De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis bezien vanuit de antroposofie – voordracht door Jaap Sijmons

BESTEL HET HART DAT WEET

Het thema ‘denken met het hart’ ligt mij heel na; toen ik filosofie studeerde was dat al snel een thema. Al vroeg stuitte ik op het werk van Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) en dat heeft mij toen werkelijk gegrepen. Deze voordracht is een groet en een eerbetoon aan Christian Rosenkreutz en aan de Chymische Hochzeit. 

Als je gevoelig bent voor de sociale relaties tussen mensen, ontdek je wonderlijke verbanden. Een van die ontdekkingen wil ik met u delen en ik hoop dat degenen die de Chymische Hochzeit en het werk van de inwijding van Christian Rosenkreutz zoals die daar beschreven staat goed kennen ook nog iets nieuws horen, want in uw gezelschap van rozenkruisers ben ik welhaast een amateur. Degenen die daar niet in thuis zijn, zal ik in een paar grote stappen trachten mee te nemen in het verhaal.

De antroposofie biedt een eigen geluid in het spectrum van wat u vandaag allemaal heeft gehoord. Zij is echt een mens- en wereldbeschouwing, daardoor echt een antroposofie en geen theosofie. Natuurlijk is het een spirituele visie, maar het begint met de mens. En als je dat in een woord of een formule zou willen vangen, kun je zeggen: wie het spirituele wilt verkennen, wie het goddelijke wil verkennen – en dat doet de antroposofie, zij kent een wereld van negen hiërarchieën van engelen en noemt die bij naam en benoemt ook heel precies wat die in ons doen – moet je juist de wereld leren kennen.

Je leert het spirituele kennen door de mens en dat is ook ‘oud-testamentair legitiem’ als ik het zo mag zeggen, want als de mens een evenbeeld van de godheid is en als wij de mens op een spirituele wijze leren kennen, leren wij ook het goddelijke kennen. Maar de antroposofie heeft als richting: kijken naar de wereld. Vandaar dat ik met u kijk naar de wereld, naar wat er is, naar wat mensen maken, naar wat mensen doormaken en naar wat cultuur behelst.

De essentie van de antroposofie als een spirituele beschouwing is dat zij de mens ziet als burger van twee werelden. Ten eerste de wereld van de geest, een objectieve wereld, een wereld van negen hiërarchische engelen die daar voor ons de geweldige kosmische orde in stand houden. Een objectieve wereld. En ten tweede de lichamelijke wereld waaraan wij allemaal deel nemen, de wereld van het subject.

De antroposofie onderscheidt het echt fysieke lichaam, dat een hart heeft, maar dat is niet per se het hart dat denkt. U kent wellicht de mooie paradox die Rudolf Steiner dan aangeeft. Toen de grote Schiller overleed en er sectie op hem werd gepleegd, zagen ze dat Friedrich Schiller, deze grote, idealistische man met een groot hart, eigenlijk een haast verschrompeld hart bezat: de man had al zijn krachten gegeven en dat zat niet in zijn fysieke structuur.

Het etherlichaam geeft leven aan het fysieke lichaam, het stoffelijke lichaam, dat brengt het ritme in het hart. De essentie van het hart is dat het ritmisch contraheert en ontspant, zich openstelt voor de bloedstroom en vervolgens weer samentrekt en die bloedstroom weer naar het lichaam brengt om het te voeden. Die ritmiek heeft een bepaald evenwicht en daaruit bestaat het leven, uit dat ritme. Dat is een ritme van het etherlichaam, dat is niet-fysiek. Het is een tijdsorganisme, dat etherlijf.

En het derde is het gewaarwordingslichaam, wat mogelijk maakt dat we ook zintuiglijke ervaringen hebben. Dus het lichaam is al drie-geleed. Daarenboven ziet de antroposofie ook het fysieke lichaam weer als drie-geleed: het zenuw- en zintuigstelsel, het hart-longstelsel is een ritmisch stelsel, zoals dat is opgebouwd. We hebben in de wilssfeer en in de vuursfeer de ledematen en de spieren. Ook daarin is een driegeleding, die de hogere driegeleding van de objectieve geest spiegelt. Wij ontmoeten de geest in het lichaam in de ziel. De ziel is onze binnenwereld, die niet per se objectief is. Wij kunnen ons een fabeldier voorstellen, bijvoorbeeld.

De mens als microkosmos

Rudolf Steiner vat die gehele antroposofie samen in wat wij de grondsteen noemen: Ex Deo Nascimur, In Christo Morimur, Per Spiritum Sanctum Reviviscimus. In de oorspronkelijke tekst van de Fama staat er: Ex Deo Nascimur, In Jesu Morimur, en Per Spiritum Reviviscimus. U moet weten dat dat voor Rudolf Steiner ook in die mate de samenvatting van zijn antroposofie is. Want als u in Dornach naar de plek gaat waar nabij het Goetheanum de urn met de as van Rudolf Steiner is begraven, treft u een steen aan met daarop het rozenkruis, een kruis met zeven rozen en de beginletters van deze spreuk daaromheen. U begrijpt dat ik de verwantschap met het rozenkruis in de Bibliotheca Philosophica Hermetica snel kon aanvaarden en kon voelen.

Graag wil ik u meenemen naar Rudolf Steiners visie op het materialisme. Wat is de essentie daarvan? Wat is er gebeurd, met name sinds de tijd dat wij afscheid hebben genomen van de wereld van de Gnosis, die vroeger vanzelfsprekend was? Waarom hebben wij nu een wetenschap die ons niet op dezelfde manier toegang geeft tot het geestelijke?

