Lezing over de rozenkruisers op de open middag in Haarlem op zondag 25 september 2022

Beste mensen, mag ik u namens het Lectorium Rosicrucianum, hartelijk welkom heten op deze lezing die gehouden wordt (op de open middag op 25 september 2022) in de marge van de tentoonstelling ‘De Rozenkruisers Revolutie, traditie en vernieuwing’. Toen besloten werd deze tentoonstelling, na Het Huis met de Hoofden in Amsterdam, ook dit J. Van Rijckenborghcentrum in Haarlem te laten aandoen, was dat – vermoed ik – niet zonder reden. Dit centrum is, zoals u wellicht weet, de hoofdzetel van de School van het Gouden Rozenkruis.

En zo komt misschien de vraag bij u op waarom deze School haar naam heeft ontleend aan de gelijknamige Rozenkruisers Manifesten. Die zijn toch al wereldkundig gemaakt aan het begin van de zeventiende eeuw? En dan stelt u zich vast ook de vraag of een tijdskloof van meerdere eeuwen nog wel overbrugbaar is? En of wij ons daarom vandaag van die rozenkruisersrevolutie nog een juist beeld kunnen vormen? En misschien nog wel de allerbelangrijkste vraag, wat dan daar thans de actualiteitswaarde nog van kan zijn? En of met andere woorden de toenmalige ‘oproep’ nog relevant is voor deze en de toekomstige tijd? 

U kan met mij immers niet ontkennen dat de wereld in de loop van de eeuwen die inmiddels zijn verstreken, allesbehalve heeft stilgestaan. Die wereld is integendeel sindsdien onherroepelijk veranderd en doet dat de laatste jaren aan een razendsnel tempo, waarbij geen mens nog weet hoe die er volgend jaar wel zal uitzien. Een wereld die de mens op geen enkel vlak nog enig perspectief lijkt te bieden en waarbij iedereen beseft dat zich een heel nieuwe toekomst zal moeten aandienen wil er nog van toekomst sprake kunnen zijn.

Men zou daar tegenin kunnen brengen dat onze tijd niet zo heel anders is dan de 17de eeuwse, en er tussen beide trouwens opvallende overeenkomsten zijn te vinden. Want net als nu verkeerde men toen in onzekerheid, in crisis en transitie, waarbij na een tijdelijke overlap het oude wereldbeeld gaandeweg werd vervangen door een volledig nieuw.

In de jaren waarin de Roep van de Rozenkruisers Broederschap voor het eerst weerklonk, werden niet toevallig juist toen, van de moderne wereld de eerste kenmerken zichtbaar.

Tot dan toe vormde het klassieke of middeleeuwse wereldbeeld nog het dominante verhaal. Daarin was geen verandering mogelijk omdat alles moest blijven zoals het door de almachtige God was gewild. Onder een wereldlijk en kerkelijk gezag, door deze Schepper eigenhandig ingesteld, en waaraan om die reden niet mocht worden getornd. Zodat elke afwijkende, ketterse visie onmiddellijk de kop werd ingedrukt. Terwijl het in de opkomende moderne wereld net andersom ging. Toen men integendeel ging geloven in een maakbare wereld die er steeds maar op vooruit moest gaan. Als een vrij en zelfstandig mens het heft voortaan zelf in handen zou mogen nemen. En met behulp van wetenschap en techniek kon bouwen aan een samenleving die welvaart en geluk bracht, – dat was althans de verwachting.

Een wereldbeeld dat in tussentijd al zo lang heeft stand gehouden dat wij er ons geen ander kunnen voorstellen. Terwijl wij ondertussen wel getuige zijn van het failliet van dit achterhaalde materialistische wereldbeeld, maar op onze beurt ook niet goed weten wat daar dan wel moet op gaan volgen. Zo doemt in de verte reeds het beeld op van een volledig digitaal aangestuurde wereld. Waarin een trans-humane mens, door kunstmatige intelligentie zal worden gemanipuleerd, maar dat is natuurlijk een heel ander verhaal.

Daarom toch nog even terug naar het begin van de 17de eeuw. Bij de verdwijning van de oude wereld en de opkomst van de nieuwe, vormden twee markante cultuurverschijnselen een belangrijke katalysator. Ten eerste werd in de tijd van de renaissance in kunst en cultuur de menselijke waardigheid herontdekt, zoals die in de klassieke oudheid nog hoog in het vaandel werd gedragen. Daardoor kon ook een veel bredere denkstroom de bedding binnen vloeien van de door de christelijke geloofsleer overheerste samenleving. En deed dat onder andere via de zijstromen van neoplatonisme en hermetisme, van alchemie en kabbala. Mede door de ontdekking van zijn inspiratiebronnen, zoals door de vertaling van het werk van Plato en het Corpus Hermeticum.

Daarnaast bracht de protestantse reformatie de roomse gezagskerk aan het wankelen. Letterlijk dan, als we de beeldenstorm hier te lande in herinnering mogen brengen. Hoewel deze hervorming bruusk werd afgeremd door een hardnekkige contrareformatie. En de heiligenbeelden in de barok niet snel genoeg weer op hun vertrouwde sokkel konden worden gezet. De hervormingsgedachte zelf liep dan weer vast in een verstarrende orthodoxie, die al even repressief werd opgelegd.

Dit alles vormde in dat unieke tijdsgewricht de voedingsbodem voor de ‘algehele reformatie’ of ‘geestelijke revolutie’ waartoe in de Rozenkruisers Manifesten werd opgeroepen. Een Roep die ontstond in middens van geleerden uit de omgeving van het Duitse Tübingen. Want het waren met name de kinderen van de reformatoren die contacten onderhielden met de bezielers van de renaissance, positief reageerden op de bevrijdingsimpulsen die daar van uitgingen en zich hierdoor aangespoord wisten om nieuwe horizonten te verkennen.

Beste mensen, bij deze historische achtergronden vallen toch enkele kanttekeningen te maken. Recent is daar door gedreven historici, waaronder medewerkers van de Bibliotheca Philosophica Hermetica, waardevol opzoekingswerk rond gedaan. Zij hebben van de Rozenkruisers Manifesten de historische setting nauwgezet in kaart gebracht. En zo wisten zij ook te achterhalen waar en door wie deze precies geschreven waren. Toch kan men zich afvragen waarom die auteurs er dan alles aan hebben gedaan om anoniem te blijven. Omdat ondertussen ook is aangetoond dat de publicatie van de ‘Fama’ aanvankelijk zonder hun uitdrukkelijke toestemming is gebeurd.

Alsof de eigenlijke schrijver – ik laat zijn naam daarom liever in het midden – de controverse die er door kon ontstaan zelf al had voorzien, zoals blijkt uit de aanhef van het eerste manifest, de ‘Fama Fraternitatis’.

Ik citeer even: ‘De onbezonnen wereld is hiermede echter weinig gediend, en daarom zal de laster, het gelach en gespot veeleer toenemen. Ook is bij de geleerden de trots en de eerzucht zo groot, dat zij niet vermogen in eenheid, uit alles wat God in onze eeuw zo rijkelijk heeft meegedeeld, een Librum Naturae, of richtsnoer aller Kunsten, samen te stellen, doch integendeel elkander verdriet en tegenwerking aandoen. Zo blijft men liever bij de oude leer, en moeten de oude geleerden wederom als het heldere, openbare licht gelden, ofschoon zij, zo zij nu leefden, zich zonder twijfel met grote vreugde zouden herzien. En ofschoon in de theologie, de fysica en de mathematica de waarheid daar tegenovergesteld wordt, toont de oude vijand toch overvloedig zijn list en wrok, door via vrede-hatende nietsnutters zulk een schone ontwikkeling der dingen te verhinderen en gehaat te maken.’ Einde citaat.

Het moet dus gezegd dat niettegenstaande de succesvolle onderzoeksresultaten rond de ‘Sitz im Leben’ van de Manifesten iets wezenlijks uit het oog zou kunnen worden verloren. Dat namelijk rond die geestelijke impuls ook andere dan historische factoren in het spel moeten zijn geweest. Krachten die deze omstandigheden als het ware van bovenaf, of in elk geval van buitenaf, hebben aangegrepen. Die toen de juiste mensen op dezelfde plaats hebben bijeengebracht om in de ontwikkeling van een nieuwe tijd een bepalende rol te gaan spelen. En waarover de loutere bekendheid met de identiteit van de betrokkenen ons eigenlijk niet veel wijzer maakt. Ook al omdat de impact ervan misschien zelfs niet helemaal tot hun eigen bewustzijn is kunnen doordringen. In het besef dat de eigenlijke impuls die er van uitging hun eigen begripsvermogen ver te boven ging.

En dat ze daarom wel moesten spreken van een Broederschap als zijnde de eigenlijke motor achter hun ‘Fama’. Omdat ze zich er slechts de woordvoerder van voelden en dat in feite ook waren.

Beste mensen, zonder daarom aan het baanbrekende onderzoek naar het feitelijke auteurschap afbreuk te willen doen, neemt de afstand waar het in het begin van mijn betoog over ging, daardoor alleen niet echt af. Van de aanvankelijke bevrijdingsimpuls blijft dan mogelijk vooral het plaats- en tijdsgebonden karakter in het geheugen hangen en uiteindelijk alleen nog het historisch belang over. Zo komt de boven-historische en dus tijdeloze werkelijkheid van de Rozenkruisers-revolutie alleen maar nog verder van ons af te liggen. En zo geraakt het eigenlijke mysterie van de Broederschap van het Rozenkruis ook almaar meer gehuld in de nevelen van de tijd, laat staan dat het nog voor onze tijd van betekenis zou kunnen zijn.

Al moet gezegd dat het onbegrip omtrent dat mysterie reeds van in het begin zeer groot was. Zoals trouwens reeds bleek uit het zonet aangehaalde citaat, niet helemaal tot verbazing van de opstellers zelf. De talrijke geleerden, tot wie het eerste manifest zich richtte, verkeerden bovendien over herkomst en bedoeling ervan in de grootst mogelijke verwarring. Sommige van hen wisten niet eens tot wie hun pleidooien ter verdediging te richten. Noch aan wie hun kandidatuur voor eventuele toetreding tot deze broederschap te adresseren.

Maar ook de tegenstanders moesten zich in hun venijnige schampschriften noodgedwongen wel beperken tot vage insinuaties, omdat ook zij met de auteurs van deze Manifesten niet bekend waren. Temeer daar de bedoelde Broederschap in de daarop volgende verduidelijking, de Confessio Fraternitatis, het tweede manifest, op geen enkele vraag tot bekendmaking wilde ingaan. In zoverre dat men zich zelfs begon afvragen of die zogenaamde Broederschap effectief ook bestond, en wie daar dan wel toe mochten behoren.

Verwarring en onenigheid die met de tijd alleen maar toenamen, zodat de gevoerde disputen er wel heftiger en persoonlijker op moesten worden.

Zo kunnen we de vermoedelijke auteur heel goed begrijpen als hij daar – omdat hij er zijn naam niet mee wilde verbonden zien – uiteindelijk uitdrukkelijk afstand van nam. Misschien niet van de Manifesten zelf, maar dan toch zeker van alle heisa er omheen. Hoewel de wijze waarop hij dat deed op zijn minst genomen merkwaardig is te noemen. Via een soort van persiflage, waarin hij onder de titel ‘Turris Babel’ oftewel de ‘Toren van Babel’ terugkwam op de bekende legende van het ongeschonden lichaam van CRC, zoals de naam van Christiaan Rozenkruis in de Fama werd aangeduid. Dat bij verbouwingen aan een van de centrumgebouwen van de broederschap na 120 jaar in een grafkelder toevallig of niet toevallig werd aangetroffen.

Maar ditmaal beweerde de auteur omzeggens het tegendeel en ik citeer: ‘Ik, de waarheid, dochter van God, vermoord door de dubbelzinnigheid van Satan, door de corruptie van de wereld, door de zwakte van het vlees, door het despotisme van de tirannie, door de onverdraagzaamheid van de priesters, de kwaadwilligheid der politiek, de gekunsteldheid der geschiedkundigen, de waanzin van de wijzen, door de dwaasheid van het volk. Ik rust hier te midden van de uitwerpselen van de leugen. Pas binnen honderd jaar zal de zon mij weer zien. Mijn beste groeten aan het later.’ Einde citaat.

Na lezing hiervan kunnen we ons terloops gezegd niet van de indruk ontdoen dat dit ons doet denken aan het motto aan het begin van het laatste manifest, De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis: ‘Onthulde geheimen worden waardeloos , ontwijd verliezen zij hun kracht. Werp daarom geen paarlen voor de zwijnen, noch rozen voor de ezels’. Op zijn minst genomen een dubbelzinnig signaal dus, want zo werd in bedekte termen het auteurschap niet langer ontkend; wat trouwens later ook wel werd toegegeven, al zou het volgens hem slechts om een jeugdzonde zijn gegaan.

Hoe dan ook is het niet verwonderlijk dat het rumoer dat rond het eerste appél was ontstaan na enige tijd als vanzelf verstomde. Silentium post clamores, luidde dan ook de vaststelling in een van de laatste reacties. Een stilte die van de kant van de Broederschap waarover het ging zelf nooit meer zou worden verbroken.

Daarna zou het rond die Broederschap de eerste honderd jaar ijzingwekkend stil blijven. Maar dat had mogelijk meer te maken met het uitbreken van de dertigjarige oorlog – een godsdienstoorlog waaruit bleek dat men van de eigenlijke rozenkruisers-revolutie weinig of helemaal niets had begrepen. En het was pas veel later dat met de regelmaat van de klok groeperingen opdoken, met namen die van dichtbij of veraf naar de legendarische Rozenkruisersbroederschap verwezen. Meestal werkzaam in een besloten kring en als een vorm van geheimdoenerij.

Ik bespaar u van al die occulte genootschappen en hun diverse bewindvoerders de bijhorende namen. Door de dubieuze achtergrond van sommige ervan kwam de naam ‘rozenkruisers’ bovendien in een nog slechter daglicht te staan. Met voor gevolg dat elke zich ernstig nemende zoeker er zich dan ook liever verre van hield. Zo verdween de bedoelde waarheid, zoals in het laatst aangehaalde citaat, mettertijd uit het zicht. Bovendien werd de Roep van het Rozenkruis in een steeds meer geseculariseerde samenleving veelal ondergeschikt gemaakt aan wereldse belangen, zoals dat in de meeste vrijmetselaarsloges het geval was.

De genaamde Rosicrucian Enlightement ging geruisloos over in de ‘age of reason’, de tijd van waarin menselijke rede hoger werd ingeschat dan geestelijke verlichting. Hoogstens trad hier en daar nog een enkele filosoof of auteur naar voor, in wiens werk iets van de echo ervan nog doorklonk – en opnieuw noem ik liever geen namen – maar in haar geheel kon de Roep van de Rozenkruisers Broederschap onvoldoende doorwerken. En zou die feitelijk als een mislukking moeten worden beschouwd. Alhoewel.

De geschiedenis leert ons dat als bepaalde mogelijkheden niet direct worden benut de situatie zich alleen maar verder zal toespitsen. En dat zelfs in het weerspreken en negeren of zelfs imiteren ervan de waarheid op de achtergrond altijd aanwezig blijft, tot ze vroeg of laat haar rechten opeist. Tot ook de mens er zich alsnog bewust van wordt.

Precies daarom komen we op de vraag terug of wij in onze tijd wel nog kunnen aanknopen bij de spirituele vernieuwingsimpuls die aan het begin van de zeventiende eeuw is gegeven. Zeker is in elk geval dat wij naar die tijd niet meer terug kunnen. Ook omdat we door nostalgisch achterom te kijken precies het tegenovergestelde doen van waar in die ‘revolutionaire’ impuls toe werd opgeroepen. Waarin men in eerste instantie geen nieuwe traditie in het leven wilde roepen maar alleen de weg vrijmaken voor een nieuwe toekomst. Zoals in een tijd ver voorafgaand aan de Manifesten reeds werd beweerd dat het bewustzijn van de mens nog in volle ontwikkeling was en er aan het tijdperk van de Vader (de oudtestamentische tijd), en dat van de Zoon (de nieuwtestamentische), nog een laatste sluitstuk ontbrak (ook wel de tijd van het eeuwige evangelie genoemd). Dat pas in die nieuwe tijd de Geest in de mens zelf tot ontwikkeling zou komen en zijn gaven over hem en haar uitstorten.

Was van die periode begin 17de eeuw het eerste ochtendgloren, het ‘aurora’ misschien al wel aangebroken, dan was het toen ook reeds te voorzien dat de volle ‘openbaring’, de echte verwerkelijking ervan pas veel later op grote schaal mogelijk zou kunnen worden.

Het is die toekomstbelofte die de stichters van deze School aan het einde van de tweede wereldoorlog – een andere breuklijn in de meer recente geschiedenis – eindelijk wilden waargemaakt zien. Hadden ze voor hun toekomstproject eerst nog andere namen in het achterhoofd, dan lag het voor hen toch voor de hand aan te sluiten bij de bevrijdingsimpuls van het Rozenkruis die ze enkele decennia daarvoor op het spoor waren gekomen.

Het ging hen daarbij in geen geval om het in ere herstellen van een verouderde traditie maar om een nieuw begrip te wekken voor de boodschap die er aan ten grondslag lag. Zo braken ze tot ieders verrassing onder andere met de astrologie, die tot dan toe in hun leringen een vooraanstaande plaats had ingenomen, en deden ze resoluut afstand van elke vorm van persoonlijkheidscultuur en –splitsing, waaraan de traditionele esoterische stelsels vasthielden.

Het was hen immers duidelijk geworden dat de nieuwe tijd waarvan begin 17de eeuw reeds sprake was, definitief was aangebroken. In dat verband spraken zij daarom – nog voor het begrip new age een modewoord zou worden – van De Grote Omwenteling en van de Aquariustijd. En van De Gnosis in actuele openbaring, of De Komende Nieuwe Mens. Titels van de eerste standaardwerken waarmee zij enerzijds naar buiten traden en anderzijds de geestelijke grondvesten van deze School legden.

Voor die zich als nieuw openbarende geestelijke Mens van de toekomst kon volgens hen niemand beter model staan dan een figuur als Christiaan Rozenkruis. Niet meer de onderdanige en traditiegetrouwe gelovige in Jezus Christus, de in het verleden voor de zonden van de mensheid gestorven Zoon Gods. Maar een vrij en autonoom onderzoekend mens, die de beslotenheid van een kloosterleven achter zich had gelaten om de wijde wereld in te trekken en met uiteenlopende wijsheidsstromingen in dialoog te gaan.

En toen bleek dat de wereld voor zijn toekomstvisie niet klaar was, hij zich met enkele medebroeders terugtrok als behoeders van een geestelijke schat. In een schatkamer van Licht die pas veel later door de zelfwerkzaamheid van een volgende generatie broeders, door hun ‘zelfvrijmetselarij’, zou worden herontdekt.

De stichters van deze School geloofden tevens dat het pas in hun en onze tijd was dat de gesluierde taal van de Rozenkruisers Manifesten haar geheimen zou kunnen prijsgeven en definitief worden ontsloten.

Niet langer een dode letter blijven, of een roemrijk verleden zijn, maar een geestelijk programma vormen dat voortaan door ieder mens in zijn dagelijks leven in praktijk kon worden gebracht. Door middel van een innerlijke revolutie, en volgens het in het Manifesten tevens vermelde adagium Ex deo nascimur, in Jesu morimur, per spiritum sanctum reviviscimus. Uit God geboren, in Jezus ondergegaan, door de Geest wedergeboren. Of zoals met andere woorden in de literatuur van deze School gezegd: door na alles te hebben ontvangen, alles weer prijs te geven en daardoor alles te vernieuwen.

En een niet onbelangrijk detail daarbij is dat zij, trouw aan deze formule, geen enkel belang hechtten aan de vermelding hun eigen naam en maatschappelijke positie, aan hun familiale achtergrond en levensloop. Zoals in de hele latere ontwikkeling van deze School anonimiteit altijd belangrijker is gevonden dan titel, afkomst of persoonlijke verdienste. Ook al bracht het onpersoonlijk karakter van dit werk mee dat het niet altijd de weerklank vond die het op grond van deze pioniersarbeid had moeten krijgen.

Want feit is dat door deze in beperkte kring onafgebroken volgehouden arbeid op een gegeven moment een rechtstreekse verbinding kon worden gemaakt met de Universele Broederschap die achter de aanvankelijke Rozenkruisersimpuls werkzaam was. En er door uit de eerste hand verkregen kennis tevens in werd geslaagd van de traditie van het klassieke rozenkruis, de oorspronkelijke bezieling aan het verleden te ontrukken, ze weer vrij te maken, en nieuw leven in te blazen. Zodat de leerlingen van die School zichzelf niet meer konden zien als aanhangers van een bepaalde geloofstraditie, maar op basis van een waarlijk vernieuwend denken echte vrijdenkers worden. Levend uit een directe ervaring van boventijdelijke en -ruimtelijke stralingskrachten, in deze School ook wel ‘gnosis’ genoemd.

Gnosis, niet bedoeld als een uiterlijke godsdienst naast andere wereldgodsdiensten maar als de boventijdelijke waarheid, als de eeuwige wijsheidskern van alle traditionele godsdienstigheid. Door er de waarheid van ook rechtstreeks in zichzelf, in het eigen hart, te herkennen kon ook de eigenlijke betekenis opnieuw duidelijk worden van de mogelijk wat ouderwets klinkende benaming van ‘rozenkruiser’ en van het klassieke teken van de roos en het kruis. Niet stammend uit een ver verleden tijd maar duidend op de eeuwigheid die telkens weer inbreekt in de tijd, om er eerst in onder gegaan, weer vernieuwd uit op te staan. De Roos van eeuwig leven die pas tot bloei komt als ze gehecht wordt aan een kruis dat stevig geplant staat in de tijd. Een tijd, een wereld, die daardoor tegelijk gekruisigd en dus met andere woorden doorkruist wordt. Door het gaan van een kruisgang of rozengang waardoor de aan allen gereikte witte roos rood gaat kleuren om uiteindelijk tot gouden bloei te komen.

In deze School is het Gouden Rozenkruis in tegenstelling tot wat men zou kunnen denken daarom geen gedenkteken van een historisch verleden, of het bewijs van geestelijke eigenwaarde en uiterlijk machtsvertoon. Geen uitwendige houvast of bescherming in onzekere tijden. Maar een tijdloos mysteriebeeld dat de weg wijst naar en toegangspoort vormt tot een nieuwe stralende toekomst. Het kruis van de overwinning van de eeuwigheid op de tijd.

De weg daarheen gaan wij binnen deze School niet op eigen kracht, met vallen en opstaan en op gevaar af van totale mislukking. Dat doen we ook niet ter vermeerdering van onze kennis en zelfontwikkeling. En zeker niet tot eigen eer en om ons binnen een exclusieve omgeving te onderscheiden. Maar – omdat geen mens nog op zichzelf kan zijn en los staan van de ander – kunnen wij dat alleen in openlijke verbondenheid met allen die ons al zijn voorgegaan en in zelfloze dienstbaarheid aan de gehele mensheid.

Want mochten de Rozenkruisers Manifesten eertijds nog voorspellen ‘dat Europa zwanger was en eens een sterk kind zou baren’, ik verwijs hier naar de ‘Confessio’, en kon die geboorte later in de schoot van deze School ook daadwerkelijk worden gevierd, dan is in onze, laat ons hem toch maar noemen ‘apocalyptische eindtijd’, deze ultieme levensmogelijkheid binnen het bereik gekomen van de gehele mensheid, wereldwijd ter beschikking van ieder die daarvoor openstaat. Maar hoewel daarvoor de omstandigheden uitgerekend in onze huidige tijd zo gunstig zijn, kan daar, zoals in het verleden nog het geval was, niet meer vrijblijvend voor worden gekozen.

Terwijl we staan voor de dreigende implosie van de wereld zoals wij die de voorbije eeuwen hebben gekend – en daarop wijst zowat alles –  oorlogsdreiging, natuurrampen, epidemieën, economische en energiecrisissen om nog te zwijgen van de klimaatcrisis, – zijn de invloeden van een nieuwe toekomst, van de nieuwe era, eveneens overduidelijk voor wie de tekenen van de tijd verstaat. De wereld is immers vanwege de sterk veranderende atmosferische en kosmische omstandigheden – die overigens thans niet meer te ontkennen zijn, in de greep gekomen van steeds hogere energetische frequenties. Door de daarmee gepaard gaande tijdversnelling wordt de toekomst in het heden getrokken en tegelijk het hele verleden herschreven. En omdat het hele tijdruimtelijke kader daardoor totaal wordt herschikt werkt het vasthouden aan oude tradities, als deze niet ook radicaal worden herdacht, niet alleen vertragend op ons bewustzijn, maar biedt het ook geen garanties op geestelijk behoud.

Zo zijn wij tenslotte aanbeland bij de vraag naar de actualiteitswaarde van de Rozenkruisersimpuls en de vraag naar zijn relevantie voor de toekomst. En moet het na dit alles nog duidelijker worden gezegd: Wie thans van de rozenkruisers-revolutie deel wil uitmaken moet beseffen dat de geestelijke impuls die daaraan ten grondslag ligt niet tot het verleden behoort omdat die van alle tijden is. Ook al weten wij dat de omstandigheden en vormen waarin die voorbije impuls indertijd werd gegeven als dusdanig niet meer kunnen gelden als referentie voor deze tijd, dan heeft de wijsheid die aan deze traditie voorafgaat ontegensprekelijk eeuwigheidswaarde, omdat zij alomtegenwoordig is en dus onafhankelijk van ruimte en tijd.

Dat is ook waarom zij zich telkens weer als nieuw aandient, maar ons tegelijk enkel kan inspireren als wij ons daarvoor gaan oriënteren op de nieuwe openbaringsvormen die uit de toekomst op ons afkomen. Want op dezelfde manier als de eerste herauten van de roep van het rozenkruis hun eigen tijd, zichzelf en hun omgeving ver vooruit waren, en hun ‘Roep’ een geluid heeft voortgebracht dat pas veel later zijn juiste weerklank heeft kunnen vinden, zo zijn er ook vandaag mensen nodig, bij wie deze boodschap op een nieuwe wijze resoneert, in wiens voorbeeld de nieuwe toekomst zichtbaar gestalte dient te krijgen. Die er niet slechts in naam of afkomst maar met hun eigen leven van getuigen met hart en ziel rozenkruiser te zijn. Omdat de levende wijsheid in hun eigen wezen omgezet en belichaamd wordt. Zij vormen de voorhoede van dat nieuwe geestelijke bewustzijn en vertegenwoordigen reeds nu de nieuwe toekomst.

Want daarbij draait het uiteindelijk ook bij ons niet meer om onszelf en onze eigen persoonlijke ontwikkeling. Het doel van de spirituele revolutie die in onze School ‘transfiguratie of persoonlijkheidsverwisseling’ wordt genoemd, is dat wij immers zelf plaats maken voor de wording van de Komende Nieuwe Mensheid (dit alles met hoofdletter). Als wij kunnen opgaan in die levensopdracht zijn wij nu reeds verbonden met de nieuwe werkelijkheid voorbij ruimte en tijd. En kunnen wij er tegelijk aan meehelpen deze aardse mensheid boven de grenzen van haar eigen tijd uit te tillen.

Dan zijn wij boven onszelf en onze eigen beperkte leefwereld voorgoed uitgestegen en rest ons alleen nog om net als Christiaan Rozenkruis poortwachter te zijn voor allen die na ons komen. Dan doen onze eigen namen er straks ook niet meer toe, mogen ze gerust worden vergeten, niet omdat we dan niet meer bestaan of tot het vergane verleden behoren, maar omdat wij dan voor eens en voor altijd verenigd zijn met de broeder- en zusterschap van de nieuwe vergeestelijkte mensheid.

Ik eindig daarom graag met een fragment uit de nog altijd actuele commentaren op de Belijdenis der Rozenkruisers Broederschap: ‘Zoals de brug-tot-het-bereiken nu gevormd wordt door de Christus en zijn helpers, zo moeten wij in de toekomst zelf de brug vormen voor onze medebroeders- en -zusters, die nog niet zijn gekomen tot het Pad. Als Christus dan ook spreekt: ‘Werk uws zelfs met vreze en beven, bedoelt Hij niet: ‘Ieder zorge voor zich en God voor ons allen’, maar Hij stelt de verheffing der broederschap in de ware vriendschap. Niemand onzer kan de bevrijding bereiken, zonder de bevrijding van de ander. Allen moeten wij op elkander wachten. Wij vormen tezamen één hiërarchie van wezens, één lichaam, één kloppend organisme… Wij moeten die brug-tot-het-bereiken vormen door zelfopoffering en dienst. Over ons heen, door ons offer, mogen de broeders en zusters trekken, mogen onze haters en vijanden trekken, naar een nieuwe stap in de menselijke ontwikkeling’.

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE GESCHIEDENIS VAN DE ROZENKRUISERS