BESTEL BRUNO, EEN KOMEET RAASDE OVER EUROPA
Giordano Bruno (1548-1600) doorbrak de middeleeuwse idee dat de wereld besloten zou liggen binnen kristallen sferen. Voor Copernicus was de zon nog het middelpunt van het eindige universum. Bruno bewees dat het heelal oneindig moet zijn. Daarmee bevrijdde hij de menselijke geest en de wetenschap uit een enge, bedompte kerker. Hij wilde het grenzeloze heelal en de mens daarin als één levend organisme begrijpen en beschrijven. Hij getuigde van het verband tussen macrokosmos en microkosmos en de taak van de mens daarin, ver voordat anderen dat deden.
1 INLEIDING, DE HEROÏSCHE MENS IN HET ONEINDIGE UNIVERSUM
Giordano Bruno (1548-1600), gedreven zoeker naar de waarheid, getuigde van de absolute goddelijke wetmatigheden in het oneindig grote én in het oneindig kleine. Zijn ideeën zijn voor de tegenwoordige mens beter te begrijpen dan voor zijn tijdgenoten, omdat de wetenschap de bewijzen van zijn wijsgerige inzichten nu in handen geeft. Bruno onderkende dat de ware identiteit van de mens samenvalt met de oneindige materie die ondeelbaar, onvernietigbaar en één is. De persoonlijkheid vormt de tijdelijke uitdrukking, de schaduw, de veranderlijke zijde van een oneindige oorzaak. Voor deze inzichten, die voor velen de weg tot het werkelijke mens-zijn vrijmaakten, betaalde hij met zijn leven; na zeven jaren van ondervraging en marteling werd hij door de inquisitie als ketter verbrand.
In de oneindigheid van een ontgrensd universum zoekt de heroïsche mens, gedreven door het beeld der volmaaktheid, naar het Ene. Het beeld van de Eenheid en van de wetmatige samenhang der dingen is de drijfveer die hem in de wereld der veelheid naar de orde der Eenheid doet zoeken. Maar is verzoening mogelijk tussen de veelheid en de volmaakte schoonheid van het alleen-Goede? De heroïsche vervoering ontrukt de mens aan de greep der zintuigen. Zij inspireert hem de wereld van de chaotische veelheid te ontstijgen en een Godgelijkend leven te leiden in het besef van het Enige en Ene.
De heroïsche mens ziet de essentie van de bovenzinnelijke wereld door alles heen stralen; de wanhoop van het verloren-zijn in de chaos der toevalligheden verliest zijn kracht. Bewust van de begrenzing van de veelheid — goed en kwaad behoren daartoe, zij veranderen onophoudelijk, ook in de toekomst — richt hij zich op het allerhoogste, de Eenheid in de oneindigheid. Hij zoekt niet het “kwade” te boven te komen, maar zich in te passen in de Eenheid. De ziel wordt erdoor gereinigd, de mens getransformeerd: de mens wordt God.
Bruno stelde een oneindig universum, bevolkt door ontelbare systemen en hun planeten. In de omspanning van dit universum, het enige Zijnde, eeuwig en onveranderlijk, leven oneindig kleine delen, allen bezield van leven. In dit universum is het eindige niet van het oneindige, het grootste niet van het kleinste te onderscheiden. Minimum en maximum vallen samen: het minimum, het onmeetbare, enkelvoudige, ondeelbare en onvernietigbaar kleine, de Monade, het atoom of het punt, vormt de voortbrengende zelfstandigheid van alle dingen, de basis van alle werkelijke bestaan, begiftigd met verstand en begrip. Zonder monade, het kleinst denkbare, is het bestaan van het maximum, het grootste, het oneindige universum, niet mogelijk.
De monade is het oneindige wezen, eeuwig, onvernietigbaar, goddelijk. Bruno plaatste de eeuwigheid niet langer in de eeuwen, maar in de oneindigheid. Hij ontsloot de magie van de monade, de kernkracht van de goddelijke potentie in de mens. Daarmee maakte hij het taboe van goddelijke wording voor het bewustzijn transparant en bevrijdde de mens van zijn afhankelijkheid van machtsinstituties. Daarmee was hij zijn tijd vér vooruit. Zelfs voorbij de zo` eeuw, waarin de traditie van het Joods-christelijke denken dat taboe nog lang heeft vastgehouden. Bruno werd geïnspireerd door Hermes Trismegistus, door Plato, door Cusanus en Ramon Llull. Hij gaf het heroïsche voorbeeld hoe het oorspronkelijke Vuur in geestkracht culmineert, in haar onbegrensdheid gelijk aan de volkomen Liefde.