We kunnen dat wellicht samenvatten in de visie van Rudolf Steiner die ons zegt: de Grieken ‘zagen’ de geest met het hoofd. In Homerus’ Odyssee zien we hoe Odysseus ‘staunt’, zich verwondert, als Pallas Athene komt om hem te redden uit een penibele situatie. Als Plato het heeft over ‘het hoofd dat denkt’ en dat ‘de wijsheid van het hoofd de deugd is van het hoofd’, dan bedoelt hij dat het hoofd toegankelijk is voor de geestelijke idee.

Maar Rudolf Steiner zegt: dat heeft de kwaliteit van een waarneming. Zoals wij de kleuren waarnemen, zo had de Griek toch eigenlijk een onmiddellijke relatie met de idee, met het geestelijke dat voor hem nog toegankelijk was, hetgeen mogelijk was door een meer vibrerend, een losser etherlichaam dan wij tegenwoordig hebben. Je vindt dat bijvoorbeeld hetzelfde bij Empedocles en ook in andere tradities, zoals de joodse. Het is opmerkelijk wat Augustinus in dit verband zegt: ‘Waar bewaar je eigenlijk de gedachte? Die bewaar je in het hart.’

Dus het denken is het hart, er zijn gedachten om het hart; dat is al een klassieke visie uit de oudheid. Augustinus staat een beetje op het breukvlak van de oudheid en de moderne tijd. In zijn Confessiones (Belijdenissen) zie je dat bijvoorbeeld in het omgaan met herinneringen: ‘Hoe de hand van mijn hart bladerde in de herinnering op zoek naar het juiste beeld, naar de juiste herinnering.’

Het denken met het hart was vroeger eigenlijk niet zo’n problematische zaak, zou je dan ook kunnen zeggen. Toen Maria in het Nieuwe Testament de woorden van de engel hoorde, ‘bewaarde zij deze in haar hart’. Een vanzelfsprekende hartscultuur als ik het zo mag zeggen, die verinnerlijkt in de Middeleeuwen.

Bewustzijnsontwikkeling

Rudolf Steiner vraagt zich af wat er nu eigenlijk gebeurd is, dat wij niet meer die vanzelfsprekende innerlijkheid hebben vanuit het hart. Uit zijn waarneming van de geschiedenis in de Akashakroniek vertelt hij dat vanuit de geestelijke wereld, vanuit die engelen-hiërarchieën, een waarlijk kosmisch onweer over de aarde kwam om met veel kracht dat denken, dat eerst in het hart resideerde, in de menselijke constitutie op te tillen naar het hoofd. Opdat wij in het hoofd veel meer het denken zouden beleven.

En in het hart resideerde het gevoel, dat bleef daar. Het verdwijnt uiteraard niet maar het bewustzijn tilt zich als het ware meer op naar het hoofd. Dus wat wij tegenwoordig heel normaal vinden, is niet de constitutie van de gemiddelde middeleeuwer of een gemiddelde Griek. Daarom was de gnosis ook heel anders dan wat wij nu als cultuur uit de Oudheid leren. ‘Bewustzijnsziel’ noemt hij dat.

Die middenziel, die we ons tussen geest en lichaam kunnen voorstellen, kent namelijk ook weer een driegeleding. Er is een gewaarwordingsziel, die nog alles ontvangt en in zich draagt. In de beeldenrijkdom van de oude gnosis ziet Rudolf Steiner de volle ontwikkeling van de gewaarwordingsziel, die wij verloren toen de verstandsziel van de Grieken opkwam, die beeld en verhaal filtreert tot meer dan begrip. En in de Nieuwe Tijd blijft daarvan over het bewustzijn. Alsof het als het ware een beetje leeg gemaakt is, maar de vorm van het bewustzijn is des te sterker. Zo kijkt hij dan naar de geschiedenis en zo kun je ook de filosofie duiden, op zoek naar waar in het Westen de grote sprong is gemaakt naar het materialisme.

Daar hadden we duizend jaar, misschien wel tweeduizend jaar de tijd voor. Het gebeurt in de nieuwe tijd, als het vanzelfsprekend wordt de wereld met in feite lege begrippen tegemoet te treden. In het materialisme van Descartes ziet hij dat de wereld vol van materie is. Als je dat wilt verklaren, moet je de stromen, de wervelingen van de ruimtelijke elementen volgen. Die zijn in zichzelf de verklaring van wat er in het leven gebeurt. Spinoza en hij trekken daaruit ook de conclusie dat we de bewustzijnswereld, de spirituele en de materiële wereld moeten scheiden.

De wereld staat op zich en die begrijpen we in ruimtelijke termen. Bij Newton komt dan de term ‘kracht’ erbij. Dat is een hele discussie geweest. Maar toch zie je nu weer de moderne filosofie of de moderne natuurwetenschap, die met Einstein ook de kracht weer heeft afgeschaft, en die stelt dat het eigenlijk mathematica is. Het lege tellen, het lege ruimtebegrip, het trekken van lijnen, het ordenen volgens het getal. Dat moet het antwoord op de ordening van de wereld geven. 

