BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN
In de Bergrede in de Bijbel nemen de zaligsprekingen een bijzondere plaats in. Gewoonlijk worden ze beschouwd als een beloning in de toekomst voor een moreel hoogstaand leven. De verklaringen van J. van Rijckenborgh in ‘Het mysterie der zaligsprekingen’ maken duidelijk dat de teksten van een heel andere orde zijn, met een zeer actuele waarde. De negen zaligsprekingen stellen ons voor het negenvoudige pad tot ware menswording. Hieronder volgen na de tekst uit de herziene statenvertaling 24 gedeelten uit ‘Het mysterie der zaligsprekingen’ en de inhoudsopgave.
DE NEGEN ZALIGSPREKINGEN, MATTHEÜS 5:1-12
1 Toen Jezus de menigte zag, ging hij de berg op, en nadat hij was gaan zitten, kwamen zijn discipelen bij hem.
2 En hij opende Zijn mond en onderwees hen. Hij zei:
3 Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.
4 Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.
5 Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.
6 Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
7 Zalig zijn de barmhartigen, want aan hen zal barmhartigheid bewezen worden.
8 Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.
9 Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden.
10 Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.
11 Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij.
12 Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn.
24 TEKSTGEDEELTEN UIT ‘HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN’
1. De berg op gaan
‘Toen Jezus de menigte zag, ging hij de berg op, en nadat hij was gaan zitten, kwamen zijn discipelen bij hem.’ Zo begint de Bergrede. Deze Bergrede vinden wij niet slechts in het Evangelie van Mattheüs (in de hoofdstukken 5, 6 en 7), doch wij vinden haar, in verschillende vormen, in de heilige taal van alle tijden. Tijd en plaats en de heilige personen die haar uitspreken zijn zeer verschillend, doch de inhoud bleef steeds dezelfde.
De berg is een prachtig symbool voor het pad, dat van de duisternis tot het licht voert. De voet van het bergmassief staat in de aarde geplant, de top verheft zich in de hemel. Daarom is het duidelijk dat zulk een berg, waarvan de van de top het woord van de bevrijding klinkt, bovenal een uitbeelding vormt van het vijfvoudige levende lichaam van een gnostieke ontwikkeling. Jezus de heer is de ontheven, de volmaakte, de verloste broeder, die de schare binnen het levende lichaam toespreekt. Immers, hij wendt zich tot zijn discipelen.
Het woord discipel betekent onder andere ‘jongere’. Daarom is de Bergrede bedoeld voor allen die begonnen zijn het pad te bewandelen en die ten opzichte van de bevrijden, de ouderen, nog ‘de jongeren’ zijn. Aldus is de Bergrede zeer belangrijk voor allen die zich in het levende lichaam van de jonge gnostieke broederschap bevinden. Wij vinden er de schets in van een levenshouding die onveranderlijk tot het grote doel zal voeren.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de armen van geest (1)
2. Negen zaligsprekingen vernemen
Tot negen maal toe wordt er aan het begin van de Bergrede (Mattheüs 5:3-12) gezegd: ‘Zalig zijn …’ Niet zalig wórden, doch zalig zijn! Zaligheid is een toestand van het hoogste geluk, een waarlijk bevrijd zijn. In een gnostiek lichaam bevinden zich uiteraard vele jongeren. Zij zijn op weg naar het Vaderhuis, en reeds in dat stadium worden zij begroet met het negenvoudig herhaalde ‘zalig zijn …’, met de nadruk op ‘zijn’. Reeds het zich bevinden in het lichaam van de geestesschool – natuurlijk als serieuze leerling – maakt de bevrijding tot een feit. Dat nu is het typerende van het gnostieke leven: het bréngt niet het hoogste geluk, doch het ís geluk, het ís zaligheid.
De gnostieke wereldhistorie is er om te bewijzen dat de gnostieke mens altijd een blij en gelukkig mens was en is, wat hem of haar in de gang van de natuur des doods ook mocht overkomen. Zijn zekerheid is niet een gesuggereerde zekerheid, die psychoanalytisch in een mens gedreven wordt ‘u bént gelukkig!’, doch het geldt het de zekerheid van de aanvang. De ervaring: ‘Ik ben op weg, en terwijl ik op weg ben, treedt het licht mij tegemoet; het licht overdekt mij; het komt ín mij; het verlaat mij niet meer, bij dag noch nacht. De roos bloeit, zij geurt met lieflijke geuren. Ik ga een rozengang, waarop het licht mij trekt, mij geleidt, mij tot een gids is.’
Wie uit zulk een ervaring leeft, zou die niet gelukkig zijn? De gang door de diepten van de tijden kan zo iemand toch nimmer wezenlijk deren? En wij allen kunnen op dezelfde wijze ervaringsbewust worden en blijven. Het gaat er maar om dat u uit een werkelijke, innerlijk behoefte, met geheel uw wezen gaat uitzien, gaat hunkeren naar het licht. Niet gewild of gedacht, of met sentimentele gevoelens, doch met een hunkering vanuit uw bloedsstaat; met een drang, waarnaar alle intelligentie-organen en intelligentiewerkingen zich moeten voegen.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de armen van geest (1)
3. Twee natuurorden onderscheiden
In de gnostieke wijsbegeerte noemen wij de ons bekende natuurorde de dialectische: een orde waarin alles wetmatig steeds tot zijn tegendeel verkeert. De onbekende natuurorde noemen wij de statische: een orde waarin de dialectiek ontbreekt; waarin sprake is van een eeuwig zijn, een eeuwig worden, een toestand met geheel andere natuur- en geestwetten.