‘Het is daarom nutteloos om te onderzoeken wat er zich buiten de ruimte bevindt, leegte of tijd. Want er is één enkele ruimte, één enkele wijde immensheid, die we gemakkelijk leegte kunnen noemen; daarin bevinden zich ontelbare planeten zoals die waarop wij leven en zijn. Deze ruimte is oneindig, daar noch rede, noch zintuiglijke waarneming, noch natuur een grens aangeeft. Er bevinden zich een oneindig hoeveelheid werelden in, van dezelfde soort als de onze.’
INHOUDSOPGAVE
- Inleiding, de heroïsche mens in het oneindige universum
- Bruno, brandend in Goddelijk Licht – Peter Huijs
- Bruno als voorloper op zijn tijd – Frans Smit
- Symboliek van de Kosmos, de monade van John Dee
- De verboden magie van de monade – Frans Spakman
- De heroïsche mens, zoeker naar waarheid – citaten
- De grote ruimte – Erich Kaniok
7 DE GROTE RUIMTE
Tot omstreeks het jaar 1920 waren de astronomen van de hele wereld ervan overtuigd dat er maar één melkwegstelsel of galaxie bestond, namelijk het onze. Het Griekse galaxias betekent melkweg of sterrenstelsel. Astronomen die het vermoeden hadden dat er misschien nog andere galaxies bestonden, werden in natuurwetenschappelijke kringen als ketters beschouwd en in de toenmalige vakbladen heftig geattaqueerd of weggehoond. Zelfs astronomen die met hun telescopen zagen dat diffuse lichtpuntjes, zogenoemde nevelvlekken, niet tot onze melkweg behoorden, maar ver verwijderde galaxies waren, werden in het ongelijk gesteld. Volgens de aloude formule: wat niet mag zijn, bestaat niet!
Op de 2 juni van het jaar 1592 sprak Giordano Bruno tijdens zijn verhoor door de inquisitie in Venetië de volgende woorden uit. Zij klinken als een geloofsbelijdenis. Als een samenvatting van zijn inzichten met betrekking tot heelal en mens. Hij zei:
‘Ik geloof in een oneindig heelal als schepping van een oneindige goddelijke almacht, omdat ik het voor onmogelijk houd, dat de goddelijke goedheid en almacht een begrensde wereld zou kunnen creëren, terwijl zij behalve deze wereld ontelbaar veel andere werelden zou kunnen doen ontstaan. Daarom heb ik gesteld dat er onnoembaar vele werelden zijn die op onze wereld lijken. En net als Pythagoras ben ik ervan overtuigd dat de andere planeten en hemellichamen op een of andere wijze op de Aarde lijken. Ik geloof dat alle hemellichamen werelden zijn. Hun getal is onbegrensd en samen vormen zij één oneindige natuur binnen één oneindige ruimte — en dat is het oneindige heelal: zowel wat het aantal van de hemellichamen betreft als ook wat de uitgestrektheid van het universum betreft.
Ik weet dat dit niet in overeenstemming is met de algemene geloof leer. Ik geloof dat elk wezen, waar dan ook in het universum, leeft en bestaat en zich zal voleindigen volgens een goddelijk plan, de goddelijke voorzienigheid. Dit goddelijke plan zie ik op twee manieren:
- ten eerste is het aanwezig — als ziel — in het gehele lichaam. En daarom noem ik het natuur, schaduw of spoor van God;
- ten tweede is dit goddelijke plan aanwezig op een onzegbare wijze als alomtegenwoordigheid van God. Als een almacht in alles en boven alles. Niet als deel, niet als ziel, maar op een onverklaarbare wijze.’
Kort samengevat betekenen deze woorden van Bruno: er is één oneindig universum, grenzeloze uitgestrektheid. Daarbinnen zijn oneindig veel hemellichamen. Zij zijn uitdrukking van de onzegbare goddelijke alomtegenwoordigheid en almacht die tevens haar natuur en spoor heeft neergelegd in het wezen van de mens, opdat de mens zich zal voleindigen.
Ontkenning is soms de gemakkelijkste weg; aanvaarding is meestal ook overwinning. Een deel van ’s mensen levensgeschiedenis wordt geschreven op de spanningsboog tussen ontkenning en aanvaarding. Het lot van Giordano Bruno voltrok zich op deze boog. Meer dan vier eeuwen geleden beweerde hij dat het aantal sterren of hemellichamen oneindig is. De heersers van zijn tijd konden en wilden die zienswijze niet aanvaarden.
