Wat is het bijzondere van de periode in Europa rond 1600 in het licht van de geschiedenis van de rozenkruisers? Komen hun beroemde manifesten, die tussen 1604 en 1616 verschijnen, zomaar uit de lucht vallen? Frances A.Yates beschrijft in haar boek The Rosicrucian Enlightenment (1973) een fascinerende ontstaansgeschiedenis, die niet zonder controverses is gebleven. Van dat boek is nu een Nederlandse vertaling verschenen.
Frances A. Yates beschrijft in The Rosicrucian Enlightenment (1973) een verdwenen stuk Europese geschiedenis uit de zeventiende eeuw, waarin de hermetische en rozenkruis-gedachte in Europa zo’n belangrijke factor is geweest. Hoe belangrijk, en hoe het komt dat deze periode uit de historie is verdwenen, wordt de lezer langzaam duidelijk. Het is Yates’ grote verdienste dat zij de geschiedenis van de westerse esoterische traditie en de rol die deze heeft gespeeld bij het ontstaan van de moderne wetenschap en geneeskunst boven water heeft gehaald. Het is dan ook méér dan een geschiedenisboek; het leest als spannende non-fictie.
Yates zegt in haar inleiding:‘Uit de geschiedenis is verdwenen dat de ‘rozenkruiscultuur’ en de manifesten van de rozenkruisers verbonden waren met deze episode, en dat de bewegingen waarin John Dee eerder in Bohemen een rol speelde, zich aan de basis van deze manifesten bevonden. Ook dat de korte regeringsperiode van Frederik en Elizabeth een gouden tijdperk was voor het hermetisme, dat verbreid werd door een groepering onder leiding van Michael Maier, die de alchemie beoefende en de Monas hieroglyphica van Dee van groot belang achtte […]
Hopelijk zal een nauwkeurige weergave van het Europese gedachtegoed in deze geschiedenis- periode dit onderwerp uit het bereik van vaag ‘occult’ onderzoek halen en het maken tot een legitiem, en belangrijk onderzoeksterrein.’
Laten we een beeld schetsen van het jaar 1600. Het is het begin van de gouden eeuw in de Ne- derlanden, met de grote schilders en uitvinders. De godsdienstige hervormingen zijn in volle gang. Na de Beeldenstorm in 1556, was in 1568 de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje begonnen. In Engeland is in 1600 de renaissance op een glorieus hoogtepunt; Shakespeare leeft nog; aan het hof worden zijn stukken opgevoerd; de wetenschapper en occultist John Dee (†1608) heeft grote invloed op de koningin. Elizabeth I (†1603) steunt Europa tegen de agressieve Habsburgers, die verbonden zijn met de katholieke tegenbeweging. Ook is zij heel erg geïnteresseerd in de occulte wetenschappen en steunt hen die deze bijvoorbeeld praktiseren met jaarlijkse bijdragen. Tijdens haar regering beleeft de Engelse renaissance zijn hoogtepunt. Zij weerstaat de Spaanse, dus pauselijke, beïnvloeding en de Armada lijdt schipbreuk op de Engelse kust, sluit bondgenootschappen met Nederlandse, Duitse en Franse protestanten.
In Frankrijk steunt Hendrik IV de hugenoten, maar de koning wordt in 1610 vermoord. In Venetië heerst verzet tegen het gezag van Rome en zoekt men toenadering tot Engeland; in Zuid- Italië leidt Campanella een opstand tegen de Spaanse bezetters.
In Praag is de diepzinnige keizer Rudolf II (†1612) ondanks zijn Habsburgse afkomst fel gekant tegen gebruik van geweld tegen protestanten. Aan het eind van zijn leven voert hij zelfs godsdienstvrijheid in Bohemen in (wat in 1618 leidt tot de Dertigjarige Oorlog). Aan zijn hof is het een komen en gaan van kunstenaars, wetenschappers, alchemisten en musici. Kortom, een geest van verlichting waart door Europa, de bedding voor de verlichting van de rozenkruisers.