In Rudolf Steiners visie is dat een leeg gemaakt bewustzijn. Een splitsing van denken in het hoofd en het voelen in het hart, wat daar blijft, want wij blijven mensen. En daar is de kunst en daar klinkt de muziek. Op het moment dat – zoals juist – de hobo en de piano beginnen, wordt je ziel meegenomen en kom je weer een beetje tot leven. Van deze splitsing is de Chymische Hochzeit de uitdrukking, zegt Rudolf Steiner. Die geeft in beelden weer wat er gebeurt op de achtergrond van de cultuur. Een ontwikkeling die de volgende stap in zich draagt.

Hij zegt dan verder dat er nadien nog wel het nodige is gebeurd. Het bewustzijn werd in zichzelf helder en ging over zichzelf beschikken, stond meer zichzelf ter beschikking. Het ene filosofische systeem na het andere ontwikkelde zich. Beschouwen we de geschiedenis van de filosofie, dan zien we dat het nog geen twintig jaar duurt of er is weer een nieuw systeem. Dat is een gevolg van het feit dat het persoonlijke bezit neemt van het bewustzijn.

Nu is het zo, dat sinds 1879 een belangrijk tijdperk ten einde is, het Kali Yuga, zoals dat in de klassieke esoterie heet. Rudolf Steiner nam waar dat het ‘Ik’ dat bewustzijn zo leert hanteren, dat wie zich open kan stellen en in contact kan treden met het geestelijke, daar op een heel vanzelfsprekende manier toe in staat is. De geestelijke wereld heeft daar zogezegd interesse voor, komt naar je toe en wil tot je spreken. Maar zij spreekt tot het actieve Ik, tot het actieve denken, dat zich in de afgelopen eeuwen heeft kunnen scholen. Dat is hetgeen in de rijke beeldentaal van de Chymische Hochzeit tot uitdrukking is gekomen. De Chymische Hochzeit, het alchemisch huwelijk inde ziel zou je kunnen zeggen, is een verhaal dat zich afspeelt in zeven dagen.

De eerste dag is Christiaan Rozenkruis thuis, hij bereidt in zijn hart het Paaslam voor. En opeens treedt hem een engel nabij, met een geweldige bazuinstoot die hem horen en zien haast doet vergaan. Deze geeft hem een brief waarin geschreven staat: ‘U bent uitgenodigd voor het huwelijk van de koning en de koningin.’ Op de brief staat het teken van In Hoc Signo Vinces. Dat is de oude spreuk van Constantijn de Grote, het teken waarin hij de slag om Rome tot overwinning kon voeren, hetgeen ertoe heeft geleid dat het christendom staatsgodsdienst werd. Hij had een droom dat hij het kruis op de vaandels moest zetten, want in het teken van Christus zou hij overwinnen. Dat is de uitnodiging.

De tweede dag gaat Rosenkreutz dan werkelijk op weg. Hij gaat door het bos, hij hoort vogels fluiten en dan moet hij een weg kiezen op weg naar het slot. Hij weet niet waar dat is. Hij is op weg naar het huwelijk van de koning en koningin, maar hij weet de weg niet. En hij staat op een splitsing van wegen. Er is een strijd tussen een duif en een raaf. De duif geeft hij een stukje van zijn brood, maar de raaf wil dit afpakken en de duif kwaad doen. Die jaagt hij weg, maar dan blijkt dat hij daarmee een van de drie wegen gekozen heeft die hij kon gaan.

En hij bereikt het slot en daar blijkt wat ook al in uitnodiging stond, van: je bent van harte welkom maar je moet wel ‘ijv’rig baden’ want wie hier ongereinigd komt, kan niet binnentreden. En hoe gelouterd is Christian Rosenkreutz? Er blijken veel meer genodigden te zijn. Op de derde dag vindt er een soort weging der zielen plaats, waarbij Christian Rosenkreutz bescheiden zegt: ‘Ik laat mijn beurt graag voorbijgaan’, want de straf als je te licht blijkt te zijn, is hoog. Maar hij blijkt uiteindelijk de enige te zijn die alle gewichten en meer bij de weging van de ziel doorstaat.

De vierde dag vindt dan de grote voorbereiding van het huwelijk plaats en hier gebruik ik ook weer het woord uit de Fama: In Jesu Morimur – het is nog al een bloedige Hochzeit, volgens het commentaar van Christian Rosenkreutz, want drie koningsparen worden onthoofd. Het is werkelijk nodig om het oude te laten sterven – het is ook het hoofd dat het moet opgeven, het hoofd, dat nog niet de capaciteit heeft om in het geestelijke binnen te treden.

Nadat de overgebleven groep dat heeft mogen meemaken, worden de volgende dag, de vijfde dag, de drie paren, de lichamen van de koningen en koninginnen, over zee naar het eiland waar de Toren van Olympus staat, gevaren om hen weer tot leven te wekken. Ze gaan over de zee van Venus. ’s Ochtends is Rosenkreutz vroeg op en hij kijkt in het slot nog wat rond. Hij geraakt beneden in de kelder en daar treft hij Venus aan, dat wil zeggen een gestalte van Venus, waarvan hij niet zeker weet: slaapt ze? Leeft ze? Is ze dood? Ze ligt daar onbedekt – hij dringt helemaal door in de regionen van de liefde. Het gezelschap vaart de vijfde dag over zee.

De zesde dag dag vindt dan het alchemistische werk plaats in de Turn Olympia, de toren van Olympus, een klassieke connotatie. Hij voelde zich ook als Odysseus die over de zee gaat en bedreigd wordt door de sirenen. Maar door het gezang van de liefde komen ze er goed doorheen. In de Olympische toren vindt door middel van een heel alchemisch proces de wederopstanding plaats. 