In het jaar 1925 veranderde de eeuwenoude dogmatische visie van de wetenschap. De astronoom Edwin Hubble kon met zijn telescoop op de Mount Wilson — toen de grootste ter wereld — bewijzen dat nevelvlekken inderdaad ver verwijderde sterrenstelsels zijn. Reeds in het jaar 1755 sprak de Duitse filosoof Immanuel Kant het vermoeden uit dat tenminste één van die diffuse lichtpuntjes niet bij de melkweg hoort, maar bij een heel ver verwijderd sterrenstelsel hoort: dat stelsel staat nu bekend als de Andromedanevel. Wij mogen aannemen dat Kant een verrekijker of een telescoop gebruikte. Maar Giordano Bruno beschikte niet over zulke technische hulpmiddelen. Met zijn blote oog kon hij hooguit tussen de vijf- en zesduizend sterren waarnemen. Dat is het aantal dat men in een heldere nacht zonder telescoop kan zien.
Voor zover bekend, werd in de eerste telescoop in Europa gebruikt in 1609 door Galileo Galileï. Hoe kwam Bruno dan tot de overtuiging dat er in een grenzeloze ruimte oneindig veel hemellichamen zijn? Misschien kunnen we het antwoord vinden in de eerder geciteerde samenvatting van zijn inzichten omtrent heelal en mens: de goddelijke
alomtegenwoordigheid heeft haar natuur of spoor in de mens gelegd — in en door de mens ziet de oneindigheid zichzelf.
Laten wij aannemen dat wij voor een gewone, rustige ademtocht, dat wil zeggen in- en uitademing ongeveer zes seconden nodig hebben. Dat zijn dan tien ademtochten per minuut. In de tijd dat wij één keer in- en uitademen heeft de aarde ongeveer 200 kilometer afgelegd op haar baan rond de zon. Onze planeet beweegt zich voort met een snelheid van meer dan 30 km/sec. Dit is al nauwelijks voor te stellen, De zon waar onze aarde omheen draait staat ook niet stil. Hij neemt ons en al zijn planeten mee op een tocht langs de melkweg met een snelheid van 230 km/sec. De voortbeweging van de aarde is echter ingewikkelder:
- ten eerste wentelt zij rond de zon;
- ten tweede reist zij met de zon langs de melkweg. Dat is al een dubbele beweging, spiralende beweging;
- onze melkweg beweegt met 90 km/sec. in de richting van haar buur-melkwegstelsel, de Andromedanevel. De afstand tussen ons melkwegstelsel en Andromeda wordt geschat op zo’ n 2.5 miljoen lichtjaren geschat. Die afstand verandert voortdurend, omdat alles in beweging is. Als wij er van mogen uitgaan dat licht in één seconde 300.000 km aflegt, dan is de afstand tot het dichtstbijzijnde melkwegstelsel in kilometers het getal 22 met daarachter 18 nullen. In woorden zou dat heten tweeëntwintig quadriljoen kilometer. Met een snelheid van 90 km/sec. vliegt of raast of zweeft onze melkweg in de richting van zijn buurvrouw of buurman.
Bruno duidt de voortbeweging van de hemellichamen vaak aan met het woord zwemmen, omdat voor hem de universele ruimte een grenzeloos ethermeer is, de wereldziel, een oneindige oceaan van energie en intelligentie. Wat de beweging en de bewegingssnelheden van de aarde, het zonnestelsel en onze melkweg betreft heeft ons voorstellingsvermogen ons waarschijnlijk reeds volledig in de steek gelaten. Maar wij zijn er nog niet en de vraag is of wij er ooit zullen zijn. Onze melkweg en de Andromedanevel horen bij een cluster van melkwegstelsels die men de Locale Groep noemt. Dat is een verzameling van enkele tientallen galaxies of sterrenstelsels. En deze gehele groep melkwegstelsels, waartoe dus onze melkweg hoort, beweegt zich met zo’n 600 km/sec. in de richting van de zogenoemde Virgo-cluster, een andere groep galaxies die zelf ook weer beweegt in de richting van een veel grotere cluster sterrenstelsels, die van de astronomen de naam Great Attractor (De Grote Aantrekker) heeft gekregen.
Ontelbaar vele hemellichamen, sterren, sterrenstelsels, groepen van sterrenstelsels. Onvoorstelbare bewegingen, niet te volgen snelheden in een niet te bevatten ruimte. Maar dat is nog altijd niet de oneindigheid. En wanneer wij zeggen ‘nog altijd niet’, dan wekt het de indruk dat wij oneindigheid ooit eens zouden kunnen omvatten door onze blik naar boven of naar buiten te richten. Met de moderne Hubble-ruimtetelescoop, momenteel waarschijnlijk de beste die er bestaat, kijken astronomen 15 miljard lichtjaren ver. Eén lichtseconde is 300.000 km. 15 miljard lichtjaren is geen kleinigheid, maar gerelateerd aan oneindigheid is het minder dan een kleinigheid.