Nu volgt het verhaal dat Yates uitgebreid schetst in de eerste twee hoofdstukken. Jacobus I (de opvolger van Elisabeth I) laat zijn dochter, prinses Elisabeth, trouwen met Frederik V van de Palts, kleinzoon van Willem van Oranje, ridder in de Orde van de Kousenband en leider van de Duitse protestanten. Het huwelijk in 1613, in Londen, is van een ongekende pracht en praal. ‘De Rijn voegt zich bij de Theems; Duitsland wordt verenigd met Groot-Brittannië; vanuit de sterren stromen harmonieën uit op dit huwelijk’, is de beschrijving in de kronieken, en ‘Alle welgezinde mensen voelen blijdschap en tevredenheid over dit huwelijk als een stevig fundament van de religie’. Het bruidspaar vertrekt naar Heidelberg, maar krijgt eerst in Den Haag een grandioze ontvangst, die uitvoerig beschreven wordt. De verwachting is dat Jacobus I zijn schoonzoon zal steunen in het protestantse verbond tegen Spanje. Jacobus is echter fel gekant tegen alles wat zweemt naar magisch-wetenschappelijk onderzoek en doet alles om die de kop in te drukken. Daardoor heeft hij ook een sterk remmende invloed op het streven van zijn dochter Elizabeth en haar man. Hij steunt hen niet.
Praag werd, toen Rudolf II zijn hof daarheen verhuisde in 1583, een centrum van uiteenlopend alchemisch, astrologisch en magisch-wetenschappelijk onderzoek met zijn bibliotheken en zijn ‘wonderkamers’ met magisch-technische wonderen van vernuft. Praag werd een Mekka voor mensen uit heel Europa die geïnteresseerd waren in esoterische en wetenschappelijke studies. John Dee en Edward Kelly, Giordano Bruno en Johannes Kepler kwamen ernaartoe. Joodse bestudeerders van de kabbala konden er hun kabbalistisch onderzoek ongestoord voortzetten. De Boheemse kerk, door Johannes Hus gesticht, was de eerste hervormde kerk in Europa.
Rudolfs verdraagzaamheid strekte zich uit tot de Boheemse kerk en de Boheemse Broeders, een broederschap die de leer op mystieke wijze interpreteerde. Praag was tijdens het bewind van Rudolf een stad die volop door de renaissance in Oost-Europa was beïnvloed. De stad was een smeltkroes van denkbeelden, ze was geheimzinnig en opwindend doordat zij openstond voor nieuwe ontwikkelingen.
Toen na Rudolfs dood in 1612 de fanatieke, katholieke Habsburgse aartshertog Ferdinand van Stiermarken op de troon kwam en de godsdienstvrijheid weer ongedaan maakte, verzette het Boheemse volk zich daartegen, en bood Frederik V de kroon aan. Van 1619-1620 waren Frederik en Elisabeth de door de hussieten, de volgelingen van Johannes Hus, gekroonde staatshoofden. Na één winter (vandaar de naam ‘winterkoning’) ging het mis. De katholieke hertog van Beieren versloeg de legers van de Boheemse koning bij de Slag op de Witte Berg en ook de Palts werd bezet en verwoest. De grote Bibliotheca Palatina in Heidelberg werd naar Rome afgevoerd.
Yates zegt hierover: ‘Een complete cultuur verdween, haar monumenten werden geschonden of vernietigd en haar boeken en archieven verdwenen. Die inwoners die konden ontsnappen werden vluchtelingen of zouden sterven door geweld, de pest of honger in de vreselijke jaren die zouden volgen.’ En als inleiding op hoofdstuk 3 zegt zij: ‘We gaan nu deze mislukte renaissance, de te vroege verlichting of de verkeerd begrepen dageraad van de rozenkruisers verkennen.Wat was de aanzet tot de beweging die leidde tot de zogenaamde ‘manifesten van de rozenkruisers’, met hun eigenaardige aankondiging van de dageraad van een nieuw tijdperk van kennis en inzicht? Een antwoord op deze vraag moet gezocht worden in de invloedssfeer van de bewegingen rond Frederik van de Palts en zijn poging de Boheemse kroon te verkrijgen.’
Eerst volgt nu een beschrijving van de leefomgeving van Johann Valentin Andreae, auteur van de manifesten van de rozenkruisers. Frederik I, hertog van Württemberg (†1608), was alchemist, occultist en tevens anglofiel. In 1603 ontving hij in zijn hoofdstad Stuttgart de versierselen van de Orde van de Kousenband van een speciale afgezant van Jacobus I.
Yates hierover: ‘Het bezoek van de gezant van de Kousenband en de begeleidende toneelspelers zal zeker een stimulerende en opwindende gebeurtenis zijn geweest voor Johann Valentin Andreae, als verbeeldingrijke jonge student in Tübingen. Zijn Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis van 1616 is rijk aan schitterende ceremoniën en feesten van een bepaalde broederschap of broederschappen, en bevat boeiende fragmenten van toneelvoorstellingen. Als artistieke uiting worden deze een stuk begrijpelijker indien we ze beschouwen als een gevolg van vroege Engelse invloeden op Andreae. Zowel toneelmatig als ceremonieel vormden deze een inspiratie voor een nieuw en origineel kunstwerk.’
Over de rol van John Dee, die op zijn reis door Duitsland als geleerd man grote indruk maakte, zegt Yates: ‘Er is daarom geen twijfel aan dat we de beweging achter de drie publicaties van de rozenkruisers moeten zien als uiteindelijk afkomstig van John Dee. Dee’s gedachtegoed kan via Engeland met de Engelse connecties van de keurvorst van de Palts, Duitsland hebben bereikt en zich hebben verspreid vanuit Bohemen […] Het is een opwindende gedachte dat de beweging van het rozenkruis in Duitsland het uitgestelde resultaat was van Dee’s missie in Bohemen meer dan twintig jaar eerder.’
In de veertig jaar literatuuronderzoek dat na het verschijnen van het boek (1973) is uitgevoerd door internationale wetenschappers van zeer uiteenlopende vakgebieden is wel duidelijk geworden dat die stelling onhoudbaar is. Ongeacht het feit dat de Monas hieroglyphica van John Dee een belangrijk en interessant fenomeen is, kunnen we het ontstaan van de manifesten met zekerheid plaatsen in de kring rond Tobias Hess, Christoph Besold en Johann Valentin Andreae. In een innerlijke kring van enkele geestverwanten, een ‘Liebesbund’, niet groter dan zeven mensen, die gegrepen was door de geest van Tobias Hess, ontstond de Fama Fraternitatis, vanuit een beeld van een gemeenschap van de roos. Een gemeenschap, ver verheven boven het beweeg van wereldse tegenstellingen. Een gemeenschap ook van weloverwogen caritas – liefde, in de zin van een intelligent toegepast en universeel altruïsme. Voorts ontstond er een nieuwe geestelijke energie, die deze kring in Europa actief zag worden: een verwerkelijking van wat de reformatie in wezen bedoelde. En vanuit die verwerkelijking ontstond iets groters: een geestelijk vaderschap, een persoon met de naam Christiaan Rozenkruis.
Na deze uitweiding terug naar het overigens voortreffelijke boek van Yates. Over het avontuur dat Frederik van de Palts koning van Bohemen werd, lezen we: ‘1614-1619 waren de jaren van grote ophef over de manifesten van de rozenkruisers. En dat avontuur was niet slechts een politieke poging, gericht tegen de Habsburgse macht. Het was de uitdrukking van een religieuze beweging die in de loop van vele jaren aan kracht had gewonnen, gevoed door geheime invloeden die in Europa rondgingen. Het was een beweging die zich richtte op het oplossen van religieuze problemen waarbij een mystieke lijn werd gevolgd, ontstaan uit hermetische en kabbalistische invloeden.’
In hoofdstuk 4 en 5 worden de manifesten besproken, waarbij wordt vermeld dat samen met de Confessio Fraternitatis de Consideratio Brevis van Philip à Gabella werd uitgegeven, gebaseerd op de Monas hieroglyphica van Dee, het mysterieuze teken en zijn delen, de heilige driehoek, de cirkel en het vierkant, en het kruis. Deze tekst lijkt een integraal onderdeel te zijn van het manifest, nog een teken volgens Yates dat de manifesten door Dee geïnspireerd zijn.
Vervolgens biedt Yates de lezer wetenswaardige hoofdstukken aan over contacten van Andreae met Robert Fludd en Michael Maier en hun commentaren op de manifesten. Ook in Frankrijk, Engeland en Italië veroorzaken de manifesten opwinding (hfdst. 8, 9 en 10). Boccalini (†1613) schreef een satire, waarvan het volgende fragment is ingevoegd in de Fama Fraternitatis, waaruit duidelijk wordt dat er ook met Venetië contacten bestonden: ‘De wrede haat en hatelijke afgunst die de mens tegenwoordig beheersen, hebben ons tijdperk in grote verwarring gestort. Alle hulp om deze kwade invloeden tegen te gaan, zal naar wij hopen komen door een grote instroming van liefde, wederzijdse genegenheid en heilige naastenliefde, hetgeen immers Gods voornaamste gebod is. Daarom moeten we met alle vaardigheid die in ons is de oorzaken wegnemen van de haat die in deze dagen de harten van de mens beheerst.’
Een ander contact was Campanella. Die beschreef na de mislukte opstand tegen de Spaanse bezetters in de gevangenis Zonnestad, een ideale stad waarin priesters het hermetische gedachtegoed in de praktijk brengen en de stad regeren. Het manuscript werd door zijn Duitse leerlingen meegenomen naar Andreae in Duitsland, die later ook een boek over Utopia zou schrijven, Christianopolis.
In hoofdstuk 11 behandelt Yates de mogelijke motieven van Andreae om (in het openbaar) afstand te nemen van de Broederschap van het Rozenkruis. ‘Er bestaat volgens mij geen twijfel dat Andreae zich ernstig zorgen maakte over de ontwikkeling vanaf 1617 met betrekking tot de opwinding over de rozenkruisers. Omdat hij inzag dat die schadelijk werd voor de zaak die hij beoogde te dienen, probeerde hij de krachtige stroom in te dammen en te kanaliseren.’
Andreae schrijft in het voorwoord van Christianopolis: ‘Mensen met een vurige geest hebben opgeroepen tot bezinning en spirituele vernieuwing, en tot de verbreiding van een nieuwe uitstorting van de christelijke geest in deze tijd. Een zekere broederschap beloofde dit, maar in plaats daarvan ontstond er opperste verwarring onder de mensen.’ Hij richt nu de Societas Christiana op, mogelijk met hetzelfde doel onder een andere naam.
Er volgen nog hoofdstukken over Comenius, over de Academie van Wetenschappen, Elias Ashmole, Newton en de alchemie van het Rozenkruis, en het onderzoek van de verbanden tussen rozenkruis en vrijmetselarij. Yates citeert de eerste gedrukte verwijzing uit 1676: ‘Wij delen mede dat de moderne Cabal-ministers die de groene band dragen (vijf invloedrijke ministers tijdens Karel II) samen met de oude Broederschap van het Rozenkruis, de hermetische adepten en het gezelschap van de erkende vrijmetselaars, van plan zijn te dineren op 31 november aanstaande…’
Het boek sluit af met het hoofdstuk ‘De verlichting van het Rozenkruis’. Het is een verantwoording van de studie door de schrijfster. Haar conclusie luidt:
‘Het is te hopen dat het gecompliceerde en rijke onderwerp van de Duitse opwinding als een zeer belangrijke fase in de Europese geschiedenis nu serieus aandacht zal krijgen. Het opmerkelijke is evenwel de nadruk die het rozenkruis legt op de op handen zijnde verlichting, waarnaar de titel van dit boek verwijst. De wereld, die zijn einde nadert, zal een nieuwe verlichting deelachtig worden waarin de vooruitgang in kennis, geboekt in het voorafgaande tijdperk van de renaissance, zich enorm zal uitbreiden.
Men zal nieuwe ontdekkingen doen en de dageraad van een nieuw tijdperk gloort. En deze verlichting schijnt zowel naar binnen als naar buiten; het is een spirituele verlichting van binnen, die de mens nieuwe innerlijke mogelijkheden onthult, die hem zijn eigen waardigheid en waarde beter leert begrijpen, en hem inzicht verschaft in de rol die hem gevraagd wordt naar buiten toe te spelen in het goddelijke plan.’
En zij besluit met een citaat uit Via Lucis, ‘die men wel de Fama van Comenius heeft genoemd’, dat zou kunnen dienen als een motto voor beide verlichtingen:
‘Als er een licht van universele wijsheid ontstoken kan worden, zal het zijn stralen over het hele spectrum van het menselijke verstand kunnen spreiden (zoals zonlicht telkens van opkomst tot ondergang reikt) en vreugde kunnen opwekken in de harten van de mensen en de gerichtheid van hun wil transformeren. Want als zij in dit helder stralend licht hun eigen lotsbestemming en die van de wereld duidelijk voor zich zien en leren hoe ze de middelen moeten gebruiken die onfeilbaar tot het goede leiden, waarom zouden zij dat dan ook niet doen?’
Bron: Tijdschrift Pentagram 2012, nummer 5
Boek: ‘De verlichting van het Rozenkruis’ door Frances Yates