De gnostiek wijsbegeerte duidt de onbekende natuurorde aan als de werkelijke, de in Gods plan besloten natuurorde, de eigenlijkemensenwereld, waarin de mens leeft ineen toestand van zaligheid, van verhevenheid; niet zonder een stoflichaam, zoals in het bestaan aan gene zijde van de sluier van de dood, doch in het bezit van een verheerlijkt stoflichaam.
Uit deze absolute wereld is de mens uitgevallen, althans wij en onze medemensen die hier verblijf houden. Wij hervinden ons hier in een zekere noodorde, waarvan de alles overheersende factor in al haar uitingen een volstrekte relativiteit is, een relativiteit waaruit natuurnoodzakelijkerwijs de dialectische natuur geboren wordt. Deze beide natuurorden, die volkomen diametraal tegenover elkaar staan, zijn besloten binnen één bol, onze moeder aarde, die in de onafzienbare reeks geheimenissen die ons omringen een van de voornaamste is.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de armen van geest (2)
4. Het ik ontmaskeren
Wat de geest u nog niet kan openbaren moet, zoals vanzelf spreekt, in de school van de ervaring worden geassimileerd. Alleen hopen en bidden wij dat, zo u niet in het gnostieke oogstveld kunt treden en wij derhalve geen geestverwanten zijn, wij nochtans eerlijk en broederlijk tegenover elkaar mogen staan. De historie heeft geleerd dat de leringen en suggesties van het ware koninkrijk bij tallozen die ze niet verstaan, vijandschap, haat en verdachtmaking opwekken, ja, moord en doodslag oproepen. Zielen worden besmeurd en er wordt met modder gesmeten, vooral daar de nieuwe en toch zo oude goddelijke eis zonder enige reserve wordt gesteld, en wij in dit opzicht van geen enkel marchanderen willen weten.
In onze langjarige praktijk voor het altaar van dienst hebben wij vriendschappen verbroken om Gods wil, banden verscheurd om Jezus’ wil en heeft de Heilige Geest ons dikwijls geleid op het eenzame pad. De striemen van de tijd, waarin wij persoonlijk de leringen van het verre koninkrijk brengen mochten, zijn diep in ons wezen gekerfd.
Als de stroom van de universele leer door middel van haar dienaren tot de mensheid vloeit, wordt het onbevlekte blazoen van deze werkers besmeurd met beschuldigingen van allerlei aard. En als het zo uitkomt, wordt ook op andere wijze de goddelijke bronwel, waaruit de werkers putten, geloochend en tracht men het levende water te bevuilen. Het ik wordt altijd hoogst gevaarlijk als het wordt ontmaskerd en in zijn verwachtingen bedrogen. Door de gehele wereldgeschiedenis is de ervaring van alle arbeiders in de wijngaard van God dezelfde gebleven.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de armen van geest (2)
5. Arm van geest zijn
‘Zalig zijn de armen van geest’ – de eerste noodzakelijke toestand voor hen die het pad van regeneratie willen bewandelen. Zij die naderen tot de berg zijn doodgelopen in deze wereld zij zijn, levende, verstorven naar de natuur; zij verwachten niets meer van deze wereld en zij zijn niet van zins, buiten het betalen van de natuurnoodzakelijke tol voor hun aanwezigheid-in-de-natuur, zich ook maar enigermate dialectisch verder in te spannen.
Zij bevroeden en ervaren innerlijk de aanwezigheid van een andere realiteit dan deze wanorde, maar zij kenen die nog niet. Zij hebben de roep gehoord, zij reageren erop; zij komen nader tot de bron, maar het levende water zelf kunnen zij nog niet grijpen, de nieuwe werkelijkheid kunnen zij nog niet naderen. Het geestelijke en zieleformaat daartoe bezitten zij nog niet. Hun ik blijkt terzake een begoocheling te zijn. Zij bezitten geen geest die, naar men zei, inwonend was, doch een zeker ik-bewustzijn, een biologisch instinct en een denkvermogen. Zij weten zich het mens-dier.
De toestand van niets zijn, van niet willen en niet kunnen zijn, gepaard met de innige behoefte aan het nieuwe bereiken, schept de voornaamste voorwaarden voor de binding met het verre koninkrijk, dat toch zo nabij is. Déze armoede van geest is dus de primaire voorwaarde op het pad van zelfverwerkelijking. Wij hopen en bidden dat deze armoede door u zal worden doorstreden tot haar lichtend bedoelen.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de armen van geest (2)
6. Vrij komen van het lijden
De leerling van de gnostieke geestesschool, die naar het licht hunkert vanuit zijn innerlijke wezen, ís zalig, zo zeiden wij in de bespreking van de eerste zaligspreking. Doch bij de tweede zaligspreking wordt ons het type van de ware leerling wijder geschetst: ‘Zalig die treurt.’ Het ‘treuren’ dat hier bedoeld wordt, geldt niet het eigen leed. Hoe zou iemand gebukt kunnen gaan onder eigen lijden, wanneer hij in het licht wandelt en leeft? Neen, dit treuren doelt op het gemoed dat verscheurd is vanwege het lijden van de wereld en de mensheid. Dat lijden heeft zo ontzettend veel kanten en is zo zwaar, dat men bij het overwegen daarvan nimmer gereed komt. Het lijden in de natuur-des-doods is onmetelijk.