Giordano Bruno stelde, dat de oneindigheid zich niet laat verdelen. Niet in gebieden, niet in afstanden, niet in tijdsfasen. Er bestaat niet zoiets als de helft van de oneindigheid. Elke denkbeeldige helft zou volstrekt oneindig zijn. Men kan geen millimeter van oneindigheid afhalen en zelfs die millimeter zou dan oneindig zijn, want er is maar één oneindigheid. Geen tweede, derde of vierde of wat dan ook. De veelvuldigheid verschijnt in en door begrenzing voor ons in drie dimensies opererend bewustzijn. Maar oneindigheid zelf is geen verschijnsel. Zij is de absolute oer-grond van al het bestaande; zij is het absolute.
Alles wat in de oneindigheid verschijnt, beweegt. Oneindigheid zelf is onbeweeglijk, want er bestaat buiten haar geen ruimte waar zij zich naar toe zou kunnen bewegen. Als er buiten de oneindigheid nog ruimte zou zijn, dan zou oneindigheid niet oneindig zijn. Wanneer wij ’s nachts onze blik op de sterrenhemel richten, dan kijken wij eigenlijk naar een gigantisch spel van bewegingen, veranderingen, positieverschuivingen en snelheden in een immense ruimte waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken. Wij kijken naar een kosmische, interkosmische dans, uitgevoerd op een grenzenloze dansvloer.
Het dichtstbijzijnde melkwegstelsel is dus ongeveer 2,5 miljoen lichtjaren van ons verwijderd. Astronomen schatten het aantal melkwegstelsels tot nu toe op 400 miljard. Daar word je wel stil van. Stil door de onuitsprekelijke grootsheid van het mysterie dat daar achter schuilt. En dat ook in de mens schuilt! Daarom het zoeken, het verlangen naar kennis en wijsheid, naar inzicht, bevatten en omvatten. Het gelijke trekt naar het gelijke, zoekt het gelijke. In en door de mens ziet de oneindigheid zichzelf. Het éne drukt zich uit in het vele, differentieert zich in een oneindige verscheidenheid. En de mens, deelhebber aan de verscheidenheid, kan na vele omzwervingen, na vele danspasjes op de kosmische dansvloer, bewust deel krijgen aan het oneindige, het absolute Zijn. Dan wordt de dans een immense vreugdedans. Bruno noemt dit de voleinding.
Wie kan zich een voorstelling maken van de snelheid waarmee de aarde om de zon cirkelt? Waarmee de zonnen en de ruim 400 miljard galaxies door de ruimte zweven? Wie kan dat omvatten? Wie kan de afstanden en de ruimten tussen de sterrenstelsels — de oneindigheid —omvatten? Bevatten?
Maar… waarom spreken de mensen er dan over? Omdat het onvoorstelbare wel een feit is. En dit feit verwijst naar het onzegbare mysterie dat daarachter schuilt. Het mysterie van het heelal, het mysterie van het leven, het mysterie van de mens. Deze drie mysteriën zijn één en de sleutel tot dit mysterie ligt verborgen in de mens, zegt Giordano Bruno. In zijn ‘De triplici minimo’ schrijft hij:
‘O, Gij, oneindig Ene, u laat uw eeuwige vlam oplaaien in mijn sterfelijke borst, u laat mijn hart zweven in de glans van uw licht en ontbranden in de gloed van uw vuur. Opdat ik, de weg der sterren volgend, door uw oneindige wereld mag trekken, los van alle schaduwen, los van de bindende last der trage materie, los van de macht der zintuigen. Licht, al-schouwend licht, u creëert licht opdat alles geschouwd moge worden.’
En in een sonnet uit het geschrift Over de oorzaak, het beginsel en het Ene:
‘Uit u, oorzaak en grond, uit u, eeuwig Ene,
stroomt alom leven, zijn, beweging.
U giet zich uit in hoogte, breedte en in diepte,
opdat hemel, Aarde en onderwereld tot aanzijn mogen komen!
Met hart en rede, en met mijn geest,
mag ik doorklieven uw oneindigheid,
die geen getal kan meten,
maar overal middelpunt en nergens omtrek is.
In uw wezen leeft en rust mijn wezen.
Hoewel verblindheid, maan en furie
zich verbinden met de nood der tijd,
hoewel gemene daad een band smeedt met laaghartigheid,
boemel de roekeloosheid in ’t kielzog vaart der duis’tre jaloezie,
het lukt hen niet de lucht met duister te bedekken,
omdat, ondanks hun pogen, mijn ongesluierd oog blijft fonkelen.
en de schoonheid van mijn zon haar stralen spreidt.’