Op de zevende dag keren zij terug met een tot leven gewekte koning en koningin, één paar in plaats van drie. Daar wordt ontdekt dat hij op de vijfde dag, voordat zij scheep gingen naar het eiland, de schoonheid van Venus heeft aanschouwd, wat natuurlijk niet mocht. Daardoor zal hij als straf wachter moeten zijn op het slot en mag niet naar huis keren: het offer.

Dit is heel in het kort, de essentie in zeven stappen. Het is een beeldverhaal dat zich als een werkelijk geestelijke objectieve beschrijving van een inwijding bewijst. Zo’n bewijs kunt u ook zien in het feit dat de Chymische Hochzeit gelezen kan worden in twaalf delen.

De Zodiak

  1. Het begint bij Pasen, bij het astrologische teken Ram; de brief bevat het teken van Mercurius, staande op het teken van Aries.
  2. Hij gaat de weg door het levensgebied; dat is het zodiacteken Stier. 
  3. Christian Rosenkreutz komt op de splitsing van de wegen; Tweelingen.
  4. Hij gaat dan vervolgens op zoek naar het slot waarin hij binnentreedt: de omhulling van de Kreeft. 
  5. Dan komt hij de Leeuw tegen aan de poort: het sterrenteken Leeuw.
  6. Vervolgens treedt hem tegemoet de jonkvrouw Alchymia, die de weging der zielen zal doen: in de astrologie het teken Maagd.
  7. De weging zelf vindt plaats op de weegschaal: dus Weegschaal. 
  8. Nadat gewogen is worden de zes koningsparen onthoofd; dit verwijst naar het sterrenteken dat de dood begeleidt: Scorpio, de Schorpioen. 
  9. Dan varen ze over zee, “als Odysseus”. Odysseus was de Boogschutter, degene die als enige de pijl door twaalf bijlen kon schieten en daarmee de vrijers overtroefde en Penelope won. 
  10. In de toren van Olympia is de alchemische beklimming naar de top: Capricornus, de Steenbok. Hier vind de regeneratie plaats
  11. Het resultaat daarvan is Waterman, Aquarius, het nieuwe levenselement. 
  12. En ten slotte is daar op de zevende dag het offer, maar ook het nieuwe karma dat je op je laadt: het teken Vissen, de dienstbaarheid. 

Niet dat dit alles zo in Chymische Hochzeit staat, die beeldentaal komt erin naar voren. Als je het geschrift leest met de kennis van de oudere gnosis zegt Rudolf Steiner, dan weet je dat het een inwijdingsschrift is.

De Leeuw en de Eenhoorn 

Het beeld van de Leeuw en de Eenhoorn komt enkele malen in de tekst terug. Bij de tweede dag komt Rosenkreutz bij de poort, waar de leeuw hem tegemoet brult en hem belet binnen te treden. Dat is een eerste ontmoeting – maar met wat eigenlijk? De wachter pakt de leeuw bij de ketting en geeft Rosencreutz toegang tot het slot. Hier symboliseert de leeuw het lagere zelf, het hart dat nog ongelouterd is, reden waarom hij hulp nodig heeft om dat te bedwingen.

De tweede keer dat wij de leeuw tegenkomen, is als hij zich tijdens de weging uit bescheidenheid niet laat wegen omdat hij weet: de kennis die ik in de wereld heb opgedaan is van geen waarde om het spirituele te begrijpen – ik laat mijn beurt voorbijgaan. Hij wordt dan toch gevraagd om zich te laten wegen en dan blijkt hij juist door die bescheidenheid de procedure glansrijk te doorstaan. Hij ontvangt daarvoor het gulden vlies met de vliegende leeuw. De leeuw die zich uit te zwaarte weet te verheffen.

En na het oordeel dat dan gegeven is over al diegenen die te licht waren, zo zegt de Chymische Hochzeit, wordt de tuin leeg en blijven alleen diegenen over die de weging hebben doorstaan, de inwijdelingen, de mercurealisten die het grote alchemische werk zullen volvoeren. Dezen zien bij de bron in de tuin een leeuw en daar komt zachtjes aanlopen een witte eenhoorn, die zich neervlijt bij de leeuw. De leeuw heeft dan een zwaard, breekt het in drie stukken en gooit het in de bron. Een duif met een olijftak vliegt aan en de leeuw brult, maar de duif geeft hem de olijftak, die de leeuw inslikt en dan is hij rustig. In essentie zijn deze beelden opnieuw de gehele inwijdingsweg.

De vierde dag, de dag dat de onthoofding zal plaatsvinden van de drie koningsparen, komen ze weer bij de bron waar dan alleen nog maar de leeuw is, die een schild draagt. Op dat schild staat de befaamde hermetische spreuk: ‘Ik, Hermes Koning, hier vloei ik, hier stroom ik. Drink uit mij die kan, wasse zich hij die wil; probeer mij maar te bewegen, te verontreinigen, wie het waagt, maar drink broeders en leef.’ 

Het beeld van de eenhoorn is verdwenen maar het komt hier terug als het beeld van het levenswater. Rudolf Steiner zegt: ‘Hoe moeten wij dit lezen, deze leeuw en die eenhoorn?
De leeuw is het lagere zelf dat gerustgesteld wordt, gevoed wordt door het hoger inzicht. En in de mythe van de eenhoorn is het zo dat het een schuw en wild dier is dat leeft in het woud, en zich niet laat temmen.

Meestal is er een jonkvrouw voor nodig die de eenhoorn tot rust kan brengen; in de schoot van de jonkvrouw vlijt hij zich neer en vindt hij rust. Sterker nog, dan kun je de hoorn afnemen en dan blijkt er een schitterende karbonkel in zijn voorhoofd te zitten. Het louteren van het denken, het geschikt maken, het bewegelijk maken, het mercuriaal maken van het denken is een voorwaarde om geestelijk te worden. Het onderscheiden in lege begrippen, de mathematische intellectualiteit is onvoldoende om het leven te kunnen zien. Nee, het verbindende denken dat het levende ritme vindt, mercuriaal wordt, dat kan zich verheffen en dat is wat de Chymische Hochzeit ons wil zeggen.

De bron van Hermes is naar Griekse begrippen in feite een soort paradox. Er is een Hermes die zwijgt; we kennen ook de hermetische stilte. Dat is degene die juist niets verraadt van zijn innerlijk. Tegelijk is Hermes de boodschapper, degene die altijd de boodschap overbrengt.

Hoe is het mogelijk dat we juist aan Hermes de functie geven van boodschapper te zijn van de esoterie, van het hoogste innerlijk weten? Die paradox lost zich op wanneer we beseffen dat Hermes de psychopompos is, de begeleider van de zielen. Het is Hermes die ons brengt van het rijk der levenden naar het rijk der doden. Maar het rijk der doden is de spirituele wereld. Dat is het rijk der kennis. Het is ook echt zo dat nadat uit deze bron gedronken is, Rosencreutz en zijn vrienden de mercurialisten in staat zijn om te aanschouwen dat het hoofd zich moet overgeven. Dat het hoofd in het verhaal ook daadwerkelijk wordt afgehakt.

Ja, maar is het leven dan slecht? Het leven, de vitaliteit van jouw lichaam, dat jou eigenlijk niet in staat stelt om tot esoterie te komen? Je gaat bijvoorbeeld zitten, sluit de ogen, opperste concentratie, het hele lichaam zwijgt en meer dan dat. Rudolf Steiner zegt: in de drie geledingen is het eigenlijk zo dat in de spieren de wil en in de stofwisseling het leven vitaal en krachtig zijn, maar wij zijn er het minst bewust. We weten niet hoe wij de spieren aanspannen, we weten dat we het doen, maar hoe dat werkt, dat ervaren we niet.

Wij ervaren natuurlijk wel wat wij denken, dat is opperste bewustzijn, bewustzijnsziel, de bewustzijnsvorm blijft in ons hoofd over, aldus Rudolf Steiner. Maar die verteert het lichaam, het zenuw- en zintuigstelsel is een voortdurend sterven. En als u weleens een nacht probeert door te halen dan ervaart u dat permanente sterven van dat zenuw- en zintuigstelsel. Dat begint op te spelen en als u dat te lang doet, na drie dagen bent u dood. Het is het gevaarlijkste wat je kunt doen. Slapen is daarom heel belangrijk, want dan regenereren wij.

Dan komen we juist in die modus dat het leven het overneemt. Dus Hermes psychopompos, de begeleider der zielen. Wij verteren de fysieke werkelijkheid, het zieke lichaam, maar er is een andere kant in ons: Venus. Venus Urania is gevallen uit de hemel. Zij wordt geboren uit de astrale zee. Toen Kronos, of Saturnus, zijn vader Uranus de aarde zag naderen, verwijderde hij met een zwaai van zijn sikkel diens geslacht. Dat viel in de zee en daaruit is geboren, uit de hemelse liefde van de Vader die in de zee viel, in de astraliteit viel: Venus, die zo fraai oprijst uit de golven, aldus de zo klassieke mythe.

Hierboven ziet u een afbeelding uit Musée de Cluny, tegenwoordig het Musée national du Moyen Âge, het prachtige museum voor de Middeleeuwen in Parijs. Ik kan u aanbevelen dat een keer te bezoeken. Hier ziet u hoe het interieur er in de achttiende en negentiende eeuw uitzag en het gaat mij om de afgebeelde Venus. Hier ziet u haar liggen op haar bed. Dit is het beeld dat Christian Rosencreutz in de Chymische Hochzeit ziet als hij in het kasteel afdaalt. Hij ziet daar Venus op bed en de gordijnen, het baldakijn, wordt opzij geschoven en in alle glorie en schoonheid ligt daar een Botticelli-achtig aandoende Venus – maar zij lijkt bijna schijndood. De liefde in ons, dat is een sterke impuls, die heeft zich verbonden met de dood, zou je kunnen denken. Zij heeft zich helemaal teruggetrokken, zodat zij voor ons nog beheersbaar is en ermee te leven valt. Maar het is toch een kleine verzoeking en Christian Rosenkreutz komt daar ook niet helemaal zonder schade uit.

In ditzelfde museum hangen deze prachtige Zuid-Nederlandse tapijten die ongeveer uit de tijd zijn, zo rond 1500, waarin de Chymische Hochzeit speelt. Die speelt in 1459, deze tapijten stammen uit het einde van de vijftiende eeuw. Ze hebben dezelfde thematiek, zij laten ook de ontmoeting zien van de leeuw en de eenhoorn. 

Hierboven afgebeeld is een van de centrale tapijten waar op een tent te zien is, een baldakijn. En ook daar wordt niet Venus onthuld maar een jonkvrouw die mag staan voor de ziel, met deze twee krachten van de leeuw en de eenhoorn in zich en naast zich. A mon seul désir staat erbij; mijn diepste verlangen, mijn enige verlangen, mijn ware verlangen, datgene waar ik me als ziel mee wil verbinden, is de Geest.

Het tapijt hierboven heet La Dame à la Licorne. De leeuw doet in de naamgeving even niet mee, maar dit is de naam waarop u het kunt terugvinden. Waarom is de naam Eenhoorn dan ook het belangrijkste? Wel, die vlijt zich in de schoot van de jonkvrouw en daardoor komt hij volledig tot rust. Dat is precies de middeleeuwse mythe  van het denken dat in de ziel tot rust komt, als de ziel het denken ook ontvangen wil. De spiegel die de jonkvrouw in haar rechterhand houdt, daar kom ik later op terug. Dit is het beeld uit de Middeleeuwen. Wij, eeuwen later, wij hebben die bewustzijns-zielegang doorgemaakt en ik wil u graag een paar korte schetsjes geven over wat het in de twintigste eeuw betekent te denken met het hart.

Rainer Maria Rilke

De auteur Rainer Maria Rilke schreef prachtige gedichten en één roman: Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge. En samen met Robert Musil, Der Mann ohne Eigenschaften en Jean-Paul Sartre, La Nausée is dit één van de grote existentiële romans van de twintigste eeuw. Dit is godverlatenheid! Rilke beschrijft het leven van Malte, telg uit een roemrijk geslacht, de Briggers in Denemarken. Malte leeft in Parijs, hij is 28 jaar en zijn ogen gaan open voor de ellende in de grote stad, die ruikt naar angst, waarin hij zoveel mensen ziet die alleen maar maskers hebben dragen. En hij stelt zich voor de opgave om daarvan te gaan houden.

Rilke zegt als dichter: ‘Ik leer zien, ik leer eindelijk zien, ik zie nu door het masker heen. Ik zie nu hoeveel maskers mensen hebben en hoe snel ze kunnen wisselen. Ik zie dat ze soms zo snel hun maskers gewisseld hebben, dat ze op een gegeven moment door hun maskers heen zijn en zich blootgeven.’ Daar wordt hij ontvankelijk voor.

Hoe wordt hij daar ontvankelijk voor? Door zich als dichter helemaal over te geven aan de wereld – overigens in praktische zin. Dat staat hier niet, maar er is aan de andere kant ook het autobiografische verhaal van Rilke die in zijn ellende naar Parijs vertrok en daar secretaris van Auguste Rodin werd. Auguste Rodin leerde hem kijken naar de dingen, naar de mensen – en dat doet hij dan ook. En hij schrijft: ‘Mijn kunst is dat ik niet oordeel maar dat ik het uithoud om te kijken naar de dingen zoals ze zijn.’

Niet alleen met het oog maar ook met het hart. Ik houd het uit om niet dat verstandsoordeel te geven, dat zwaard, dat breek ik in stukken en mijn leeuw gooit dat in de bron. Rilke zegt ook letterlijk aan het eind van dit boek dat Malte heeft leren denken met het hart en dat hij dat geleerd heeft van zijn tante Abelone. Een Arbeit der Liebe, want het is arbeid, en hij duidt dan ook aan het einde de mythe van de verloren zoon helemaal om. Hij voelt zich net zo verlaten in Parijs als de verloren zoon.

Want waarom ging de verloren zoon van zijn vaders huis weg, van die goddelijkheid waar het zo goed was? Dat is vanwege de Arbeit der Liebe. Als de geliefde jou nabij is en jou vervult, ja dan heb je zelf het werk van de liefde nog niet gedaan. En wat je ontmoet, wat jou in schoonheid als geschenk vervult, maakt nog niet dat je één zou zijn met de staat van liefde die je dan ervaart. Nee, het is de richting van de liefde, de richting van de hartskrachten, die goddelijk is. En om dat goddelijke te kunnen beleven, moet je uit het huis van je vader gaan om die arbeid der liefde te verrichten, om de wereld in je op te nemen, om die metamorfose innerlijk te laten voltrekken. En hij zegt dat prachtig, hetgeen ik hier graag citeer:

‘Ich lerne sehen. Ich weiß nicht, woran es liegt, es geht alles tiefer in mich ein und bleibt nicht an der Stelle stehen, wo es sonst immer zu Ende war. Ich habe ein Inneres, von dem ich nicht wußte. Alles geht jetzt dorthin. Ich weiß nicht, was dort geschieht.’

Als je alles in je hart opneemt, dan moet je verstand prijs geven te weten wat er dan mee gebeurt. Vertaald: 

‘Ik leer te zien. Ik weet niet waar het aan ligt, alles gaat dieper in me en houdt niet op bij het punt waar het anders eindigt. Ik heb een hart, dat wist ik niet. Alles gaat daar nu doorheen. Ik weet niet wat daar gebeurt.’

De roman speelt in Parijs en in het middenstuk van dit boek staat Malte voor de tapijten van het Musée de Cluny – waarover straks meer – maar hij herinnert zich als jongeman in Parijs hoe het in zijn huis vroeger was, het huis Ulsgaard van de familie Brigge en in het Urnekloster, het slot van de familie Brahe. De naam Tycho Brahe zal jullie zeker wel wat zeggen. Hij komt dan bij grootvader Brahe op bezoek en daar zit hij aan tafel met een oom die allerlei alchemistische experimenten uitvoert, hij doet heel rare dingen, hij laat lijken komen om ze misschien zelfs weer tot leven te wekken. Christianne Brahe, de zuster, verschijnt dan spiritistisch aan tafel bij het familiediner en zij komt dan van de ene wand. De helft van het gezelschap verstijft; zij vertrekt dan weer door de andere wand en de grootvader zegt: Christianne heeft alle recht hier te zijn. Eine unglückliche Seele.