Zou aan zulk een wee ooit een einde komen? Het licht antwoordt met een vertroosting: ‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’ Welke vertroosting zou dat zijn? Wel, de vertroosting van het inzicht en van de gereedmaking tot het ware helperschap. Aan alle lijden komt een einde, want alles wat in de tijd verschijnt en daarin gestaltenis neemt, zal door de tijd vermalen worden; u weet dat. Ieder lijden, hoe groot ook, neemt in de natuur-des-doods een einde, het einde van de persoonlijkheidsopheffing.
De vertroosting dient geen einde te nemen bij de zekerheid van de dood, want de dood is slechts onderbreking van het lijden. Neen, ook het uitgestelde lijden moet worden ‘verslonden’, door het thuisbrengen van allen die dolen in de duisternis van de wereld van de dialectiek. En het is nu daarin dat de kandidaat inzicht ontvangt, inzicht in de niet-aflatende arbeid van de Gnosis, die in de grijze oertijd met haar reddingswerk begonnen is, het heeft voortgezet tot op dit uur, en zal blijven voortgaan tot de laatste ziel over de brug van het zuchten heengetrokken zal zijn, naar de wereld waar geen lijden meer is.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die treuren (1)
7. Meehelpen het lijden teniet te doen
Wie met betrekking tot de grote uitredding van allen tot inzicht komt, wie het grote plan schouwen gaat, weet dat daarin de eeuwigheid zich tegenover de tijd plaatst. En wie zou zich in lijden kunnen handhaven, welk lijden zou kunnen bestaan, waar het licht van de eeuwigheid verschijnt? O, welk een vertroosting treedt in het leerlingschap naar voren, wanneer het lijden van de wereld wordt ondergaan. ‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’
Het betreft hier dus geenszins een negatieve troost, doch een zeer positieve. Welke leerling zou zich niet aangegord weten met een machtige kracht, wanneer hij beseft mee te kunnen helpen om het grote lijden teniet te doen en mede de overwinningsgang te mogen gaan, ten dienste van de gehele wereld en de gehele mensheid? Hij mag, ja, hij moet en hij kan meehelpen – en de overwinning is bij voorbaat zeker.
Wie zó helpt, verkommert niet meer van verdriet en balt niet langer de vuisten in een drift van verzet tegen de gevolgen van de zonden. Wie de overwinningsgang bewandelt, tast in grote zachtmoedigheid, mét de Lichtbroederschap, de diepe oorzaken aan. En bij die arbeid staat de ster van Bethlehem reeds boven de geboortegrot te lichten.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die treuren (1)
8. Zaligheid in het nu ervaren
Zaligheid, in de zin van de Gnosis, is een toestand van de hoogste bevrediging, en van het hoogste geluk, naar geest, ziel en lichaam. Zaligheid is een volheid van geestelijk bereiken en geestelijk geluk. er kan niets meer bij; het heeft aan zichzelf genoeg. Het is alles; het is God zelf, geopenbaard in de mens. In kerkelijke zin daarentegen is de zaligheid de toestand waarin de doden verkeren, die zich door hun dood in gemeenschap met God zouden worden opgenomen; en de mens ondergaat, volgens kerkelijke opvatting, ten hoogste een voorsmaak van zaligheid, wanneer hij, naar kerkelijke maatstaven levend, tijdens zijn leven een perspectief ontvangt op die uiteindelijke zaligheid.
Naar het gnostieke begrip doet het er niet toe waar men is. De zaligheid kan een volstrekt heden zijn, hoewel mogelijk aardse rampspoed als een muur om u heen staat. Naar het tweede begrip wordt het een speculatie, waarmee de kerken door alle eeuwen heen gepoogd hebben de rampspoeden van de massa af te reageren. ‘U mag het hier arm en ellendig hebben, uitgebuit en geschonden worden, straks is het úw beurt, als u maar de theologische uitvindingen toepast.’ De kerk geeft u dan een besproken plaats in de hemel. ‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’
Ontdekt u het misleidende van zulk een godsdienstigheid? Uw droefheid-naar-de-natuur, hoe begrijpelijk ook, hoe onoverkomelijk ook, maakt u niet zalig. Begrijpt u waarom bepaalde groepen in deze wereld de kerk altijd nodig hebben gehad bij hun praktijken. Begrijpt u waarom een gnostieke arbeid noodzakelijk is geworden, nu het prille licht van een nieuwe zon de nevelen vaagt?
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die treuren (2)
9. Spontaan humaan zijn
Het humanisme brengt geen absolute zaligheid en geen absolute troost; het neemt de dood niet weg. Het humanisme heeft in deze beschaving nog wel een taak, want de sociale, politieke en economische anarchie van deze eeuwen zal tenslotte door het humanisme worden uitgebannen. Doch wat dan? Dan zal blijken dat absolute zaligheid en absolute troost door het humanisme niet kunnen worden gebracht; en dat de kille, grauwe droefheid-naar-de-natuur in tal van bekende en in een overmaat van nieuwe vormen zal blijven bestaan.
De mensheid heeft in de prehistorische stadia vele gehumaniseerde beschavingen gekend. Zij zijn ondergegaan, omdat de wet van deze natuur dialectisch is. Als u dit alles niet verstaat, als u zo diep niet kunt denken, ga dan voort door de school van de ervaring.
