De nimfen en de koninklijke parel in de Alchemische Bruiloft en een toelichting door J. van Rijckenborgh

Hieronder volgt een gedeelte uit de vijfde dag van De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis dat gaat over de aanbieding van de koninklijke parel op zee aan een gezelschap dat met schepen op weg is naar het eiland met de toren van Olympus. De illustratie is van Johfra en de toelichting die volgt na het citaat is een commentaar van J. van Rijckenborgh uit een boek van zijn boekenserie met en over de rozenkruisersmanifesten.

‘Nadat wij het meer waren overgestoken, kwamen wij door een nauwe zeearm in volle zee, waar alle sirenen, nimfen en zeegodinnen ons opwachtten. Dezen vaardigden terstond een meermin naar ons af om ons hun geschenk en gelukwens ter ere van de bruiloft te overhandigen. Het was een kostbare, grote gevatte parel, zoals ernoch in onze, noch in de nieuwe wereld ooit een gezien was, zo rond en glanzend was zij. Toen de jonkvrouw deze vriendelijk in ontvangst genomen had, vroeg de nimf of ook haar speelgenoten konden worden ontvangen en of wij hier enige tijd wilden blijven, waarin de jonkvrouw van harte toestemde. Zij liet daarop de beide grote schepen in het midden tot stilstand komen en groepeerde er de andere omheen, in de vorm van een pentagram. De nimfen schaarden zich vervolgens in een kring en begonnen met liefelijke stem hun liefdelied te zingen. 

HET LIEFDELIED VAN DE NIMFEN (LOFZANG 11)

Toen zij dit lied met zijn prachtige inhoud en melodie hadden beëindigd, verwonderde het mij niet meer dat Odysseus de oren van zijn makkers had dichtgestopt en ik waande mij de ongelukkigste mens, omdat de natuur niet ook mij als zulk een bekoorlijk schepsel geschapen had.

De jonkvrouw nam echter spoedig afscheid en gaf opdracht weg te varen. Daarop trokken ook de nimfen zich terug, nadat zij ter beloning met een lang, rood lint vereerd waren, en verspreidden zich over de zee. Ditmaal ondervond ik dat Cupido ook in mij begon te werken, hetgeen mij bepaald niet tot eer strekte. Daar echter mijn leugens de lezer van geen nut zouden zijn, wil ik het hierbij maar laten. Dit nu was echter de wond die ik op de eerste dag in de droom aan het hoofd had gekregen.’

Commentaar door J. van Rijckenborgh 

Zodra nu de zee van de levende volheid van God bereikt is en aldus de binding met de reine astrale atmosfeer verkregen wordt, vindt de ontmoeting plaats met de sirenen- en nimfenschaar die, na de parel te hebben aangeboden, zich bijeenvoegt tot het zingen van het lied ter ere van de goddelijke liefde. 

U zult natuurlijk diep doordrongen zijn van het feit dat de desbetreffende mededelingen niet gedaan worden om ons een liefelijk sprookje voor te houden. Neen, als rozenkruisers van undinen, nimfen en sirenen of andere natuurgeesten spreken, bedoelen zij de aandacht te vestigen op een daarmee verband houdende bewustzijnstoestand. Aangezien er geen ledige ruimte is, moet het ook volkomen begrijpelijk zijn dat iedere ruimte bevolkt is met krachten en aanzichten die met die ruimte overeenstemmen. Zo is het ook te verstaan dat alle ruimten en openbaringsvelden elkaar doordringen. Tijd en afstand zijn driedimensionale begrippen. Doch in werkelijkheid is de ganse goddelijke openbaring alomtegenwoordig; zij is dus ‘nader dan handen en voeten’. In het hier en het nu kan ook het Andere ervaren worden, in hoge realiteit. Beslissend is daarbij de aard van het bewustzijn, dat principieel en fundamenteel zevenvoudig van aard is. 

Het natuurgeboren bewustzijn reageert zevenvoudig op alles wat in het dialectische openbaringsveld existeert. U kunt wel zeggen: ‘Daar wil ik niets mee te maken hebben’, doch het zal onveranderlijk met u iets te doen hebben. Het heeft zijn uitwerking in u via een of meer der zeven zintuigen. Het is daarbij een grote zegen dat de zintuigen niet alles waarnemen of ondergaan wat in de dialectische natuurgeboren ruimte existeert en met de mensheid bemoeienis heeft. Door het forcerend optreden van de natuurwetenschappen zal daarin echter in onze tijd zeker verandering komen. Wat daarvan het gevolg zal zijn zal de mensheid ondervinden! 

Nemen wij nu de draad van ons verhaal weer op. De naar het ik verstorven mens gaat uit naar het serene astrale veld van de goddelijke levensopenbaring. Deze enduristische signatuur brengt met zich mee dat het gehele zevenvoudige bewustzijn als het ware afgesloten wordt voor de natuur van de doods. Het wordt voor de krachten die daarin werkzaam zijn ontoegankelijk en ontwaakt in een nieuwe wereld en proeft en ervaart de geaardheid, het wezenlijke van deze nieuwe ruimte. 

De eerste ervaringen van een ontwaakte mens hebben altijd betrekking op de etherwereld. Als een kind in onze natuur wordt geboren, wordt het eerst diep doordrongen van de geaardheid van het met onze natuur verbonden etherische veld, de vier spijzen van de dialectiek. Het ziet en drinkt zijn kleuren, dus zijn vibraties, in. Het gaat in de eerste levensjaren om met de natuurwezens die in de ethersferen leven. Eerst later volgt, op de basis van de vier spijzen, het ontwaken als een ‘ik ben’, het ontwaken in en het zich volkomen bewust worden van de stofsfeer. 

Zo is het ook met de kandidaat in de gnostieke mysteriën. Na het endura, de ik-versterving, volgt natuurnoodzakelijk, als het begin van de nieuwe geboorte, de binnenkomst in het etheraanzicht van de nieuwe levensopenbaring. Het begint dan ook met het nuttigen van de vier spijzen, nu de heilige spijzen, de vier nieuwe etherkrachten. Dit etheraanzicht wordt op hem ingeëtst en vormt in het hoofdheiligdom, namelijk in de open ruimte achter het voorhoofdsbeen, een signatuur, een brandpunt. 

Het totaal van het aldus in de eerste geboortefase opgenomen nieuwe etherische beeld, aldaar gekristalliseerd tot een brandpunt, is dan een van de belangrijkste basispunten voor de verdere levensstaat. Met behulp van dit kristal men kan ook zeggen: geleid door dit kristal neemt de nieuwgeborene de nieuwe stofwereld in zich op en leeft daarin. Daarom wordt hier het beeld gebruikt van de parel, een kristallisatie binnen de schelp van een pareloester. 

Ook u bezit, als dialectische mens, een kristal, een parel, in de voorhoofdsholte. Of dit een parel van grote waarde is, dient u zelf te beslissen en te ervaren. Of het een regelmatig of een onregelmatig lichaam is, moet uit de levensgang blijken. Altijd moet bij de dialectische mens het etherische basisbrandpunt uit de voorhoofdsholte worden losgerukt en vervangen door een nieuw. Dat wil zeggen: als het goed is! Arm en beklagenswaardig is de mens die daarin niet slaagt of daaraan geen behoefte heeft. 

U zult ongetwijfeld ook inzien dat de ouders van een kind een uiterst belangrijke rol spelen bij het inetsen en kristalliseren van de parel in de voorhoofdsholte van hun kind: zijn de ouders in het voorgeboortelijke stadium van het kind gericht op de geestesschool en op de nieuwe levensstaat? Zijn zij gnosis-zoekend? Bezitten zij een reine en zuivere levenswandel? Verlangen zij een hogere, nieuwe bewustwording? Of zijn zij geheel aardgedoken? Dit zijn vragen die straks voor het kind beslissend zijn en die zijn etherische ervaringen bepalen. 

Wij zien bij Christiaan Rozenkruis hoe reeds tijdens de eerste dag, bij de aanvang van de alchemische bruiloft, het oude kristal van zijn plaats wordt weggenomen. Bij het optrekken uit de put van de versterving ontvangt C.R.C. immers een wond aan het hoofd en nu wordt hij daaraan herinnerd. Door zijn strevend leven werd het oude levenskristal uit hem weggenomen, hetgeen de primaire voorwaarde genoemd kan worden voor een bevrijdend leerlingschap. 

Doch laat ons terugkeren tot onze tekst. Als de mens uitgaat tot de nieuwe levensstaat en met het enduristisch verstorven zevenvoudige bewustzijn wederopstanding zoekt, ondergaat hij eerst, zoals wij zeiden, het inetsen van het etherische beeld van de nieuwe levensstaat. Tengevolge daarvan zal de kristallisatie van dit etherische beeld, de kostbare parel in de voorhoofdsholte, gevonden kunnen worden, met alle machtige gevolgen daarvan. Als de signatuur van het voorhoofd zich niet wijzigt, is er nog geen sprake van een nieuwe levensstaat. De volkstaal, die zo vaak uitdrukking geeft aan intuïtief weten, spreekt niet voor niets van ‘met het hoofd tegen de muur lopen’ als het gaat om mensen die de grote levensles nog niet hebben geleerd. 

Waarom is de parel die C.R.C. ontvangt van zulk een uitzonderlijke waarde? Dit blijkt volkomen uit de tekst. Het nieuwe levensveld wordt namelijk doorademd door de geest en de kracht van de liefde die van God is. Dit zo veelvuldig misbruikte woord, liefde, dient u op geheel nieuwe wijze te verstaan. 

Liefde, in de ware zin van het woord, is een elektromagnetische kracht, een straling, die de idee van verwantschap en sympathie tot uitdrukking brengt. De straal van de universele liefde wordt dan ook in de universele leer ‘de van het Ene onafscheidbare straal’ genoemd, die zich alleen kan verenigen met de ziel. Het is een actieve goddelijke kracht, die het kenmerk draagt van de zee van de levensvolheid, van Mare, Maria, de wereldmoeder, de moeder van de god van de liefde, met haar signaturen genade en barmhartigheid. Deze goddelijke alkracht is de hoogste der godssignaturen. Haar aanzichten zijn zeven in getal. Daarom worden door de natuurkrachten van de nieuwe levensstaat ook zeven zangen gezongen: 

  • 1  Er is niets schoner en verhevener dan de goddelijke liefde.
  • 2  De alopenbaring gewordt uit de goddelijke liefde.
  • 3  Wat zijn wij God en onze naasten verschuldigd? De daadwerkelijke straling van deze liefde.
  • 4  Hoe kan de wereld en het kwaad worden overwonnen? Uitsluitend door de goddelijke liefde.
  • 5  Wie zingen het verheven lied van de liefde? Zij die in het koningschap van de geest ontstegen zijn.
  • 6  Daarom is er één bede in het hart van allen die deze liefde ervaren: dat alles en allen die van God gescheiden zijn, de eenmakende liefdesstroom zullen binnengaan.
  • 7  En dat zij zo in eeuwigheid de ware God-menselijke levensstaat zullen kennen.

Zij die deze zevenzang ten volle verstaan en hem, door de openheid van het endura, geheel op zich kunnen laten inwerken, weten en ervaren dat de liefde die van God is geen weekmakende, emotionele gevoelswerking is, doch een goddelijke wilskracht om zich door zichtbare schepping te openbaren. Daarom wordt de liefde de tweede straal van de godheid genoemd. Wie door deze gloed getroffen wordt, moet zich openbaren in volkomen dienstbetoon en zelfopoffering voor wereld en mensheid. Niet in negatieve zin, doch positief. Het negatieve is nabootsing en zelfmoord in nutteloosheid. Het positieve is de wil van God openbaren en is dus de overwinning, de zegepraal. 

Wie zich op zijn pad met deze goddelijke kracht verbonden weet, is aan de natuurkrachten van de nieuwe levensstaat gebonden met het bloedrode koord: als een levensnoodzaak onlosmakelijk gebonden tot in het bloed. Deze machtige impuls maakt woning in Christiaan Rozenkruis. Daarom staat er: Ditmaal ondervond ik dat Cupido ook in mij begon te werken, namelijk op basis van de wond die C.R.C. de eerste dag aan het hoofd had gekregen. Het nieuwe kristal, zeer regelmatig en schoon van vorm, begint, als teken van de zoon van de mensen, van zijn voorhoofd te stralen. Het is het teken van zijn orde. 

Bron: De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis, deel 2 door J. van Rijckenborgh

BESTEL DE ALCHEMISCHE BRUILOFT VAN CHRISTIAAN ROZENKRUIS DEEL 2