* * *
In de Voor-Azië afdeling van het Pergamon Museum, het stedelijke museum van Berlijn, ligt onder catalogusnummer VA1243 de waarschijnlijk oudste sterrenkaart van de mensheid. Deze kaart is bijna 5000 jaar oud en stamt dus uit het derde millennium voor onze jaartelling. Het is een kleitablet dat heeft toebehoord aan de Akkadi, eens in het Tweestromenland gelegen tussen de Eufraat en de Tigris in het huidige Irak. Op deze kaart is ons zonnestelsel correct en op schaal weergegeven : in het midden de zon. Daaromheen — in de juiste volgorde — de kleine Mercurius, Venus en de Aarde (bijna even groot), de maan. Dan Mars, de twee grote planeten Jupiter en Saturnus en vervolgens Uranus, Neptunus en de dwergplaneet Pluto. Er is zelfs nóg een planeet weergegeven, die nu nog onbekend is, hoewel sommige astronomen zijn bestaan vermoeden.
Nicolaus Copernicus heeft in het jaar 1543 — vijf jaren vóór de geboorte van Giordano Bruno, zijn ‘Over de cirkelbewegingen van de hemellichamen’ gepubliceerd, waarin hij de gevaarlijke bewering neerschreef, dat de planeten om de zon draaien. Maar 4000 jaren voor Copernicus was dat al bekend! Deze kennis raakte echter verloren in het labyrint van de tijd, zoals zoveel dat ooit bekend was, verdwijnt of verborgen blijft binnen bepaalde groepen of kringen van verschillende culturen, om te zijner tijd weer op te duiken en op groter schaal ingang te vinden in het bewustzijn van mensen.
Uit Bruno’s geschriften blijkt onder meer dat Pythagoras veel meer wist over het leven van en binnen de kosmos dan de generaties die na hem kwamen. Het is bekend dat Pythagoras veel van zijn kennis mocht ontvangen van de priesters in Egypte. Rond drie eeuwen na Pythagoras — in de derde eeuw voor onze jaartelling — creëerde Aristoteles het wereldbeeld dat tot in de tijd van Giordano Bruno en nog lang daarna, het denken en het voorstellingsvermogen zou regeren. De gedachten van Aristoteles werden later bevestigd door de Griekse sterrenkundige, geograaf en wiskundige Ptolemaeus (tweede eeuw na Christus) die leefde en werkte in Alexandrië.
Alvorens in het kort hun wereldbeeld te beschrijven, maken wij een uitstapje naar onze eigen optische waarnemingswereld. Zoals gezegd: als u ’s nachts uw blik richt op de sterrenhemel, dan kijkt u naar een gigantisch spel van bewegingen, veranderingen en snelheden. U bent getuige van een kosmische dans in een onmetelijke ruimte. Maar ziet u dat werkelijk ook zo? Ondergaat u wel iets van de snelheid waarmee de aarde om de zon wentelt? Of voelt u de aarde om haar as draaien? Is onze puur optische indruk niet eerder dat de zon om de aarde draait? Immers, wij zeggen nog altijd: de zon komt op, de zon gaat onder.
Op puur zintuiglijk niveau ervaart de mens de aarde als onbeweeglijk. De zon, de planeten, het gehele firmament draait om ons heen. De indruk van onbeweeglijkheid speelt de mens parten. Niet alleen de kijk op het kosmisch gebeuren, maar ook die op het particuliere leven en samenleven wordt vaak bepaald door het feit, dat wij ons zelf als centrum van de gebeurtenissen ervaren. En van een centrum gaat altijd iets dominerends uit. Ons taalgebruik onderstreept dat heel aardig; vaak zeggen we: alles draait weer een keer om hem of om haar. Of we gaan ervan uit dat alles om ons zelf moet draaien…
Er bestaat daarvoor een treffend woord: ego-centrisch. De aarde als onbeweeglijk middelpunt van het heelal zien, is, zoals bekend, het geo-centrisch wereldbeeld. Het Griekse woord voor aarde is ge. En hier zijn wij weer terug bij Aristoteles en Ptolemaeus. Zij zagen de aarde als middelpunt van de kosmos. De aarde staat stil, en alles draait eromheen. (Overigens is het interessant dat de woorden geo en ego uit dezelfde letters bestaan) De aarde is het middelpunt en het firmament draait eromheen. Het woord firmament zegt het reeds:
het Latijnse Tirmare betekent bevestigen. Men zag de hemel als een soort transparant, kristallen gewelf, waarin de sterren en planeten als onbeweeglijke lichten bevestigd zijn (Bruno heeft daar herhaaldelijk de draak mee gestoken) en dit gewelf draait in verschillende lagen of sferen om de aarde. Aan dit wereldbeeld mocht niet worden getornd. Immers, de aarde als centrum van het universum had een heel bijzondere functie. Voor de kerk bestond er dan ook maar één uitverkoren hemellichaam waarop de Zoon van God geboren kon worden: dat was de aarde, het middelpunt van het heelal.
Dat Nicolaus Copernicus een natuurlijke dood mocht sterven, is haast een wonder. Immers, de inquisitie heeft zijn geschriften in het jaar 1616 op de index geplaatst. Copernicus was de grondlegger van het zogenoemde heliocentrische wereldbeeld. Voor hem was het duidelijk dat de Aarde en de andere planeten om de zon wentelen, dat de aarde niet het middelpunt van het heelal is en dat de schijnbare beweging van de hemellichamen om de aarde ontstaat, doordat de aarde om haar eigen as draait. Zoals bekend, is (helios ‘ het Griekse woord voor zon. Helio-centrisch wil zeggen: de zon is middelpunt van het heelal en alles draait om de zon. Dat is weliswaar een breuk met de oude visie, maar de zon is nog steeds een vaststaand centrum van het universum.
Bruno steunde op de stellingen van Copernicus, maar hij ging verder, veel verder. En de breuk die hij veroorzaakte, was onacceptabel. Volgens hem is de universele ruimte volstrekt oneindig en oneindigheid kan geen middelpunt hebben. Kan niet met coordinaten worden bepaald. Elke plek in de oneindigheid is middelpunt, elk van de ontelbare hemellichamen is middelpunt. En dat niet alleen, ook elk atoom, elk punt, elk energiepunt of energiekwantum is middelpunt en de oneindigheid is één onmetelijke oceaan van energie. Zoiets als ledige ruimte in de zin van een volstrekt vacuum bestaat voor Bruno niet. De oneindige ruimte noemt hij wereldziel. Een grenzeloos veld van energie en intelligentie, geworteld in de oneindigheid zelf.
De oneindigheid zelf is God. De wereldziel is de alomtegenwoordige aanwezigheid van God in de ruimte, als ruimte. Ruimte is kracht, energie, intelligentie, substantie en vormgevend principe. Is één, volstrekt één. Is de wereldziel. Hieruit is alles geworden en daarom is alles, hoe verschillend ook, in diepste wezen één. Door het mysterie van de begrenzing is er verscheidenheid. Door het mysterie van de oneindige differentiatie is er een oneindige veelheid. Wie het schaduwbestaan in de begrenzing te boven komt, ervaart de absolute eenheid. Dat is, volgens Bruno, voleinding.
In veel dingen was Bruno zijn tijd eeuwen vooruit. Veel van wat hij zei en schreef klinkt voor de mensen van onze tijd, dankzij de moderne natuurwetenschap, niet vreemd. Atoomfysici en kwantumfysica laten ons weten dat vaste materie niets anders is dan energie in een bepaalde toestand. Op zichzelf bestaat vaste materie niet. Uit ruimte-onderzoek blijkt, dat er honderden miljarden melkwegstelsels zijn in een uitgestrektheid die geen enkele verbeelding kan benaderen. En toch was er voor Bruno meer, veel meer. In sommige van zijn visies wordt hij nu door onderzoeksresultaten bevestigd.
Maar zijn schouwen ging dieper. Voor hem is de universele ruimte de eenheid en de wereldziel kent geen leegte in zichzelf. Zij is alomtegenwoordige volheid, intelligentie, bewustzijn. En daarom is alles bezield. Weliswaar op verschillende wijze, op verschillend niveau, maar wel bezield. Zonder bezieling zou niets kunnen bestaan.
Nu zijn er wetenschappers die ervan uitgaan, dat er inderdaad geen ledige ruimte bestaat. Al het zwart dat ’s nachts tussen de sterren is te zien, is volgens hen energie. Eén kubieke centimeter van de zogenaamde ledige ruimte van het heelal bevat zoveel energie, dat daarmee al het water op aarde, dus alle oceanen, meren en rivieren, tot het kookpunt verhit kunnen worden. Men spreekt van tachyonen- en nulpunt-energie. Dat zijn allemaal hypothesen, theorieën. Er blijven vraagtekens. De natuurwetenschapper Stephen Hawking is echter optimistisch. In het voorwoord van zijn boek ‘Het Heelal’, geschreven in 1988, zegt hij: ‘Binnen enkele jaren zullen mij weten of mij mogen geloven dat mij in een heelal leven dat zichzelf volledig omvat, zonder begin en einde.’