Wij zeggen: wees spontaan humaan krachtens uw wezen; onttrek u niet aan humaan werk zo het op uw weg komt en voor zover het u in staat stelt een bijdrage te leveren tot het direct helen van wonden, die geslagen zijn door de wanorde van de tijd. Doch zie dit alles als een vanzelfsprekende, uit uw wezen voortvloeiende gedragslijn, waarbij u diep beseft dat het door Jezus Christus gestelde koninkrijk, het Tao, niet van déze wereld, niet van déze natuur is, dat u, buiten het natuurlijke en vanzelfsprekende humanisme – dat u echter niet uit deze natuur verlossen kan – nog een andere bewustzijnsgesteldheid, een andere ziele- en lichaamsgesteldheid moet bezitten, die niet van déze wereld is. Dáárop moet uw rede gericht zijn.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die treuren (2)
10. De nieuwe werkelijkheid tot geboorte voeren
‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’ Wat wil deze zaligheid dan zeggen? Hoe moet u deze troost verstaan? Zaligheid is een toestand van de hoogste bevrediging en van het hoogte geluk. En als nu door Jezus Christus, door de christusvibratie van onze dag, op de berg wordt gesproken ‘Zalig die treuren’, dan weten wij dat de oorzaak van ons treuren zal worden weggenomen; dat de waas van droefheid dat over ons is uitgespreid zal worden verscheurd; dat onze arbeid van binnenuit haar hoogste bevestiging en haar innigste geluk zal bereiken. Dan weten de arbeiders in de wijngaard dat de zaligheid in, door en uit de arbeid zal worden geboren.
Dan is die zaligheid niet slechts een individuele ervaring, doch dan is die zaligheid onpersoonlijk geworden, dan is die zaligheid het absolute geluk en het absolute bereiken van velen. Dat is de troost die alle droefheid doorkruist. Dat is het goddelijk-humane; dat is de liefde Gods die alle verstand te boven gaat. De zaligheid is in het nu, in het heden en in de toekomst. Het is een toestand van ontwikkeling, voortvloeiend uit de werkelijke bevrijdingsarbeid. Het is een groei van onderen op. Iedere treurende heeft dan ook reeds tal van zaligheidsbewijzen in het wereklijke leven ervaren, wanneer hij op het pad van dienst een ziel mocht ombuigen tot het licht.
En daar waar de zaligheidsrealiteit nog niet in evenwicht is met het resultaat van de arbeid, daar komt de troost, de goddelijke troost, de vermoeide en geslagen en geschonden werker steeds opnieuw oprichten en doorlíchten met nieuwe energie, opdat hij met opgericht hoofd zal blijven zwoegen, teneinde de nieuwe werkelijkheid – het eeuwige Tao – tot geboorte te voeren.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die treuren (2)
11. Zachtmoedigheid betrachten
Zachtmoedigheid is de absolute moed, die niet forceren wil en niet forceren kan, krachtens de innerlijke staat van de leerling. Binding met het koninkrijk is de eerste zuil, kracht om het werk te volbrengen de tweede. Deze tweevoudige genade Gods dient nu met zachtmoedigheid in de natuur te worden bevestigd en met zachtmoedigheid dient de grote overwinning te worden behaald. De moed van de natuur is altijd forcerend. Hij vloeit menigmaal voort uit drift. Met de moed van de natuur lijkt men op een inbreker. De moed van de natuur slaat altijd wonden; hij is scheurend en vernielend.
Maar de moed die geboren wordt uit de geestorde van Jezus Christus is het gevolg van een vernieuwd wilsevenwicht. De zachtmoedige hunkert niet naar oogverblindende directe successen, want hij weet dat de glans van een dergelijk succes spoedig verbleekt. De zachtmoedige wordt geen ontmoedigde wanneer het resultaat van de arbeid uitblijft en het werkveld gegrepen wordt door het satanische drijven; want hij ziet achter alles het uiteindelijke bereiken van zijn doel als een nimmer dalende zon lichten. Daarom gaat hij voort met een stille, onverbrekelijke moed, als een die het pad bewandelt en zijn doel nastreeft, zonder op de aanvankelijke uitkomst te letten.
De moed die geboren wordt uit een vernieuwde geest is ook steeds onpersoonlijk en kritiekloos en blijft niet stilstaan bij bijkomstigheden. Als de mensen zeggen: ‘Wat is het grauw in uw werkveld’, dan antwoordt de zachtmoedige: ‘U hebt gelijk, grauwer kan het haast niet’, maar vastbeslotener dan ooit gaat hij voort. Hij raakt niet ontmoedigd, want hij ziet achter alles de overwinning lichten. Hij zál het aardrijk beërven. Hij geeft geen acht op kwaad en goed gerucht, hoe men reageert op zijn arbeid, wat men ermee doet of ervan maakt. Hij zál het aardrijk beërven.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de zachtmoedigen
12. Het wonder laten voltrekken
De zachtmoedige is onpersoonlijk, dat wil zeggen, hij tast de zwarte vijand niet aan, hij blijft niet staan bij het moment, doch, het kwaad en zijn suggesties negerend, verdubbelt hij zijn energie. Tegenover de disharmonie van de natuur plaatst hij de harmonie van het goddelijk lichtland. Indien het waarachtige het onwaarachtige zou aanvatten, ertegen zou vechten, zou het zich verbinden met het kwaad, zou er een binding komen tussen de leerling en de natuur, zou de leerling tenslotte definitief van zijn arbeid worden afgehouden en het beweeg van de tijden ontsporen.
