelijk af van het leger engelen dat geleid werd door Jehova. Als gevolg van de verhardende kracht van begeerte, werden de mensen al gauw door huidbekleding omwikkeld en van elkaar gescheiden. Toen het laagste punt van stoffelijkheid werd bereikt verdrong egoïsme het gevoel van broederschap. Sommige mensen waren hartstochtelijker dan anderen waardoor hun lichamen erg kristalliseerden. Zij degenereerden en werden mensapen. Toen zij de grens bereikten waarop de soort moest worden beëindigd werden zij ook kleiner. Zij zijn daarom meer dan andere, de pupillen van de luciferische geesten. De Faust mythe toont ons dus een fase van de menselijke ontwikkeling die niet in de vrijmetselaarslegende is opgenomen. En geeft ons een vollediger en afgerond inzicht op wat er echt is voorgevallen.

Ooit stond de hele mensheid op het punt waar de geleerde meent dat de ontbrekende schakel geweest moet zijn. De mensapen van nu degenereerden vanaf dat punt, terwijl het menselijk geslacht zich tot haar tegenwoordige stadium ontwikkelde. Wij weten hoe hartstochtelijke uitspattingen degenen verdierlijkt die hieraan toegeven. Wij kunnen hieruit opmaken dat in de tijd, toen de mens nog in wording was, hij nog niet was geïndividualiseerd en onder het rechtstreekse gezag van de kosmische krachten stond, deze toegevendheid niet weerhouden werd door het gevoel van zelfbehoud, dat ons tegenwoordig in zeker mate behoedt. Het resultaat moest daarom natuurlijk verreikender en rampzaliger zijn.

Soms moet de strevende ziel de heksenkeuken ingaan, zoals Faust deed, om het praktische voorbeeld van het gevolg van kwaad te zien, wat door de mensapen wordt weergegeven. De geest wordt dan toestemming gegeven om Margaretha in de tuin te ontmoeten om in verleiding te brengen en verleid te worden; te kiezen tussen reinheid en hartstocht. Te vallen, als Faust, of stand te houden zoals Parsival. Onder de wet van vereffening zal zij dan haar beloning ontvangen voor de daden die zij in haar lichaam deed. Geluk en verdienste zijn echt tweelingen, zoals Lucifer aan Faust te kennen geeft. Ware wijsheid wordt alleen door geduldig volhouden in goed doen verkregen.

‘Hoe zich verdienste en geluk verbinden,
dat valt de dwaas nooit in,
als zij de steen der wijzen hadden,
ontbrak de wijze de steen.’

Trouw aan zijn voornemen om het leven te bestuderen in plaats van boeken, vraagt Faust aan Lucifer om hem toegang tot de woning van Margaretha te verlenen. Hij begint haar genegenheid te winnen door haar een vorstelijk geschenk van juwelen te geven die door Lucifer in haar kamer gesmokkeld zijn. De broer van Margaretha is afwezig om voor zijn land te strijden. Haar moeder is niet in staat om te beslissen wat het beste met het geschenk kan worden gedaan en brengt het naar de geestelijke raadgever in de kerk. Die houdt meer van schitterende edelstenen dan van de kostbare zieltjes die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Hij komt zijn plicht niet na vanwege een parelsnoer, omdat hij liever de edelstenen voor de versiering van een afgod behoudt, dan het kind van de kerk tegen de haar omringende morele gevaren te bewaken.

Zo wint Lucifer zijn spel en rijpt de beloning in bloed en mensenzielen. Want om toegang tot de kamer van Margereta te krijgen, spoort Faust hem aan om haar moeder een slaapdrankje te geven, wat de dood tot gevolg heeft. Valentijn, Margeretas broer, wordt door Faust in een duel gedood. Margaretha wordt in de gevangenis geworpen en veroordeeld tot de doodstraf.

Als wij bedenken dat bloed de zetel van de ziel is en dat die zich aan het vlees van een persoon die een plotselinge en voortijdige dood vindt, met dezelfde vasthoudendheid vastkleeft als waarmee de pit van een onrijpe vrucht aan het vruchtvlees is gehecht, is duidelijk te zien dat een dergelijke dood met veel leed vergezeld gaat. De luciferische geesten scheppen genoegen in heftige gevoelens, en ontwikkelen daardoor. De aard van de ontroering is niet zo belangrijk als de hevigheid, voor zover het het doel betreft. Daarom wakkeren zij de lage hartstochten van de mens aan, die in het tegenwoordige stadium van onze ontwikkeling heviger zijn dan de gevoelens van vreugde en liefde.

Hier vloeit uit voort dat zij tot oorlog en bloedvergieten aanzetten en nu slecht schijnen. Maar in wezen dienen zij als middel om hogere en edeler idealen te bereiken. Want door zorg en lijden, zoals in de boezem van Margaretha veroorzaakt, rijst de ziel hoger op de trap van ontwikkeling. Zij leert de waarde van deugd door een misstap in de richting van de ondeugd. Met oprechte waardering voor dit feit schreef Goethe:

‘Wie nooit zijn brood met tranen at,
wie nooit in kommervolle nachten,
wenend op zijn sponde zat,
die kent u niet, gij hemelse machten.’

6. Het loon van de zonde en de wegen van verlossing

De Bijbel zegt: ‘Het loon van de zonde is de dood,’ Rom. 6:23. ‘Wie op de akker van zijn zondige natuur zaait oogst de dood.’ Gal. 6:8. Ook moeten wij niet verbaasd zijn dat iemand, die een negatief karakter heeft, zoals de klasse die als de zonen van Set worden beschreven en in de Faust mythe vertegenwoordigd worden door Margaretha, kort nadat de maat van de zonde vol is, aan deze natuurwet ten offer valt. De snel opkomende vrees van Margaretha voor de misdaad van moedermoord is een duidelijk teken hoe de wet werkt. De grondige afkeer van de kerk, die verzuimd werd toen er nog tijd was om haar te helpen, is een voorbeeld hoe de gemeenschap haar verzuim zoekt te verdoezelen en haar met de vinger nawijst, geschokt door de misdaad waarvoor zij zelf mede verantwoordelijk is.

Als de priester, in plaats van zijn hebzucht naar de juwelen, het vertrouwen van Margereta had proberen te winnen, had hij haar misschien tegen het noodlot dat haar overkwam, kunnen beschermen. Hoewel zij door het verlies van haar geliefde zou hebben geleden, zou zij toch kuis zijn gebleven. De lijdende geest echter vindt door de hevigheid van de smart de weg naar de bron van zijn wezen terug. Want wij hebben allemaal als verloren zonen, onze Vader in de hemel verlaten. Wij zijn ver van de geestelijke wereld afgedwaald om te leven van de schillen van de materie, ervaring op te doen, en een individu te worden.

Als wij in het moeras van wanhoop zitten, beginnen wij onze hoge afkomst te beseffen en roepen luidkeels: ‘Ik wil mij verheffen en naar mijn Vader toe.’ Het lidmaatschap van een kerk of het bestuderen van de mystiek vanuit een intellectueel standpunt, geven niet het besef van waarheen, dat voor ons nodig is om het pad te kunnen volgen. Maar als wij van alle aardse steun beroofd zijn, als wij ziek zijn en gevangen zitten, zijn wij onze redder nader en dierbaarder dan op welk ander moment ook. Daarom is Margaretha in de gevangenis en door de gemeenschap verstoten, dichter bij God dan de onschuldige, schone en kuise Margaretha die, toen zij Faust in de tuin ontmoette, de wereld nog voor zich had.

Christus heeft geen boodschap voor hen die tevreden zijn en de wereld en zijn wegen beminnen. Zolang zij deze mentaliteit hebben, kan hij niet tot hen spreken, noch kunnen zij zijn stem horen. Maar er is een onmetelijke tederheid in de woorden van onze redder: ‘Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven.’ Matt 11:28. De zondige geest, gesymboliseerd door Margaretha in haar gevangeniscel, alleenstaand, als een morele en sociale melaatse uit de gemeenschap gebannen, wordt gedwongen haar ogen naar de hemel op te slaan. Haar gebed is niet tevergeefs. Ja, zelf tot op het laatste ogenblik wordt de zoekende geest met beproevingen bestormd.

De poort van de hel en die van de hemel zijn beide dicht bij de gevangeniscel van Margaretha, zoals blijkt uit het bezoek van Faust en Lucifer, die proberen haar aan de gevangenis en een leven van schaamte en lijfeigenschap te onttrekken. Maar zij blijft standvastig. Zij verkiest gevangenschap en dood boven het leven in vrijheid in het gezelschap van Lucifer. Zij heeft dus de proef doorstaan en is geschikt voor het koninkrijk van God.

Salomo was de slaaf van Jehova. Als een zoon van Set was hij aan de God, die hem en zijn voorouders schiep, gebonden. Maar in een later leven als Jezus, verliest hij bij de doop zijn vroegere meester en ontving toen de Christusgeest. Zo moet elke zoon van Set op zekere dag zijn voogden verlaten en zich uitspreken voor Christus, ongeacht de opoffering daaraan verbonden, zelfs al zou het je leven kosten.

Margaretha zet in de gevangeniscel die belangrijke stap, en maakt zich door geloof in Christus geschikt voor het bewonen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Daarentegen blijft Faust geruime tijd bij de luciferische geest. Hij heeft een positiever karakter, is een echte zoon van Kaïn. Hoewel het loon van de zonde hem uiteindelijk de dood zal brengen, kan door een zuiverder opvatting van liefde en door te werken, de redding komen.

In het tweede bedrijf van Faust vinden wij de held geestelijk gebroken door het onheil dat Margareta door zijn toedoen overkomen is. Hij beseft zijn fout en begint de weg naar verlossing te beklimmen. Hij gebruikt de luciferische geest, die door het bloedverbond aan hem verbonden is, als middel om zijn doel te bereiken. Hij wordt een belangrijk element in de staatszaken van het land waarheen hij is gereisd, want alle zonen van Kaïn houden van staatkundig beleid zoals de zonen van Set van het besturen van de kerk houden.