Vervolgens beschrijft Malte hoe de oude graaf herinneringen van zijn jeugd ophaalt. Ik haal alleen even dit daaruit: hij herinnert zich dat hij op schoot zat bij Saint Germain, die toen in Hessen is geweest en ook in Denemarken. En de belangrijkste herinnering die daar speelt was dat de oude graaf hem wees op alle boeken en zei: ‘Dit is alles leeg; als jij je iets wilt herinneren, herinner het in je bloed, herinner het in je hart. Vertrouw niet op het hoofd, vertrouw op het bloed,’ zegt Saint Germain.

En kon het zich wel herinneren, hij herinnerde zich mensen, eeuwen, hoe hij goud maakte, edelstenen waarmee ook de Chymische Hochzeit eindigt. Op de zevende dag keert Christian Rosenkreutz na de gelukte opwekking van de koning en koningin, als ridder van de gouden steen weer terug naar huis. ‘En toen ik als jongetje op zijn schoot zat zag ik die ogen en die ogen zal nooit vergeten,’ zegt de grootvader. ‘Ich merkte mir aber seine Augen,’ de ogen van Saint Germain. Rudolf Steiner heeft gezegd:  Saint Germain is een incarnatie van Christian Rosenkreutz.

‘Ich merkte mir aber aber seine Augen. Ich bin später da und dort herum gekommen.’ (nog steeds de oude graaf) ‘Ich habe aller Hände Augen gesehen, kannst du mir glauben, solche nicht wieder. Für diese Augen hätte nichts da sein müssen; die hätten in sich Alles.’

Voor deze ogen hoefden er niets meer te zijn, zij hadden alles in zich. En Saint Germain neemt dan afscheid van die familie en zegt: ‘Adieu Madame,’ tegen een van die vrouwen en dat was heel waarachtig, ‘tot ziens. Misschien bent u over duizend jaar wat krachtiger en kan ik u ontmoeten. Uw schoonheid is nog maar in wording en die zal ik over duizend jaar zien.’

Aldus wordt hier het thema van de reïncarnatie aangekondigd, en de wil van de graaf om hier te zijn.

Nogmaals de Eenhoorn

In het midden van het boek staat Malte voor de leeuw en de eenhoorn en in het beeld hierboven vlecht de jonkvrouw een krans van rozen. De roos komt voortdurend terug in het beeld, en dan zie je nog een klein aapje. De gewone uitleg daarvan is: dit gaat over de geur. Kijk maar, het aapje ruikt. Het andere beeld van de eenhoorn verwijst naar het gezicht, het zien. Een soort fysiologieboek van de zintuigen is het eigenlijk. Maar dat is, denk ik, niet de betekenis van de rozenslinger. De dieren vlogen eerst op maar komen hier al meer tot rust; ze vleien zich tegen de binnenkant van de banieren die zij vasthouden. Ze zaten eerst buiten, en de eenhoorn vleit zich ook tot rust, getuige de muziek die er klinkt in het tafereel van het volgende tapijt.

Als de ziel haar ware aard ontvouwt zingt zij, het wordt kosmisch. Het beeld wordt engelengezang; dat is het wezen van de muziek. ‘So schön war sie noch nie.’ ‘Dit is het mooiste beeld,’ zegt Rilke. Hier is de ziel in haar glorie en u ziet boven op het orgel een klein eenhoorntje. En aan de andere kant zit de leeuw, die diepe bastonen voortbrengt, de brullende leeuw. De hoge tonen, de geestelijk zuivere tonen, dat is de eenhoorn.

Vandaar dat we weten: de ziel, gespannen tussen hoofd en hart herbergt in de diepte de leeuw, die je moet temmen en in de hoogte de eenhoorn, als het spirituele vermogen om zichzelf te kennen. De essentie van dit beeld is – daar sluit Malte ook mee – en hij schrijft dat aan zijn tante: ‘Heb je ook niet begrepen wat dit allemaal wil zeggen? Zij toont aan de eenhoorn de eenhoorn; zij toont de eenhoorn zichzelf.

Zij houdt hem een spiegel voor en de eenhoorn komt tot rust, zegt deze tapisserie, als hij zichzelf leert kennen. Het denken dat zich vergeet, dat misschien de hele wereld onderwerpt en deze in de greep krijgt via een mathematisch systeem, dat denkt: zo is de wereld en voor ons is er geen plek. Leest u bijvoorbeeld maar eens Richard Dawkins, The god illusion. Voor hem bestaat eigenlijk alleen maar toeval en toeval denkt ook niet, volgens mij. Zo is het mogelijk om jezelf op een briljante wijze helemaal kwijt te raken.

Maar als het denken beweeglijk wordt en zichzelf vindt, dan komt het moment dat je ziet: Dit is geest, hier spreken we niet over ziel, hier spreken we over geest. Hier verheft de ziel zich tot het spirituele rijk.

Het is heel mooi hoe Rilke het wezen van de Eenhoorn in drie gedichten beschrijft. Eén gedicht handelt over de ontmoeting, het moment dat hij het voor de eerste keer ziet. Dan schrijft hij voor een dame een gedicht over hoe de eenhoorn zichzelf herkent in de spiegel en legt hij uit dat dat de essentie van de ontmoeting is. Hij leeft met zijn hart jaren verder met dat beeld. Het tweede beeld is eigenlijk heel anders. Het is het maanwezen van de zuivere witte eenhoorn die beschikbaar komt. En de slotwoorden zijn: ‘Maar zijn onbegrensde blik wierp beelden in de ruimte buiten. Een blauwe sagencyclus ten besluit.’ Het zien van een Saint Germain!

Bijzonder is ook dat Rilke gecorrespondeerd heeft met Rudolf Steiner. Er is ook een verbinding geweest met de vroege Rudolf Steiner. Ze hebben elkaar altijd gevolgd. Niet dat Rilke ooit een antroposoof is geworden of iets dergelijks, hij is altijd zijn eigen gang gegaan. Maar hij had het vermogen om de dingen zo aan te voelen dat je, als je het goed leest, denkt: de esoterie staat er! De wereld heeft een innerlijk verband voor degene die het wil zoeken en wil vinden. Ik heb daarvan iets proberen te duiden en als groet willen brengen, om te laten zien dat de wereld niet zo’n slechte plek is als je zoekt naar de zielen die ontvankelijk zijn en cultuur voortbrengen, een cultuur waarin je kunt horen wat wij ook soms in theorieën en voorstellingen of in meditatieve beelden ons proberen eigen te maken.

Tot slot

Ik vat samen; volgens de antroposofie kun je zeggen: er zijn drie hogere kernvormen. eerst die van imaginatie. De Chymische Hochzeit is één en al beeld. Ik noemde u de leeuw en de eenhoorn maar er zijn natuurlijk veel meer sleutels, deze tapisserieën vormen één grote beeldengalerij die opwekken tot leven in het hart. Als je die in je hart blijft dragen, als je die koestert, dan ontstaat daaruit een gesprek. Dat noemen we dan de inspiratie waarin je werkelijk voelt: nu heeft mijn denken zich zo ontvouwen, zich zo verbonden, dat de wereld tot mij spreekt. Dat het beeld tot mij spreekt, dat zich kan openbaren wat hier wezenlijk aan is. En dat doet de poëzie, dat doet uiteindelijk de muziek. Want als je de inspiratie weet vrij te maken, door je er meditatief in te verdiepen, dan verneem je eigenlijk het engelengezang.

Om het nog anders te zeggen: het is dan de geestelijke wereld die tot je spreekt, jij maakt de gedachte niet, jij geeft de betekenis niet aan de dingen, maar je vindt het. En op het moment dat je werkelijk opspringt en zegt: ‘Aha, nu heb ik het verband!’, dan weet u ook: het heeft zich in mij uitgesproken en dat ik er blij om ben is niet omdat ik het doe maar juist omdat ik het gevonden heb. Ondanks dat het mijn kracht te boven ging, heb ik toch het verlossende woord gehoord.

Inspiratie en de verdieping voeren naar intuïtie. In intuïtie wordt het woord ook wezenlijk. Het is een ontmoeting zoals de eenhoorn zichzelf ziet; naar de mate dat je je openstelt voor het geestelijke kun je ook de geest ontmoeten.

Tot slot laat ik u een venster zien uit het Goetheanum. Dit is een moderne tapisserie, zou ik haast willen zeggen, waarin de mens is afgebeeld. U ziet hier het gelaat van de mens, een leeuw en een stier. In de mens is ook de wilde eenhoorn die in de bossen rondwaart.
Dat is het denken, dat zich met de levenskrachten verbond en dat wordt gecultiveerd, door de jonkvrouw gelokt. Het moet nog bevrijd worden. Die levenskrachten, die etherkrachten, worden met de stromen rond het hoofd aangeduid. De slingerfiguur is de tweebladige lotus. Degene die een beetje vertrouwd zijn met de esoterie zullen dat herkennen. De zestienbladige lotus bij de keel en hieronder het hart.

Chakra’s

Dus het voorhoofdschakra (imaginatie), het halschakra (inspiratie) en het hartchakra (intuïtie). Wat is nu in diepste wezen bij ons; wat gebeurt er in het hart? De antroposofie geeft daar een antwoord: dat is een wezenlijke ontmoeting, een ontmoeting tussen twee wezens. U kunt hier een engelwezen zien, een Michaelwezen, de kosmische intelligentie die naar je toe wil komen, die gevonden wil worden. Vervolgens ziet u een draakfiguur, die we met een woord, ontleend aan de Perzische mystiek, een ahrimanisch wezen noemen, dus de boze geest. De geest die zich deze wereld wil toe-eigenen. 

Het hart is uiteindelijk voor de antroposofie de plaats van de wezenlijke ontmoeting, waar u als individu een keuze moet maken. Vindt u de weg naar een gespiritualiseerd denken, zodanig dat u een wezensontmoeting heeft met de geest, of laat u zich door de verlokkingen en verleidingen, vooral door de zwaarte van de wereld, tot een leeg denken brengen waarmee u genoegen mee neemt? Waar u bijvoorbeeld een Nobelprijs mee binnenhaalt of iets dergelijks, maar niet in contact komt met datgene wat het leven voedt en de geest bevrijd.

Bron: Het hart dat weet, symposionreeks 39, voordracht van Jaap Sijmons

Jaap Sijmons was voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland en sinds zijn studentenjaren gegrepen door de spirituele visie van Rudolf Steiner op mens en wereld.

BESTEL HET HART DAT WEET

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE GESCHIEDENIS VAN DE ROZENKRUISERS