Maar nu, wat zou hem deren? Brandend als een kaars in de universele tempel, gedreven door het beginsel van ‘no reaction’, ziet hij hoe zijn tegenoverwegers teruggedreven worden door het zwaard van de liefde. De zwarte vijand staakt zijn zoveelste poging, maar zal het straks, in een ander gewaad, opnieuw beproeven – en opnieuw de nederlaag lijden. De zachtmoedigen, geboren uit de geestorde van Jezus Christus, zullen de aarde erfelijk bezitten en zich verlustigen in grote vrede.
Vriend, heb de moed zachtmoedig te zijn. Strijd uw strijd met de lichtbrand van de onpersoonlijke liefde. Forceer niets en wees niet agressief. Laat het wonder van de overwinning zich door zachtmoedigheid voltrekken. ‘Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het koninkrijk beërven.’
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de zachtmoedigen
13. Hongeren en dorsten naar gerechtigheid
‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’ Er zijn mensen die geboren zijn met een redelijk-zedelijk rechtvaardigheidsinstinct. Is dát het recht dat zalig maakt? Wij betwijfelen het! Alle mensen zijn geboren uit het bloedsbezit van hun ouders, hetgeen meestal betekent: ‘Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.’ Zij zitten dus in de rechtvaardiheidsinstincten van hun voorouders, want zij zijn uit de natuur en van de natuur. Er is in al deze rechtsdrang wel een cultuur, wel een opgang, doch een opgang die tot een crisis voert, een opgang die tot zijn tegendeel verkeert.
Iedere onderzoeker van deze dingen moet tot de conclusie komen dat de honger en dorst naar gerechtigheid, begrepen naar de natuur van deze wereld, in al hun aanzichten niet bevrijdend zijn en niet kunnen worden losgemaakt van de begoochelingen van het ik, om van zaligheid maar in het geheel niet te spreken.
Het goddelijke recht kan eerst worden begrepen als de mens kan schouwen in het plan Gods voor wereld en mensheid, als de mens eerstehands besef heeft van de oorspronkelijke toestand van de menselijke levensgolf. Zodra deze hogere realiteit voor het bewustzijn gaat lichten en de mens uit zijn onwetendheid opwaakt, ontstaat er als vanzelfsprekend gevolg een intense hoger en dorst naar déze gerechtigheid. Aldus zien wij een mens, verlicht in de absolute waarheid, in het absolute recht, een diepe schouwer in het goddelijke al, die zichzelf hervindt in een tegennatuur, in een wereld die tot in al haar geledingen precies het tegendeel is van haar goddelijke component. Hier wordt hulp geboden. De hongerende en dorstende wórdt verzadigd.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar gerechtigheid (1)
14. De eeuwigheid in de tijd bewijzen
‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’ Er wordt in deze zaligspreking geen uitzicht geopend op een uiteindelijke gouden toekomst, waarin het plan gods voor wereld en mensheid wederom in volkomen overwinning zal stralen. Als de hongerende en dorstende dáárop zou moeten wachten, zou hem bij dit uitzicht een wel uiterst zwakke troost geboden worden.
Neen, de mens die in zulk een levensnood verkeert, ontvangt verzadiging, direct en onmiddellijk. Hem worden de krachten en waarden en grote blijdschap en intense liefde als volkomen realiteiten toegevoegd. In deze verzadiging kan deze mens staande en levende blijven in het oord van zijn vreemdelingenschap, op de plaats van zijn dienst, als arbeider in de grote werkplaats voor de gevallen wereld en de gevallen mensheid.
Deze toevloed van waarden en krachten houdt de leerling in een permanente toestand van het hoogste geestelijke geluk en een ware zaligheid. Dus opnieuw een beleven van de eeuwigheid in de tijd. Hier, in de dialectica, is men pas gelukkig bij het bereiken van zijn doel. In de statica is men reeds zalig bij het najagen van het grote doel. Het najagen van het doel is op zichzelf reeds de overwinning: de eeuwigheid die zich in de tijd bewijst.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar gerechtigheid (1)
15. De mens doen opwaken tot ware zelfautoriteit
U vraagt misschien in het heden om wetten en bepalingen die u narigheden in de toekomst moeten voorkomen; maar indien deze wetten niet leven in uzelf, zult u nimmer een gerechtigheidstoekomst beleven, of het zou dan zijn in de gestage regelmaat van het opgaan, blinken en verzinken.
Wij vragen u: is het een liefdedaad een levensorde te stichten die in evenwicht is met onkunde, domheid en krankzinnigheid? Of zou het een liefdedaad zijn u keer op keer te doen doodlopen in uzelf, teneinde u te doen beseffen dat er een ander bezit in uw leven moet worden getild? Is het geen liefdedaad u keer op keer te spreken van een ándere gerechtigheid, die niet van deze wereld is, een gerechtigheid die, zo u ernaar zou hongeren en dorsten, onmiddellijk zalige verzadiging zou brengen?
De arbeid die verricht moet worden is het geestelijk ziende maken van de mens en hem te doen opwaken tot ware zelfautoriteit. De mens van nu is een verwrongen karikatuur van zijn oorspronkelijke toestand van zijn. En deze karikatuur moet verkeren tot de ware mens, van wie de engelenzang gewaagt: ‘Vrede op aarde, voor de mensen van zijn welbehagen.’ Hoe komt u tot deze nieuwe levensnood, tot het schouwen van deze gerechtigheid en tot deze verzadiging? Door het pad van bevrijding, het pad van transmutatie en transfiguratie te gaan.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar gerechtigheid (1)
16. Zich wenden tot de godsorde
‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’ Het gaat in deze zaligspreking om de gerechtigheid die bij en van de Gnosis is, het goddelijke recht, de rechtsorde van de goddelijke mensenstaat, de wereld van de levende zielen. In die orde is alles wonderbaarlijk heerlijk. In die orde ontvangen allen gelijkelijk de genade, de heerlijkheid en de kracht van al Gods gaven, van de gehele ideatie Gods. Het is een orde waarnaar tallozen hebben gezocht. Het is de rechtsorde waarover tallozen hebben gedacht, gedicht of gezongen.