Voor Bruno is het zijn van de wereldziel, het zijn van het oneindige energie- en bewustzijnsveld geen vraag. Volgens hem bevindt zich een bijzondere concentratie van die wereldziel in het centrum van elk hemellichaam en wordt dus elke planeet, elke zon bewogen vanuit zijn kern. In het midden van elk hemellichaam drijft en werkt de levend-bewegende, sturende kracht. Elk hemellichaam is middelpunt in de oneindigheid. Uiteraard staan de krachten ook in interactie, maar elk hemellichaam, elk wezen leeft en beweegt vanuit zijn kern. De bron van dit alles is de wereldziel die wortelt in de oneindigheid, het Ene.
In de dialoog Over de Oorzaak, het Beginsel en het Ene schrijft Bruno: ‘Dus is het heelal één, oneindig, onbeweeglijk. Eén, zeg ik, is de absolute mogelijkheid, één de werkelijkheid, één de vorm of ziel, één de materie of het lichaam. Eén is de oorzaak, één het wezen. Eén is het grootste en het beste dat beter niet begrepen kan morden, dat daarom onbepaalbaar en onbegrensbaar is. Dat daardoor ook onbeperkt en onbepaald is en daarom onbeweeglijk.’
Uit hetzelfde geschrift komt het volgende citaat: ‘Want zoals de mens die het Ene niet begrijpt, niets begrijpt, zo begrijpt diegene alles die het Ene waarachtig begrijpt; en wie de kennis van het Ene nadert, nadert de kennis van alles.’
De Duitse filosoof Ernst Bloch noemde Bruno minnezanger der oneindigheid. En twee eeuwen geleden noemde Friedrich Hegel Bruno een komeet die afgeweken was van de planetenbaan waarin de geleerdheid en de schoolse filosofie zich bewegen; een komeet, die over driehonderd jaren zou terugkeren. Volgens Hegel zouden dus de inzichten van Bruno in de nabije toekomst ingang vinden in het denken en het bewustzijn van de mens. Misschien is dat zo.
Nog enkele sporen die de Italiaanse dichter-denker met zijn visionair intellect en zijn vlammend hart de mensheid heeft nagelaten. In hoofdzaak zijn deze ontleend aan zijn geschriften en in eigen woorden weergegeven : ‘De Immenso’ (Latijnse werken), ‘De verdrijving van het triomferende beest’ en ‘Over de heroïsche vervoeringen’ (Italiaanse werken). De werelden, zo stelt Bruno, de wereldsystemen en alle zichtbare wezens, zijn voortdurend in beweging, zijn veranderlijk en voorbijgaand. Eeuwig is alleen de scheppende energie waaruit alles is voortgekomen. Eeuwig is de oerkracht die in elk atoom werkzaam is. De constellaties echter, de samenstellingen, vormen en gedaanten zijn veranderlijk.
In en door de oneindigheid straalt de wereldziel, de alomtegenwoordige goddelijke intelligentie. Zij is tegelijkertijd al-energie, al-substamntie. Deze oerpotentie differentieert zich eeuwig in oneindig vele eenheden. Op stoffelijk niveau zijn dat atomen. Of, nog kleiner, sub-atomaire energie-eenheden. Op ziele- en geestniveau noemt Bruno deze eenheden monaden’. Het verschil tussen monaden en atomen is alleen een verschil in gradatie met betrekking tot hun innerlijke toestanden. Men zou ook kunnen zeggen: een verschil in de concentraties van oerpotentie of al-intelligentie.
De kern van het wezen van de mens is een geestelijke monade, een eenheid. Geen constellatie of samenvoeging van andere eenheden en dus niet vergankelijk. De geestelijke monade is een concentratie van goddelijke intelligentie, vertegenwoordigster van de oneindigheid in de mens. Een geestelijk principe met vrijheid van keuze.
De stoffelijke wereld bestaat uit veranderlijke constellaties van atomen, van meer of minder sluimerende monaden. Soms noemt Bruno haar de wereld van schaduwen. Zoals de hemellichamen hun banen trekken, zo trekt de wezenskern van de mens haar baan door de stoffelijke wereld. Het doel van die ontwikkelingreis is bewuste eenwording van het geestelijke principe in de mens met zijn oergrond, met de goddelijke intelligentie of goddelijke waarheid.
Voor Bruno is de mens die werkelijk op zoek is naar de waarheid een heros. Het Griekse woord heros betekent godenzoon, halfgod, held. De mens een halfgod! Naar zijn geestelijke kern goddelijk, eeuwig; naar zijn vorm en verschijning voorbijgaand. Half goddelijk, half sterfelijk. De mens die zich onverschrokken een weg baant naar de uiteindelijke waarheid is een held. Want hij overwint zichzelf. Hij overwint wat sterfelijk aan hem is, wat hem scheidt van de goddelijke waarheid.
