11 van 12 Zaligsprekingen: Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden – J. van Rijckenborgh

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7HOOFDSTUK 8HOOFDSTUK 9HOOFDSTUK 10HOOFDSTUK 11 – HOOFDSTUK 12

BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN

In de Bergrede in de Bijbel nemen de zaligsprekingen een bijzondere plaats in. Gewoonlijk worden ze beschouwd als een beloning in de toekomst voor een moreel hoogstaand leven. De verklaringen van J. van Rijckenborgh in Het mysterie der zaligsprekingen maken duidelijk dat de teksten van een heel andere orde zijn, met een zeer actuele waarde. De negen zaligsprekingen stellen ons voor het negenvoudige pad tot ware menswording. Hieronder volgt hoofdstuk 11 met de titel ‘Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden’. 

Als u zich op deze zaligspreking bezint, moet u zich weer losmaken van alle gewoontevorming. Want is het niet zo dat bij het vernemen van het woord ‘vrede’ uw gedachten zich associëren met de aanzichten van vrede en vreedzaamheid die men in onze wereld kent, bemint en nastreeft? Zijn vrede en vreedzaamheid geen uiterst begeerlijke zaken in een wereldnood als de onze? Zien alle mensen niet uit naar een duurzame vrede? En zou zulk een vrede met zijn gevolgen in vele opzichten voor allen geen toestand van zaligheid zijn? Branden er geen gebeden in aller harten met betrekking tot de beëindiging van het altijd aanwezige en altijd dreigende geweld: ‘O God, schenk ons vrede!’ Welk een zaligheid zou dat zijn!

Te midden van de dreiging van een derde wereldbrand ligt deze zaligspreking de mens zeer na: ‘Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.’ Natuurlijk! Als u één bijbelwoord begrijpt, dan toch wel dit. Toch moeten wij u deze zekerheid ontnemen, want de bewuste zaligspreking staat niet in dit horizontale vlak. Deze zaligspreking getuigt van een vrede die u nog niet kent, die u nog niet bezit, die de mens als massa nog nimmer bezeten heeft; en die u evenmin zult omvatten als het brute geweld en de gruwelijke geweldsdreiging plaats zou maken voor normalere toestanden; tenzij… u een lange weg gaat.

De vrede waar het hier om gaat, is niet dialectisch; wie hem bezit zal hem nimmermeer verliezen en hem nimmermeer verbreken. Bedoeld wordt de vrede Gods. Bedoeld wordt wat Paulus onder woorden brengt: ‘De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.’ Op die vrede nu, die men met het biologische bewustzijn niet kan begrijpen, vestigt de Bergrede de aandacht van de leerling. Het is een vrede die, als de leerling hem bezit, iedere dialectische fase doorkruist; een vrede die wordt gekend en omvat, eventueel te midden van het grofste geweld en de felste teistering.

Wanneer de ouden en de ingewijden elkaar ontmoetten, dan klonk het: ‘Vrede zij u!’ En met die groet meenden zij niet: ‘Houd eens op met uw twisten en laat het nu eens vrede zijn,’ doch zij bonden elkaar, met alle zielemagie waarover zij beschikten, aan de vrede Gods die alle verstand te boven gaat. ‘God is onze vrede’ zegt en belijdt de ingewijde leerling. Denk hier vooral ook aan het Christuswoord dat Johannes 14 tot ons overdraagt: ‘Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u, doch niet gelijk de wereld hem geeft, geef ik hem u.’

In dit woord vinden wij de diepste bevestiging voor ons betoog, dat de vrede, die in de Christusmysteriën wordt genoemd, niets van doen heeft met een vrede die op onze aarde de elkaar bestrijdende partijen misschien eens zullen bereiken, hoe wenselijk, hoe zalig, begrepen naar de natuur, zulk een aardse vrede ook zou zijn.

Daarom moet u zich losmaken van het aardse en omhoog stijgen om een vrede te begrijpen die alle verstand te boven gaat. Is dat dan mogelijk, is dat geen paradox? Kan een mens dan iets begrijpen dat zijn verstand te boven gaat? Inderdaad kan dat, en het is noodzakelijk dat de leerling, wil hij eenmaal een kind Gods genoemd worden, uitstijgt boven zijn verstand, boven zijn verstandelijk hersenbewustzijn.