Een mateloos verlangen lag aan dit alles ten grondslag en een mateloos verdriet was het gevolg, omdat velen van hen in de aanvang hun dorst naar de gerechtigheid van God uitvierden in de wereld van de dialectiek en slechts de scherven van al hun verlangens in de hand hielden. De aspecten van het goddelijke recht zijn talloos. Ieder voelt intuïtief aan dat liefde, blijdschap, geluk en harmonie ertoe behoren. Maar ach, wat een teleurstelling heeft deze honger naar gerechtigheid reeds gebracht in mensen die ernaar streefden.
De poging op de horizontale lijn, in het gewone bestaansveld de goddelijke gerechtigheid te verankeren, loopt dan ook altijd op een negatief resultaat uit. Daarom moet men zulk een poging maar liever niet ondernemen, want de goddelijke gerechtigheid is niet van déze natuurorde. Daarom wendt de serieuze leerling van de gnostieke geestesschool zich vanaf het begin tot de godsorde zelf. Dat is mogelijk doordat hij deel heeft aan een gnostiek levend lichaam.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar gerechtigheid (2)
17. Komen tot een nieuwe toestand-van-zijn
Hoe dan ook, u dient te beseffen dat de goedheid van de natuur een vanzelfsprekende eigenschap is van de christen; dat deze goedheid een wetmatige en logische reflex is van een levenshouding die strevende is naar het licht. Zo zijn er vele eigenschappen die normaal voortvloeien uit het leven van een godzoeker. Doch geen van deze eigenschappen op zichzelf maakt zalig; geen van deze eigenschappen brengt de mens in een toestand van het hoogste geluk en het volstrekte bereiken.
De zaligspreking: ‘Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden’, bezit dan ook een andere inhoud dan men meent. Als een mens waarlijk christen is en het essentiële christendom beleeft, kunnen zijn ineigen goedheidsreflexen onmogelijk meer experimenteel zijn; zijn goedheid is dan een volstrekte uiting van een volstrekte toestand- van-zijn.
U mag als intelligent mens niet vragen: ‘Welke vorm van goedheid moet ik toepassen?’ doch: ‘Hoe kom ik tot een toestand-van-zijn waarin de ware goedheid als natuurwetmatig gevolg naar buiten straalt?’ U mag niet vragen: ‘Welk geloof en welke werken moet ik in mijn leven tillen? Ben ik voor de zienswijze van Paulus? Of voor die van Jacobus?’ Doch: ‘Hoe kom ik tot een toestand-van-zijn waarin geloof én werken in bevrijdende zin vanzelfsprekend worden?’ Er is een barmhartigheid die niet zalig máákt, doch die het bewijs is van zaligheid.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de barmhartigen
18. Magie van de zielgestalte toepassen
Barmhartigheid is – los van alle goedheidspraktijk – een vorm van magie. Het betreft hier een magie van de zielegestalte, die zich bewijst in een bepaalde toestand van het hartheiligdom. Het stralende vermogen van deze zielemagie wordt in de Bergrede aangeduid als barmhartigheid en wij willen nu nader onderzoeken op welke wijze deze zielemagie in de leerling tot ontwikkeling kan komen.
Er zijn drie vormen van christelijke magie: een van de lichaamsgestalte, een van de zielegestalte en een van de geestgestalte. Deze drie vormen van magie openbaren zich tenslotte als een eenheid: de volledige magie van de ware mens. De mens van nu is evenwel niet meer de ideale, oorspronkelijke mens, doch de gevallen mens; en op een wetmatig pad van regeneratie dient hij zich weer op te heffen, tot de Vader terug te keren, zijn oude glorie te herstellen. Tot de leerlingen die op dit pad van regeneratie reeds een zekere fase van herstel bereikt hebben, richt de Christus zijn ‘Zalig zijn de barmhartigen’.
Wanneer de leerling de armoede van geest, de toestand van zijn gevallenheid, zoals wij besproken hebben, doorgrondt, gaat hij er allereerst toe over het persoonlijkheidsstelsel aan een grondige revisie te onderwerpen. Deze revisie, deze wedergeboorte, heeft zeven aanzichten en zij wordt systematisch doorgevoerd en tot openbaring gebracht, opdat de magie van de ware transmutatie zich te zijner tijd tot een volkomen hanteerbare kracht zal kunnen openbaren.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de barmhartigen
19. Een stralend vermogen ontwikkelen
We zouden de liefde van de ziel kunnen vergelijken met kosmische elektriciteit. Gaat zij aan de hand van God, dan is zij verlichtend; daarvan losgeslagen is zij verschroeiend. Als de heilige verslagen over liefde gewagen, wil dan wel bedenken dat daarbij in geen enkel opzicht vergelijking mogelijk is met enige liefdevorm, liefde-openbaring of goedheidsdrang van de biologische mens.
Zodra de leerling op het pad van regeneratie deel krijgt aan de universele kracht Gods, en hij toe is aan ziele-magie en aldus de specie tot bouw kan toebereiden, ontwikkelt hij vanuit zijn wezen een zeer invloedrijk en stralend vermogen. Het centrumorgaan van dit nieuwe, stralende vermogen is het hartheiligdom en daarin in het bijzonder de thymusklier. Dit orgaan is het edelgesteente dat als brandpunt van dit vermogen dienst doet. De stroom van kracht, die door dit kleine orgaan wordt verbijzonderd, wordt door middel van het sternum uitgestraald in de aurische sfeer van de leerling, die als zodanig leeft in het licht, gelijk God in het licht is.
Wij wijzen u eropdat het desbetreffende weten bij de mensheid verloren is gegaan, doch oorspronkelijk aanwezig is geweest. Als bewijs daarvoor noemen we het woord sternum, waarmee de wetenschap het borstbeen aanduidt. Sternum betekent uitstraler, verspreider; en op schilderijen van vele primitieve mystieke schilders zien wij de mens afgebeeld met ter hoogte van het hart een medaillon of een spiegeltje, als verwijzing naar dat oude weten. <
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de barmhartigen
20. Plaatsvervangend lijden
De magie van de ziel heeft betrekking op een aan de aarde-aards ontstegen liefdestroom, met behulp waarvan de leerling zich in onpersoonlijke binding weet met de gehele mensheid. Deze binding is zowel negatief als positief. In de negatieve binding is de leerling in staat de toestand-van-zijn van zijn medemens naar bewustzijn, ziel en lichaam te doorgronden: zijn kwaliteiten, noden en behoeften, alsmede zijn tekortkomingen, zowel in algemene als in zeer particuliere zin.
Door middel van de negatieve zielebinding ondergaat dus de leerling alle smarten en zonden, alle beangstigende en primitieve dierlijkheid van zijn medemensen in hun gevolgen en vibraties. Hij neemt derhalve, krachtens zijn staat, al het lijden van deze wereld mede op zich. Deze negatieve zielebinding kan zo intens zijn dat de leerling, wanneer hij twee mensen elkaar onheus ziet bejegenen, het schaamrood gevoelt dat de een zou moeten ervaren maar het niet doet, en de pijn voelt branden vanwege de belediging die de ander moest ondergaan, zonder dat die ander zelf deze pijn beseft.
In de zee van ontreddering en slechtheid waarin de gehele mensheid gedompeld ligt, wordt het leven van de leerling door deze binding dermate zwaar, dat er momenten komen waarop hij het plaatsvervangende lijden in dienst van zijn Heer nauwelijks verdragen kan. Doch in de ogenblikken van zijn grootste benauwenis ervaart hij steeds de grandioze waarheid van de woorden van zijn heiland: ‘Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.’ Er komt altijd kracht naar kruis: een grote vreugde, die niet van deze wereld is, tilt hem op en maakt hem krachtiger dan ooit tevoren.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de reinen van hart
21. Het hart reinigen
De leerling dient te begrijpen dat zijn nieuwe zielevermogen een absoluut vermogen moet worden. Voordat de leerling het zielevermogen persoonlijk gericht mag gebruiken, moet zijn hartheiligdom gereinigd worden, in een toestand worden gebracht die in overeenstemming is met een minimumeis. Deze reiniging des harten kan nimmer het gevolg zijn van een besluit. Niemand kan door een besluit overgaan tot reinheid des harten, reiniging des harten is altijd het resultaat van een proces.
De ziel houdt verband met het bloed van de mens. Ja, het bloed is een aanzicht van de ziel. Reeds de ouden getuigden: ‘De ziel van de mens is zijn bloed’. En daar het hart de bloedsmotor, de lichaamsmotor is, waar het bloed zich vernieuwt en voorzien wordt van nieuwe atmosferische krachten, kunt u begrijpen dat de reinheid des harten vooral betrekking heeft op de bloedsreinheid en op het bloedsvermogen.
Een gevlekte lens kan geen juist beeld geven, een beslagen spiegel kan men niet gebruiken. Daarom is reinheid des harten, reinheid en uitbreiding van het bloedsvermogen, een eerste vereiste. Alleen op dit kompas zult u veilig kunnen varen : want reinheid des harten betekent: God zien. En ‘God zien’ beduidt: zulk een bewust eerstehands binding bezitten met het godswezen, met het godsplan, met het goddelijke doel van het al, dat een impressie, een intuïtie die in deze toestand ontvangen wordt een volledig begrip schenkt en een juiste reactie waarborgt.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de reinen van hart
22. De vrede die alle verstand te boven gaat ervaren
‘Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden.’ Deze zaligspreking staat niet op het horizontale vlak. Deze zaligspreking getuigt van een vrede die u nog niet kent, die u nog niet bezit, die de mens als massa nog nimmer bezeten heeft; en die u evenmin zult omvatten als het brute geweld en de gruwelijke geweldsdreiging plaats zou maken voor normalere toestanden; tenzij … u een lange weg gaat. De vrede waar het hier om gaat, is niet dialectisch; wie hem bezit zal hem nimmermeer verliezen en hem nimmermeer verbreken. Bedoeld wordt de vrede Gods. Bedoeld wordt wat Paulus onder woorden brengt: ‘De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.’
Op die vrede nu, die men met het biologische bewustzijn niet kan begrijpen, vestigt de Bergrede de aandacht van de leerling. Het is een vrede die, als de leerling hem bezit, iedere dialectische fase doorkruist; een vrede die wordt gekend en omvat, eventueel te midden van het grofste geweld en de felste teistering. Wanneer de ouden en de ingewijden elkaar ontmoetten, dan klonk het : ‘Vrede zij u!’ En met die groet meenden zij niet: ‘Houd eens op met uw twisten en laat het nu eens vrede zijn,’ doch zij bonden elkaar, met alle zielemagie waarover zij beschikten.
‘God is vrede,’ zegt en belijdt de ingewijde leerling. Denk hier vooral ook aan het Christuswoord dat Johannes 14 tot ons overdraagt: ‘Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u, doch niet gelijk de wereld hem geeft, geef ik hem u.’ In dit woord vinden wij de bevestiging voor ons betoog, dat de vrede, die in de Christusmysteriën wordt genoemd, niets van doen heeft met een vrede die op onze aarde de elkaar bestrijdende partijen misschien eens zullen bereiken, hoe wenselijk, hoe zalig, begrepen naar de natuur, zulk een aardse vrede ook zou zijn. Daarom moet u zich losmaken van het aardse en omhoog stijgen om een vrede te begrijpen die alle verstand te boven gaat.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn de vreedzamen
23. Vervolgd worden om de gerechtigheid
‘Zalig zijn zij die vervolgd worden om de gerechtigheid, want van hen is het Koninkrijk der hemelen.’ Wil dit zeggen dat hij straks, na volstreden strijd, in een hemelse toestand kan uitrusten en zijn loon in ontvangst nemen? Wil dit zeggen dat hij de zaligheid van de toekomst reeds voorvoelt? Volstrekt niet! De bedoeling van deze zaligspreking is: duidelijk maken dat, wat de klassieke vervolgers ook tegen de leerling zouden willen of kunnen ondernemen naar geest, ziel en stof, de volkomen overwinning geheel aan de zijde van het kruis is; dat het kruis tenslotte als een zwaard is dat alle tegenstand doorklieft; en dat er geen sprake is van ook maar enig succes van het zwart gevloekte.
Naar het uiterlijke wellicht aangetast en bespot, met dodelijk geweld overvallen en beroofd van wat in jarenlang zwoegen in mensheidsdienst werd opgebouwd; doch voor het innerlijke gezicht kan de overwinningsstap van de legerscharen van het licht geen seconde worden vertraagd. Hoe heerlijk zou het zijn als iedere leerling besefte dat te midden van geweld en gevaar, dwars door spot en hoon, in deze wereld het koninkrijk van het Licht ís opgebouwd.
De muren rijzen omhoog en de torens verheffen hun spitsen in het volle, rijke licht van de nieuwe dag. De citadel van goedheid, waarheid en gerechtigheid staat te vonken en te glanzen voor wie haar maar zien wil. De leerling heeft deel aan het ongerepte rijk van de godsorde en hij bouwt mee aan dat deel van het godsrijk dat hier veroverd wordt met oppermachtige wapens, de wapens van de liefde, de wapens van het zuivere weten, de wapens van de toepassing van de geestwet van Jezus Christus. Nog nimmer in de wereldhistorie heeft men iets tegen deze wapens vermocht.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die vervolgd worden
24. Het loon ontvangen
Wil de leerling in dienst treden van de geestorde, dan moet hij van harte bereid zijn het kruis op zich te nemen. Dat is een zaak van klaar inzicht. Dat is zijn smart, maar dat is ook zijn overwinning, zijn vreugde. In het dragen van dit kruis is de overwinning. Als de leerling in zijn navolging Christi, volgens het plan van dienst op de heuvel Golgotha, op zijn beurt uitspreekt: ‘Het is volbracht!’, dan is dit geen wanhoopskreet, doch het is de kreet van de overwinning. Hem is het koninkrijk der hemelen; zijn loon is groot. Zó groot, dat het niet met aardse maten te meten is. Zijn bouwstuk is gereedgekomen.
Wil ten tweede, verstaan dat in het bevrijdende, geestelijke werk het loon van de arbeid in de arbeid zelf begrepen is. In de natuur ontvangt men het loon ná arbeid en de meeste mensen leven pas als zij dat loon in de tijd na gearbeid mogen besteden ten dienste van al wat nodig is. In het bevrijdende geestelijke werk ontvangt de leerling het loon echter dóór zijn arbeid en ín zijn arbeid. Het loon in deze zin moet u echter niet zien als hetgeen de mensen hem voor zijn arbeid terug schenken in spontane reactie. Wat dat betreft wordt de werker niet verwend.
Het loon wordt ontbonden dóór de arbeid. Wanneer geheel volgens de geestwet wordt gearbeid, ontbindt de leerling verschillende krachten en vermogens, die hem uittillen boven tijd en ruimte, die hem maken tot de werkelijk nieuwe mens. Door deze rijkdommen overstelpt, wordt hij in staat gesteld tot nog dynamischer krachtsontplooiing, tot de overwinning daar is. Een onmetelijke rijkdom is het loon, dat in directe arbeid als een magische bron ontspringt.
Uit: Het mysterie van de zaligsprekingen
Hoofdstuk: Zalig zijn die vervolgd worden
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE
Woord vooraf
-
- Zalig zijn de armen van geest (1)
- Zalig zijn de armen van geest (2)
- Zalig zijn die treuren (1)
- Zalig zijn die treuren (2)
- Zalig zijn die treuren (3)
- Zalig zijn de zachtmoedigen
- Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (1)
- Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (2)
- Zalig zijn de barmhartigen
- Zalig zijn de reinen van hart
- Zalig zijn de vreedzamen
- Zalig zijn die vervolgd worden
- Woordverklaring
Bron: Het mysterie der zaligsprekingen van J. van Rijckenborgh