Ontevreden echter om onder de bestaande omstandigheden een ander te dienen, neemt Faust de duivelse krachten onder zijn bevel om een land te scheppen, dit uit zee te verheffen, en een nieuwe aarde te maken. Hij droomt een niet te verwezenlijken droom over hoe dit vrije land het tehuis van een vrij volk zal zijn, dat daar in vrede en tevredenheid zal wonen, en dat voldoet aan de hoogste levensidealen.

Deze idealen ontstaan in zijn geest door de liefde van een persoon, Helena geheten, dat een liefde van de verhevenste en de meest geestelijke soort is, losstaand van de gedachte aan sekse of hartstocht. Na verloop van tijd ziet hij het land uit de zee oprijzen, maar zijn ogen worden blind, want hij is bezig zijn starende blik van de aardse, voor de hemelse toestanden te veranderen. Terwijl hij zo de krachten door Lucifer samengebracht beziet, dag en nacht aan zijn opdracht zwoegend, beseft Faust dat hij de vordering van Lucifer heeft waargemaakt, dat is:

‘Een deel van iedere kracht,
die steeds het kwade wil en steeds het goede doet …’

Hij ziet zijn werk met de lagere krachten hun voltooiing naderen, maar zijn gezicht wordt zwakker. Met het sterke verlangen van de geest die de vrucht van zijn werk wil zien, wil hij zijn gezicht te behouden tot alles volbracht is en zijn utopische droom werkelijkheid is geworden. Vandaar dat hij, terwijl hij het visioen – het uit zee oprijzende land en het gelukkige volk dat er in goede kameraadschap leeft – voor zijn ogen ziet verdwijnen, de noodlottige woorden uitspreekt, in zijn verbond met Lucifer genoemd:

‘Zou ik op het ogenblik zeggen:
blijf toch! je bent zo mooi!
Dan mag je mij in de boeien slaan,
dan wil ik graag te gronde gaan!
Dan mag de doodsklok luiden.
Dan ben je vrij van dienst.
De klok mag stilstaan, de wijzer vallen.
Dan is de tijd voor mij voorbij!’

Als Faust, naar aanleiding van de voorwaarden van dat verbond, de beslissende woorden heeft uitgesproken zijn de krachten van de hel vrij van hun verplichtingen tegenover hem en wordt hij op zijn beurt hun prooi; ten minste, zo lijkt het. Maar in de loop van de tijd wenst Faust niet van zinnelijke genoegens te blijven genieten, noch zelfzuchtige verlangens te bevredigen, zoals in de afspraak was overeengekomen. Het was voor de verwezenlijking van een altruïstisch en edel ideaal dat hij tijdelijk wilde blijven. Daarom is hij echt vrij van Lucifer. Een strijd tussen de krachten van de engelen en de schare van Lucifer eindigt uiteindelijk met de overwinning van de engelen die de zoekende ziel naar de veilige haven in het koninkrijk van Christus voeren, onder het uiten van de volgende woorden:

‘Gered is het edele lid
van de geestenwereld van het kwaad:
Waar steeds streven zich inspant,
dan kunnen wij bevrijd worden.
En had aan hem de liefde ook nog
van boven deelgenomen,
komt hem de zalige schare tegemoet
met hartelijk welkom.’

Dus de Faust in de mythe is totaal verschillend van de Faust uit de opera. Het stuk, dat in de hemel begint, waar aan Lucifer toegestaan werd om hem te beproeven, zoals Job in het verre verleden beproefd werd, eindigt ook in de hemel nadat de beproeving is doorstaan en de geest tot zijn Vader is teruggekeerd.mGoethe, de grote mysticus, eindigt zijn versie toepasselijk met het meest mystieke van alle strofen uit de literatuur:

‘Al het vergankelijke
is maar een gelijkenis;
Het onbereikbare
wordt hier bereikbaar.
Het onbeschrijflijke,
is hier gedaan.
Het eeuwig vrouwelijke
trekt ons omhoog.’

Dit vers verbijstert iedereen die niet in staat is in de gebieden, waar het verondersteld wordt gezongen te worden, door te dringen, namelijk in de hemel. Het noemt al het vergankelijke maar een gelijkenis, dat wil zeggen, de stoffelijke vormen die aan dood en verandering onderworpen zijn, zijn maar een gelijkenis van de oertypen die in de hemel zijn te zien. Het onbereikbare is hier vervuld. Datgene wat op aarde onmogelijk scheen is in de hemel vervuld.

Niemand weet dat beter dan iemand die in staat is in dat gebied te functioneren, want daar draagt elke hoge en verheven aspiratie vruchten. De onbeschrijflijke verlangens, gedachten en ervaringen van de geest, die zij voor zichzelf niet kan uitdrukken, worden in de hemel duidelijk omlijnd. Het eeuwig vrouwelijke, de grote scheppende kracht in de natuur, de moeder God die ons langs het pad van ontwikkeling voert, wordt hier werkelijkheid. Zo vertelt de Faust mythe ons het verhaal van de wereldtempel die de twee klassen mensen aan het opbouwen zijn en die ten slotte de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zullen zijn, voorspeld in de heilige Schrift.