Wat men gewend is ‘verstand’ te noemen, is het begrips- en omvattingsvermogen van het ikbewustzijn. Dit verstand kan naar aardse maatstaven zeer gecultiveerd en tot grote dingen in staat zijn, doch het is in geen enkel opzicht bevrijdend en het is een volstrekte rem voor elke werkelijk geestelijke ontwikkeling.

Het verstand van het lichaamsbewustzijn willen wij zeker niet declasseren. U dient echter te weten dat het gewone verstand een schakel is uit een keten van drie. De mens bezit namelijk drie verstandsbrandpunten, waarvan er bij de overgrote massa twee latent zijn. Er is een geestelijk verstand, een zieleverstand en een lichaamsverstand. Als de oude mystieken zeiden dat de mens moest leren denken met het hart, doelden zij op het zieleverstand. En als de Heer tot zijn leerlingen zegt dat zij een vrede moeten kennen die alle verstand te boven gaat, teneinde een waarachtig kind Gods genoemd te kunnen worden, dan wordt hun aandacht gevestigd op het geestelijke verstand.

Het geestelijke verstand beleeft de idee; het zieleverstand bezielt en verlicht de idee; het lichaamsverstand verwerkelijkt de idee. Om een goed bouwmeester te kunnen zijn, in dienst van de grote Bouwheer, dient men derhalve aan het lichaamsverstand te ontstijgen, niet om het als onbruikbaar naast zich neer te zetten, doch om het op de juiste wijze te kunnen gebruiken.

Als de drie verstandsbrandpunten op de juiste wijze in één keten werkzaam zijn, vervult de leerling drie functies, tezamen gebonden als één werkstuk: hij is architect, dat wil zeggen schepper van de idee; hij is werkmeester, dat wil zeggen bezieler en uitstraler van de idee, en hij is gezel of uitvoerder van de idee.

Zodra de gezel of leerling het verstand te boven gaat en hij in deze ruimte zijn bouwstuk op de juiste wijze heeft gefundeerd en verwerkelijkt naar het boven-verstandelijke plan, dan is deze daad tegelijkertijd ziele-openbaring geworden en staat de idee in volle schoonheid in haar te lichten. De schepper heeft zich door zijn schepping bewezen.

Zo wordt het duidelijk dat wanneer de leerling in het bezit is van de drie werkzame bewustzijnsbrandpunten, hij van de idee die in God is kan afdalen tot de daad, en door zijn bevrijdende daad weer kan opstijgen tot de idee die God zelf is.

Abstract genomen is en blijft de mens ook in zijn gevallenheid een kind Gods, doch een verloren zoon, een afgedwaalde, die zijn directe bindingen met de Vader verbroken heeft. Doch als hij leeft, ervaart en werkt door de drie bewustzijnsbrandpunten, is de verloren zoon weer thuisgekomen en is hij opnieuw, in zeer particuliere zin, een kind Gods geworden. De directe binding met de Vader is dan hersteld; hij ziét God niet alleen, zoals in het ‘Zalig zijn de reinen van hart’ nog wordt gesteld, doch hij is ín God, hij is weer een kind Gods geworden, hij is thuisgekomen. Zijn geest heeft de geest Gods ontmoet. Deze ontmoeting en de aard van deze toestand-van-zijn kunnen wellicht het beste worden omschreven door het begrip ‘vrede’.

De vrede die bij God is, is volstrekte harmonie, eeuwige schoonheid en dynamische rust. Deze vrede is een evenwicht tussen de goddelijke idee en de mens die uit en naar deze idee leeft. Er is geen weerstand meer, want het kind Gods, dat aan de hand Gods, aan de hand van de idee, zijn bouwstuk vervaardigt, ervaart in deze harmonie van waarden, krachten en gedachten dat hem alle dingen medewerken ten goede. Hun nu die deze vrede bezitten, die bezig zijn deze vrede te veroveren, geldt het woord gesproken op de Berg: ‘Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.’

