Toelichtingen bij drie werken van Michael Maier: Silentium post clamores, Themis aurea en Atalanta fugiens

Paltsgraaf Michael Maier (fakkeldrager 5, 1568-1622), doctor in de filosofie en de medicijnen, was een bekend arts-alchemist aan het hof van keizer Rudolf II van Oostenrijk. Deze was in zijn dagen een bekend beschermheer, die aan zijn hof toevlucht bood aan vele geleerden en kunstenaars, onder wie de schilder Arcimboldo. In diverse geschriften verdedigde hij de broederschap van het Rozenkruis. Later maakte hij deel uit van het hof van koning James I van Engeland; van landgraaf Maurits von Hesse; en was hij lijfarts van aartsbisschop hertog Christian Wilhelm von Magdeburg.

Maier heeft talrijke, soms geruchtmakende werken op zijn naam staan. Een van de vermaardste daarvan is het Atalanta Fugiens, bestaande uit tekst, afbeeldingen en vijftig muziekstukken, waarmee dit werk bekend staat als het eerste multimediaproject in de geschiedenis. 

Ruud Muschter heeft drie geschriften van Micheael Maier vertaald in het Nederlands en via internet beschikbaar gemaakt. Twee daarvan zijn een verdediging van de broeders van het Rozenkruis. Hieronder staat een selectie van opmerkingen van de vertaler. Ook kunnen de drie geschriften hier worden gedownload als pdf. 

Silentium post clamores – De stilte na het rumoer, 1617 – download als pdf

In Silentium post clamores spreekt Maier over de rozekruisers en hun vervolgers, en over de mysteriescholen uit de oudheid. Hij is ontegenzeggelijk sterk met de Rozekruisers verbonden. Dat wil niet zeggen dat hij zelf lid was van de orde. Misverstanden hieromtrent kunnen gemakkelijk ontstaan. Daar draagt de Engelse vertaling uit 1656 van zijn Latijnse werk Themis Aurea (De Gouden Themis) uit 1628, zeker aan bij. 

Maier pareert in dit werk de aanvallen op de rozekruisers in zijn tijd, en wijst op het onterecht veronachtzamen van de geleerden uit de oudheid. Enkele kernbegrippen vallen daarbij op, namelijk kennis van de natuur, kunst, wetenschap, chemie, geheimenissen, geheimhouding, en het nut voor de mensheid. Deze begrippen worden door hem vaak in één adem genoemd. Sommige ervan zijn voor meerderlei uitleg vatbaar. Het begrip kunst bijvoorbeeld kan duiden op iemands beroep, op de reguliere en de arcane wetenschap, op kunde of kundigheid, vernuft, of op een beroepsmatige beheersing. In bepaalde gevallen wordt er techniek mee bedoeld. Hetzelfde geldt voor Ursache, dat staat voor oorzaak, principe, motivering, wetmatigheid, bron, achtergrond, etcetera. 

Uit de voorbeelden die hij geeft, komt de rozenkruisers orde naar voren als een groep geleerden en ingewijden die de hoeders zijn van eeuwenoude technische en chemische kennis. Die wordt in gesloten linie bewaard en aan het nageslacht (lees: de waardige ingewijden) doorgegeven. In die zin lijkt het op een technisch gezelschap, dat zijn kennis niet in handen wil geven van de onwaardigen, omdat dezen er onheil mee kunnen aanrichten. 

Om aan te tonen dat talloze mysteriescholen al sinds de oudheid kennis der natuur doorgeven aan de waardigen, behandelt Maier in hoofdstuk 5 een negental van deze colleges. Men vond al in de oudheid dat onbeheerste wetenschap zeer veel onheil over de mensheid zou kunnen brengen. Er zijn altijd twee wetenschappelijke stromingen geweest: de arcane, dat wil zeggen de verborgen wetenschap, en de profane. Van geen van beide kan men zeggen dat ze vanuit hun aard goed of slecht zijn. Er zijn arcane wetenschappen die behoedzaam met de mens omgaan. Andere zijn op overheersing van de mens gericht. Dezelfde tweevormigheid van doelstelling treft men ook aan in de reguliere wetenschappen. 

De arcane wetenschap waarover Maier spreekt, strekt zich net als de reguliere wetenschap uit over de innerlijke en uiterlijke werelden, dat is: de natuurkunde in de breedste zin des woord, verdeeld in de ons ook nu nog bekende faculteiten van de medicijnen, chemie, wiskunde, biologie, plantkunde, farmacie, astronomie, etcetera. De (transcendentale) alchemie was een der belangrijkste, en liep als een rode draad door de andere takken heen. 

In Silentium komt het toepassingsaspect goed naar voren. De verworven kennis moet allereerst in goede handen terechtkomen, worden ontwikkeld en vervolgens toegepast. Zij moet alleen worden verstrekt aan de waardigen, opdat de wereld niet in onheil wordt gestort. 

Regelmatig zet Maier de filosofen tegenover elkaar af, maar ook zet hij sommige daarvan – de goede – af tegen het onbegripvolle volk, zoals hij het in essentie noemt. Toch geeft hij telkens aan, dat de verworvenheden van de mysteriescholen moeten worden ingezet tot nut van de mensheid, dus ook van het ‘gewone volk’. Net als uit zijn werk Themis Aurea blijkt duidelijk, hoezeer zijn aandacht en zorgzaamheid uitgaat naar de gewone mensen; in het kader van Themis naar degenen die afhankelijk zijn van artsen en apothekers, tegen wiens bedriegerijen of onkunde hij hen uit alle macht wil beschermen. 

Ik wil niet van een tweeslachtige houding spreken, maar minimaal is bij Maier – die het hofleven gewend was – een worsteling merkbaar. In hoofdstuk 21 bijvoorbeeld, hoopt hij dat het stilzwijgen van de broederschap gebeurt tot het welzijn van vele zieken, terwijl hij vlak daarop spreekt over het gewone volk dat onberekenbaar is, en gelijkt op een dier met vele koppen. 

In Themis Aurea geeft hij te kennen dat ziekten het gevolg zijn van zonde. Wij kunnen ons nu niet meer goed indenken, wat dat in zijn zorgzame, professionele houding tegenover de patiënten voor spanningen moet hebben gegeven. Zijn visie was immers, dat patiënten ziek zijn als straf voor hun zonden. Dan lijkt het me moeilijk om als arts niet een paternalistische houding te hebben. Nu zou een arts die zuiver als technicus werkzaam is, zich nog puur kunnen concentreren op het heelwerk, onder het voorbijgaan aan de oorzaken waardoor zijn patiënten ziek zijn geworden. Maar zo’n type arts is Maier nu ook weer niet. Uit al zijn werk spreekt engagement met het welbevinden van zijn patiënten. 

En toch trekt hij vooral in hoofdstuk 12 sterk van leer tegen de verkeerde leefwijzen van velen die de schuld van hun kwalen bij de artsen neerleggen. Al met al lijkt zijn uitgesproken visie hem niet te hinderen bij zijn patiëntenzorg. 

Hij ziet ook licht aan de horizon doordat de overdracht van kennis vanuit het verleden nog steeds plaatsvindt, en wel aan hen die waardig zijn om erover te beschikken, waaronder bepaalde medici. Maier is duidelijk heilig verontwaardigd over de hersenloze aanvallen op de rozenkruisers en de traditie, die hij als zeer waardevol heeft leren ervaren. Niet voor niets heeft hij ze verdedigd. Het raakte hem dieper dan dat hij alle kritiek voor kennisgeving kon aannemen. 

Net als in zijn werk Themis Aurea, heeft Maier duidelijk gemaakt dat geheimhouding een belangrijke voorwaarde is om hoge doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Daarnaast beseft hij, dat openbaring van geheimenissen een functie heeft, op voorwaarde van een goede dosering. De broeders moeten bedacht blijven op de vele aasgieren die door onwil, onkunde en een malicieuze instelling de werkzaamheid van de broeders onmogelijk willen maken. En tegelijk pleit Maier er voor, dat zij zich niet langer verbergen dan strikt noodzakelijk is. 

Wat Silentium bijzonder lezenswaardig maakt, is Maiers vlijmscherpe pen en alle parallellen die hij trekt met de mythologie. Geen opmerking zo gering, of hij weet er wel een prachtige analogie of wijze les uit de oudheid aan te koppelen. Daardoor zal het de lezer echter niet altijd gemakkelijk vallen om de draad van het betoog van Maier vast te houden. 

Het verheugt mij buitengewoon, dat ik dit beroemde manuscript heb mogen ontsluiten voor de Nederlandstalige geïnteresseerden in de mysteriescholen in het algemeen, en voor mijn medeleden van de A.M.O.R.C. in het bijzonder. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er geen andere Nederlandse vertaling van Silentium bekend. 

Michael Maier heeft ons verdedigd, en gevochten in de voorhoede van onze roemruchte, geweldloze en op innerlijke ontplooiing en het verwerven van kennis der natuur gerichte orde. Wij zijn hem daarvoor tot in lengte van dagen schatplichtig. Maier is niet zuinig geweest met zijn kritiek op degenen die de orde belasteren en onheus bejegenen, of zich onder hun dekmantel allerlei bedriegerijen permitteren. Hij geeft ze er stevig van langs, maar vaak ook – via zijn vergelijkingen – humorvol. Wie mocht hebben getwijfeld waar Maiers loyaliteit lag, is na het lezen van zijn werk van deze twijfel verlost. 

Themis Aurea – De Gouden Themis, 1628 – download als pdf

In Themis Aurea behandelt Maier de bekende zes wetten waaraan de broeders R+C (Fratres Rosae Crucis, dus de broeders van het Rozekruis) zich volgens de Fama Fraternitatis – een spraakmakend geschrift van de Rozekruisers uit 1614 – moeten houden. Maier geeft aan, wat de voordelen zijn voor het navolgen van deze wetten en analyseert ze mede in relatie tot hun rol voor de medische praktijk in zijn tijd. Hij houdt het gedrag en de werkwijze van de artsen en apothekers uit zijn tijd tegen het licht, waarbij hij hun de genoemde wetten voorhoudt, en tevens de volgens hem verouderde medische inzichten van onder andere Galenus bekritiseert. Zijn visie vormde een omwenteling. Weliswaar hekelt hij vele geneeskundige methoden en praktijken uit zijn tijd en uit de oudheid, maar erkent dat zij soms toch ook hun nut hebben. 

Onder historici gespecialiseerd in mystiek, alchemie en de geschiedenis van de geneeskunde, is Maier (1568-1622) geen onbekende. In Themis Aurea komen de enerzijds reële, anderzijds allegorische maatstaven van de broeders (zoals Maier hen noemt), in hun onderlinge verband aan de orde. Hoewel de rozenkruisers niet primair genezers zijn, ligt het geneeswerk in het verlengde van hun mystieke werk, waarin het aankomt op het methodisch ontwikkelen van lichaam en geest, het aanscherpen van het innerlijk waarnemingsvermogen, en het duurzaam afgestemd zijn op het innerlijk Zelf. Het geneeswerk is niet primair gericht op de lichamelijke artsenij (waartoe zij vanzelfsprekend in wettelijke zin slechts beperkt bevoegd zijn), maar strekt zich eerder uit tot de geestelijke staat van de mens. 

Maier ziet in hun werkwijze een voorbeeld van hoe de reguliere wetenschap zou kunnen handelen: zonder ego, winstoogmerk, het wekken van verkeerde verwachtingen, mystificatie rond eigen kunnen of het ongefundeerd voorgeven van de werkzaamheid der toegepaste middelen. Regelmatig gebruikt hij het middel van de vergelijking om zijn visie te ondersteunen, en grijpt daarbij terug op tal van historische personages en godenfiguren uit de oudheid. Het hele werk geldt tevens als een apologie voor de rozenkruisers. 

Ronduit treffend is zijn visie over wat wij pas in de 20e eeuw zijn gaan beschrijven als de ‘morfische velden’, die de psychische blauwdruk zouden zijn van alle levensprocessen. Zo zegt Maier in hoofdstuk 5: ‘Maar om vrijuit en helder te spreken, zoals het filosofen betaamt, is het ons standpunt dat er een natuurlijke waarde en bepaalde voorbestemming is – voortkomend uit de invloed van de hemellichamen – die op zulk een bijzondere wijze een vorm voorbereidt die opgevoerd moet worden, dat die als het ware vastgelegd moet worden in het juiste object. En als dan de stof op de juiste wijze is voorbereid en met de vorm is samengevallen, produceert de gehele substantie of het gemengde lichaam noodzakelijkerwijs een gevolg dat hiermee in overeenstemming is.’

Themis Aurea verscheen aanvankelijk in 1628 in het Latijn en werd vervolgens in het Engels vertaald. In zijn werk spreekt Maier in de derde persoon over de broeders. Op een enkele plek laat Maier echter doorschemeren dat hij zelf lid is van de broederschap. In elk geval lijkt hij nauw met de broederschap verbonden. Toch moeten conclusies hieromtrent met zeer veel reserve behandeld en beoordeeld worden, zeker nu de oorspronkelijke vertalers van het Latijn zich in hun vertaling veel vrijheden gepermitteerd hebben. 

Atalanta Fugiens – Het Chemisch Kabinet 1728 – download als pdf

Maier heeft talrijke, soms geruchtmakende werken op zijn naam staan. Een van de vermaardste daarvan is het Atalanta Fugiens, dat in 1617 verscheen. Het bestaat uit tekst, vijftig kopergravures en vijftig muziekstukken, waarmee dit werk bekendstaat als het eerste multimediaproject in de geschiedenis. Het vormt dan ook een onlosmakelijk geheel met de vijftig fuga’s. 

Atalanta werd later, in 1687, uitgegeven onder de naam Scrutinium Chymicum. Vervolgens verscheen een Duitse vertaling onder de titel Chymisches Kabinet, in 1708. Het gaat dus steeds om hetzelfde werk, hoewel in deze latere versies Latijnse verwijzingen schijnen te zijn geschrapt, en ook niet wordt verwezen naar de fuga’s. 

De huidige, eerste Nederlandse vertaling, heeft het Chymisches Kabinet als basis. Het werk is opgebouwd uit zinnebeeld, gedicht en de toelichting over twee pagina’s, wat steeds wordt herhaald. Daardoor lopen de pagineringen van het Latijnse origineel en de Duitse versie parallel. 

De titel Atalanta Fugiens (de vluchtende Atalanta) is gebaseerd op het mythische verhaal rond de jonge, vrijgevochten prinses Atalanta. Haar vader zag graag dat zij zou trouwen. Atalanta echter stelde bepaalde eisen aan de huwelijkskandidaten; een thema dat bekend is uit diverse West-Europese sprookjes. Atalanta wilde trouwen met degene die haar in een wedloop zou verslaan. Uiteindelijk gelukte het Hippomenes van haar te winnen met een list. Wanneer Atalanta tijdens de wedren naderde, wierp hij haar een van de drie gouden appels die hij had gekregen van de godin Aphrodite voor de voeten. Atalanta liet zich hierdoor telkens afleiden en probeerde ze te pakken. Dat leidde ertoe, dat Hippomenes eerder de eindstreep bereikte en daarmee Atalanta tot echtgenote kreeg. 

De strekking van dit boek is de volgende. Maier stelt, dat a) chemici werken aan
b) chemische processen met c) chemische stoffen en d) chemische toevoegingen.

Al deze vier groepen zijn in de mythologie vertegenwoordigd door hun eigen groepen goden. Hun avonturen en verwikkelingen (de onderlinge strijd, het opstijgen naar de hemel, het afdalen naar de aarde, hun verandering van kleur, hun onderlinge band, scheiding, verraad en verzoening, de ontvoeringen, de complexe relaties, het uit elkaar halen en weer in elkaar zetten van hun ledematen) vinden naar analogie plaats in de chemische retorten, de destillatieapparatuur, de ovens en de andere chemische apparatuur. 

Daar zijn ze een weergave van calcineren, oplossen, scheiden, verenigen, verrotten, stollen, voeden, veredelen, gisten, verheffen en vermeerderen, totdat het Grote Werk voltooid is. Ook zijn in dit proces katalysatoren aan het werk, zoals Hermes, de ‘boodschapper der goden’. Per functionaliteit kunnen bovendien nog verscheidene goden voor één en dezelfde werkzaamheid model staan. Tot slot vinden al deze goden elkaars pendanten bij de Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen en tal van andere volkeren. De mythologie wordt daarmee tot een chemische bibliotheek, hoewel zeker niet alle goden en hun verhalen dit als achtergrond hebben. 

De chemie kent wezenlijk gewelddadige fasen, en wie Maier hierin volgt, ziet ze terug in de mythologie. Dit verschijnsel vormt de kern van het boek. In Maiers tijd, maar lang daarvoor nog veel sterker, golden de werkzaamheden van de chemici als wonderbaarlijke toepassingen van de geheimen van de natuur, waar de mens door goddelijke genade langzaam toegang toe kreeg. 

De rol van de chemicus in onze tijd is veel vanzelfsprekender geworden en is ontdaan van zijn magische en theologische component. Je gaat naar de universiteit, studeert chemie en gaat dan bijvoorbeeld het bedrijfsleven in. De chemische studie is niet meer geheim. Maar zodra die wordt toegepast, is ook in onze tijd de bewaking van geheimen weer aan de orde. Het karakter van de chemicus speelt daarbij geen enkele rol. 

Maier zag dat duidelijk anders. Hij vond dat de chemicus ook een morele verantwoordelijkheid had voor de goddelijke kennis die hem werd toevertrouwd. Daarbij zette hij dit soms in een heel scherp perspectief. Zo zegt hij in zijn voorwoord, dat de chemie de vooraanstaandste wetenschap is. Niet de chemie die door rondtrekkende bedriegers werd uitgeoefend om mensen geld uit de zak te kloppen (het ene uiterste), doch die van de “uiterst verlichte, vrome, welopgevoede en tot grote dingen bestemde mensen (…), in wie louter subtiliteiten, een groot verstand en goddelijke wijsheid berusten” (het andere uiterste). Ontzag voor de natuur, en de onlosmakelijke schakels tussen God, natuur en mens, zien we terug in alles wat Maier beschrijft. 

Met tal van voorbeelden licht Maier de zinnebeelden toe. Daarin treden vele personages op, ook in de onderlinge relatie van man en vrouw. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat Maier, in de rolverdeling zoals hij die schetst, en in zijn visie op het hiërarchische verschil tussen beiden, een product was van zijn tijd. Maar vanwege de door hem daarmee bedoelde allegorische weergave van de alchemistische processen, blijft zijn schets opmerkelijk genoeg voor dat aspect wel geldigheid bezitten. 

Maier zegt met betrekking tot de stoffelijke alchemie (toelichting XV): ‘(…) hoewel de Steen van de Filosofen onloochenbaar in de wereld te vinden is, moet toch niemand de ijdele hoop koesteren dat hij die alleen op grond van zijn intentie en opvatting kan bereiden.’ Een duidelijker markering van het verschil tussen stoffelijke en mentale alchemie kunnen we ons nauwelijks voorstellen. De mentale of spirituele alchemie stelt nu juist, dat door het koesteren van edele gedachten, oogmerken en daden, dus met de juiste intentie, het einddoel van het filosofisch werk kan worden bereikt, te weten de verlichting van het denkvermogen. Ook al zien velen dat meer als een doorlopend proces van groei, dan als een eindpunt. 

Ruud Muschter