In zijn geschrift Over de heroïsche vervoeringen vertelt Bruno het volgende verhaal uit de Griekse mythologie: Aktaeon, de kleinzoon van de koning van Thebe, is met zijn honden op jacht in een haast ondoordringbaar woud. Zonder het te weten. Hij wordt voortgestuwd door zijn verlangen naar de jachttrofee en nadert zo een open plek midden in het bos. Op die plek bevindt zich een meertje, waarin Artemis, de godin van de jacht, aan het baden is. Aktaeon, de jager, gluurt door het struikgewas dat het water omringt en ziet Artemis, vergezeld van enkele jonkvrouwen, ontdaan van kleren en omhulsels. Hij is diep getroffen door haar schoonheid en raakt in vervoering. De jonkvrouwen ontdekken hem en maken Artemis met opgewonden stemgeluid op zijn aanwezigheid attent. Hierop besprenkelt de godin Aktaeon met water. Op het moment dat het water hem raakt, verandert de jager in een hert. Hij vlucht het bos in. De jager wordt het gejaagde. De honden stormen achter hem aan, zetten hun tanden in zijn nek en doden hem.
Buitengewoon is de uitleg die Bruno aan deze mythe geeft. Er zijn vele soorten jagers. Jagers naar geluk, aanzien, macht en genot. Jagers naar aardse goederen, jagers naar meer kennis. Er is ook de jager naar de goddelijke waarheid, de heros. Op zijn zoektocht komt hij terecht in een haast ondoordringbaar bos. In zichzelf. In zijn aardse, verwarde, sterfelijke wezen. De honden symboliseren zijn denken en zijn wil die hij — althans in de aanvang — nodig heeft om op zijn doel af te kunnen gaan. En dan komt het wonderlijke moment dat de held het mysterie, de goddelijke Artemis of Diana mag aanschouwen. Dat is het moment van totale verandering. De jager wordt het gejaagde, de zoeker wordt of is het gezochte. Of, zoals ook vaker wordt gezegd. de waarnemer is het waargenomene.
In de jacht naar het goddelijke, het al omvangende wordt men uiteindelijk zelf door het goddelijke gevangen. Men wordt er volledig door in bezit genomen. Men gaat erin op. De geestelijke kern van de mens heeft haar oergrond teruggevonden. Zij wordt er bewust één mee. En hierdoor verandert de mens. Aktaeon wordt hert. Hij stijgt boven zijn aardse mens-zijn uit en verlaat als het ware de gewone wereld. Hij trekt het bos, de eenzaamheid in. Uiteindelijk stijgt hij ook boven deze toestand uit. Hij wordt losgemaakt van alle banden, verwarringen en illusies van de zintuigen. Hij wordt bevrijd uit de kerker van het lichamelijke bestaan, wat gesymboliseerd wordt door de dood. Dat is geen letterlijke dood, maar de mythische dood van totale innerlijke en uiterlijke verandering. De schouwende en het geschouwde zijn nu één. Er is geen bos meer, geen struikgewas dat afstand schept tussen de zoeker en het gezochte. De jacht is ten einde, de jager is verdwenen. Het geestelijke wezen van de mens is een geworden met de grote oermonade; met het oneindige Zijn, het oneindige Zelf.
In zijn geschrift ‘De verdrijving van het triomferende beest’ kleedt Bruno de reis van de mens vanuit zijn aardse bestaan naar zijn ware bestemming in een ander prachtig beeld. Hij vergelijkt de mens met een zwaan die diep in zijn wezen smart en berouw voelt vanwege haar gevangenschap in het aardse bestaan.
‘Deze smart is de prikkel van het berouw, en het berouw mogen we een deugd noemen. Het berouw is gelijk een zwaan. Zij durft zich niet te verheffen, omdat het bewustzijn van de vernedering haar vasthoudt op de grond. Daarom keert zij zich af van de aarde en zoekt het water. Het water is de traan, vergoten uit wroeging. En in dat water tracht de zwaan zich te reinigen om gelijk te worden aan de ongerepte, witte onschuld.
De zwaan of de ziel keert in bij zichzelf Zij herinnert zich haar verheven erfgoed en begint, eerst aarzelend, afstand te doen van al het slechte. Opnieuw groeit haar gevederte, zij verheft zich, wordt verwarmd door de zon en ontvlamt in liefde tot het goddelijke. Zo wordt zij etherisch en verandert in haar eigen oorspronkelijk wezen. Ook al waren dwaling en zonde de oorzaak van het berouw, nu noem ik de ziel de purperen roos, groeiend tussen puntige dorens. Ik noem haar een lichtende vonk die, geslagen uit harde kiezel, zich verheft tot de zon waarmee zij innig verwant is.’