En het kan geschieden dat de leerling op het pad, als in vertrekking van zinnen, de broedergroet verneemt: ‘Vrede zij u!’ Hij weet dan dat het hier een bewijs van vriendschap en liefde geldt en dat, in deze liefde gedragen, de hoop wordt uitgesproken dat hij aan zijn lagere verstandsbeperking zal ontstijgen op het pad naar het geestelijke bewustzijn.

Tevens ondergaat de leerling in deze groet de kracht van een mantram, van een magische formule. Met het: ‘Vrede zij u’ ontvonkt de ware geest in de gewone zinnencentra van de kandidaat tot een lichtflits, en het is alsof even de muren wijken, alsof de sluiers voor een wijl vallen en de zware wolken vaneen splijten. De leerling ziet even, boven tijd en ruimte uit, de ware vrede, die in God is en waartoe hij geroepen wordt met een onuitsprekelijke liefde. De grootheid van deze heerschappij des vredes zal geen einde nemen: zij is eeuwig en onvergankelijk. Kent u de weidsheid van dit zaligheidsgevoelen, dat het uwe wordt wanneer u boven het verstand uitstijgt?

De leerling die dit pad, waartoe hij verkoren wordt, ziet, ervaart de woorden en gedachten van Jesaja 9, waarin niet slechts sprake is van de Messias der historie, maar tevens van de geboorte van Christus in de mens:

‘De mens die in duisternis wandelt zal een groot licht zien. Over hem, die woont in het land van de schaduw des doods, zal een licht verschijnen. Ja, de mensen zijn vermenigvuldigd in deze gevallenheid, maar de blijdschap is niet groot gemaakt. Doch nu zal de mens verheugd zijn voor uw aangezicht. Want het juk van zijn last en de stok zijner schouders en de staf dergenen die hem dreven, hebt gij verbroken.
Te midden van de strijd en terwijl de klederen in het bloed gewenteld worden, is de leerling verheven tot een nieuw kindschap Gods; als zoon is hij verkoren en de heerschappij is op zijn schouder; en men noemt zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterkte Gods, Vader der Eeuwigheid,Vredevorst.’

‘Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.’

‘De vrede Gods die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus. Al wat waarachtig is, al wat heerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wél luidt, al wat deugd heet en lof verdient, bedenk dat,’ zo spreekt Paulus. Hoe zal de leerling al deze eigenschappen leren beheersen en hoe zal hij weten wat werkelijk rechtvaardig, rein en liefelijk is?

Hij zal het leren en weten uit hetgeen hij geleerd, ontvangen, gehoord en gezien heeft; want dit alles is vervat in de Universele Leer, die aan de mensheid gegeven is en met de mensheid neergedaald is tot in het diepste van haar gevallenheid, teneinde haar de weg terug naar het licht te kunnen wijzen.

De Geestesschool bezit tot een hanteerbare macht de geestweg van Jezus Christus, alsmede de filosofie der wet, met behulp waarvan u de geestweg der bevrijding zult kunnen hanteren. Hetgeen u aldus leert, ontvangt, hoort en ziet, doe dat! En de God des Vredes zal met u zijn.

Zo zijn wij dan nu, in onze bezinning, door de zeven zaligsprekingen heen, van de armoede van geest opgeklommen tot het kindschap Gods, tot de vrede die alle verstand te boven gaat. Uit de spelonken der natuur is de mens herrezen tot de harmonie der sferen. De arme van geest is een rijke geworden. Een zevenvoudig zalig is zijn deel. Hij is in God ontheven aan de natuur. Hij is thuisgekomen.

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

    1. Zalig zijn de armen van geest (1)
    2. Zalig zijn de armen van geest (2) 
    3. Zalig zijn die treuren (1)
    4. Zalig zijn die treuren (2)
    5. Zalig zijn die treuren (3)
    6. Zalig zijn de zachtmoedigen
    7. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (1)
    8. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (2)
    9. Zalig zijn de barmhartigen
    10. Zalig zijn de reinen van hart
    11. Zalig zijn de vreedzamen
    12. Zalig zijn die vervolgd

     

  1. Woordverklaring

Bron: Het mysterie der zaligsprekingen van J. van Rijckenborgh

BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID