7 van 12 Zaligsprekingen: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid 1 – J. van Rijckenborgh

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7HOOFDSTUK 8HOOFDSTUK 9HOOFDSTUK 10HOOFDSTUK 11 – HOOFDSTUK 12

 

BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN

In de Bergrede in de Bijbel nemen de zaligsprekingen een bijzondere plaats in. Gewoonlijk worden ze beschouwd als een beloning in de toekomst voor een moreel hoogstaand leven. De verklaringen van J. van Rijckenborgh in Het mysterie der zaligsprekingen maken duidelijk dat de teksten van een heel andere orde zijn, met een zeer actuele waarde. De negen zaligsprekingen stellen ons voor het negenvoudige pad tot ware menswording. Hieronder volgt hoofdstuk 7 met de titel ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden 1.’

Dit woord is, naar de schijn, de mens van onze tijd als uit het hart gegrepen, hetgeen vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog krachtig tot uitdrukking kwam. Miljoenen en nog eens miljoenen hongerden en dorstten naar gerechtigheid. In een tijdsverloop van vijf jaren was de honger en dorst naar gerechtigheid tot koortshitte gestegen. Deze honger knaagde aan de zenuwen en aan de harten der ontredderde en getergde mensen en vrat, evenals het gebrek aan voedsel, aan het vlees der lichamen.

Ook u droomde uw gerechtigheidsdromen en in uw gesprekken voerde u urenlange betogen over de manier waarop, volgens u, de gerechtigheid haar loop moest nemen en moest worden uitgevoerd. In uw fantasieleven had u deel aan het uitvoeren van het recht en zag u het met welgevallen zich voltrekken.

Ja, iedereen hongerde en dorstte indertijd wel bijzonder naar gerechtigheid! Maar werd men, werd u, toen de hang naar de gerechtigheid min of meer verzadigd was, de zaligheid – dat is: een toestand van de hoogste bevrediging en het hoogste geestelijk geluk – deelachtig?
Onmiskenbaar hongerde en dorstte u naar gerechtigheid, maar wij vragen u: had u die honger en die dorst ook reeds vóór de grote wereldbrand? Toen u zich nog koesteren kon in uw hoge levensstandaard en u feitelijk nergens gebrek aan had? Toen de werkloze, de pauper van die tijd zich, vergeleken bij de laatste oorlogsjaren, in stoffelijke weelde kon baden? Kon u toen ook niet slapen vanwege uw gerechtigheidshonger? Was er ook toen in uw leden die machtige verontwaardiging over het onrecht in de wereld ?

Was het niet zo dat zeer velen totaal waren weggedoken in hun burgerlijk-liberale rust? Vond u de mensen die zich toen druk maakten over gerechtigheid, geen dwaze onruststokers? Hebt u er één seconde minder om geslapen en hebt u zich ook maar één seconde bewogen gevoeld vanwege de gerechtigheidshonger van velen? Stond u toen niet met ijskoude onverschilligheid tegenover het gerechtigheidsdrijven van velen? Of met die beleefde, uiterst beschaafde, zorgvuldig bestudeerde, doch lege en verraderlijke welwillendheid, die uw hart totaal onberoerd liet?

Is het tot u doorgedrongen dat de oorzaken van het heden moeten worden gezocht in het verleden? En dat, daar u zich in het verleden niet druk maakte over gerechtigheid, omdat tot dan toe het onrecht uw huisdeur was voorbijgegaan, u niet het minste recht had noch hebt over recht te praten? Bent u al vatbaar voor de idee dat u braaf hebt meegedaan het onrecht van nu en toen te ontketenen? Dat u hiervoor medeverantwoordelijk bent? U hebt, met het overgrote deel der anderen, jarenlang het recht in deze wereld genegeerd en hen die aan het recht appelleerden als onruststokers of dwaze idealisten beschouwd.

Zonder een al te fel oordeel uit te spreken moet dan ook op zijn minst worden geconstateerd dat er met die krachtige gerechtigheidsdrang van ontelbaren iets niet helemaal in orde was en deze min of meer egoïstisch was getint. Het ik kwam in het gedrang, uw ik werd aangetast: vandaar uw verlangen naar ‘recht’! ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’

Velen hebben de stellige overtuiging dat de hang naar gerechtigheid bij hen reeds lang aanwezig is. Wij willen trachten deze overtuiging aan het wankelen te brengen. U moet uzelf maar eens psychoanalytisch onderzoeken. Dan zult u in verreweg de meeste gevallen ontdekken dat uw drang naar gerechtigheid het gevolg is geweest van persoonlijk ondervonden onrecht, waarbij u bent blijven staan.

Inderdaad, de persoonlijke levenservaring draagt meestal bij tot uw bewustzijnsvorming, maar lang niet altijd is ervaring de beste leermeesteres daarin. Maatschappelijke tegenslag, moeilijkheden met uw intieme relaties, lichamelijke belemmeringen of andere oorzaken die het vermeende koningschap van het ik hebben aangetast, kunnen de mens tot een zekere rechtsdrang voeren. Zijn persoonlijke toestand is soms in evenwicht met een bepaalde rechtsidee, die perspectieven opent op uiteindelijke vervulling van het geschokte gemoed.

De binding van een mens met de een of andere geestelijke stroming is meestal terug te voeren tot een primaire teleurstelling van het ik. Als het ik binnen die geestelijke stroming opnieuw een teleurstelling ondervindt, dan verflauwt de belangstelling, dan ebt de rechtsidee weg uit het bewustzijn, dan kan deze idee niet meer worden vastgehouden in het bloed; ja, dan wordt de idee een belemmering en gaat het ik op zoek naar andere bindingen.

Bemerkt u dat in al die gevallen niet de honger en dorst naar gerechtigheid, naar vervulling van de rechtsidee, primair was, doch ikbevrediging? Als die bevrediging uitblijft, als het desbetreffende verlangen niet meer kan worden gestimuleerd, kan de idee naar de drommel lopen en de dragers der idee erbij. De aftocht wordt geblazen! Niet eerlijk en oprecht, maar wel psychologisch juist: koning Ik-in-lompen gaat met veel vertoon en opgeblazenheid zijns weegs. Zijn vertrek wordt niet betreurd. Zonder een al te scherp oordeel uit te spreken moet toch op zijn minst worden geconstateerd dat er ook hier iets met deze krachtige rechtsdrang niet geheel in orde was, want de gewenste ikverzadiging bleef uit.‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’

Wij zeiden hierboven dat velen de overtuiging hebben dat de hang naar gerechtigheid bij hen reeds lang aanwezig is. En als zij de psychoanalytische methode, die wij aanbevalen, op zichzelf toepasten, konden zij geen primaire ik-teleurstelling ontdekken. De staat van hún bewustzijn is oorzaak van een redelijk-zedelijk rechtvaardigheidsinstinct. Doch wij vragen u: waar moeten wij heen met een rechtvaardigheidsinstinct in een wereld van gebroken realiteit?

Welk recht is recht? Wordt hetgeen de een als het hoogste recht uitspreekt, door de ander niet als het hoogste onrecht beschouwd ? Wordt het recht niet in allerlei richtingen omgebogen? Dan komt toch weer het ik opduiken, al is het dan niet uw eigen ik dat hier een primaire rol speelt.

Er zijn er die er belang bij hebben dat een bepaalde vorm van recht in deze wereld wordt gehandhaafd. Hun ik is omhooggeklommen langs de vormen van dat recht. En waar anderen tot ondergang zijn gekomen door datzelfde recht, daar is de strijd om recht ontstaan: het recht van tegengestelde belangen.

Was het recht dat de een deed arriveren géén mensenrecht? En is het recht dat de ander wil geen mensenrecht? Als de een boven ligt, dient dan een ander niet als vloermat? Dat is immers de wet van de dialectica! ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’

Er zijn, zoals gezegd, mensen die geboren zijn met een redelijk-zedelijk rechtvaardigheidsinstinct. Is dát het recht dat zalig maakt? Wij betwijfelen het! Alle mensen zijn geboren uit het bloedsbezit van hun ouders, hetgeen meestal betekent: ‘Zoals de ouden zongen piepen de jongen.’ Zij bezitten dus de rechtsinstincten van hun voorouders, want zij zijn uit de natuur en van de natuur. Er is in al deze rechtsdrang wel een cultuur, wel een opgang, doch een opgang die tot een crisis voert, een opgang die tot zijn tegendeel verkeert. Ook hier wederom de wet van de dialectica, waaraan de eeuwen zich vergaapt hebben. ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’

Iedere onderzoeker van deze dingen moet tot de conclusie komen dat de honger en dorst naar gerechtigheid, begrepen naar de natuur van deze wereld, in al hun aanzichten niet bevrijdend zijn en niet kunnen worden losgemaakt van de begoochelingen van het ik; om van zaligheid maar in het geheel niet te spreken. Nogmaals moeten wij u dan ook zeggen dat de zaligsprekingen bestemd zijn voor entiteiten van ander geestelijk formaat dan zij die van deze wereld zijn.

Het goddelijke recht kan eerst worden begrepen als de mens kan schouwen in het plan Gods voor wereld en mensheid, als de mens eerstehands besef heeft van de oorspronkelijke toestand van de menselijke levensgolf. Zodra deze hogere realiteit voor het bewustzijn gaat lichten en de mens uit zijn onwetendheid opwaakt, ontstaat als vanzelfsprekend gevolg een intense honger en dorst naar déze gerechtigheid. Honger en dorst zijn, wel beschouwd, geen verlangens, maar lichaamsnoden die gevoeld, die ondergaan worden. Het zijn noden die, wanneer er niet aan wordt voldaan, de ondergang ten gevolge hebben.

Aldus zien wij een mens, verlicht in de absolute waarheid, in het absolute recht, een diepe schouwer in het goddelijke al, die zichzelf hervindt in een tegennatuur, in een wereld die tot in al haar geledingen precies het tegendeel is van haar goddelijke component. Daarom zal die mens, verheven in God en in het goddelijk zijnde, in deze wereld hongeren en dorsten, omdat hij zijn meest elementaire levensbehoeften naar geest, ziel en lichaam hier niet bevredigen kan. Hij houdt het niet uit. Het is een onmogelijke opgaaf. Twee zulke levens kunnen niet tezamen worden geleefd.

En toch wordt hier hulp geboden. De hongerende en dorstende wórdt verzadigd. Er wordt in deze zaligspreking geen uitzicht geopend op een uiteindelijke gouden toekomst, waarin het plan Gods voor wereld en mensheid wederom in volkomen overwinning zal stralen. Als de hongerende en dorstende dáárop zou moeten wachten, zou hem bij dit uitzicht een wel uiterst zwakke troost geboden worden.

Neen, de mens die in zulk een levensnood verkeert, ontvangt verzadiging, direct en onmiddellijk. Hem worden krachten en waarden en grote blijdschap en intense liefde als volkomen realiteiten toegevoegd. In deze verzadiging kan deze mens staande en levende blijven in het oord van zijn vreemdelingschap, op de plaats van zijn dienst, als arbeider in de grote werkplaats voor de gevallen wereld en de gevallen mensheid. Deze toevloed van waarden en krachten houdt de leerling in een permanente toestand van het hoogste geestelijke geluk en een ware zaligheid. Dus opnieuw een beleven van de eeuwigheid in de tijd.

Hier, in de dialectica, is men pas gelukkig bij het bereiken van zijn doel. In de statica is men reeds zalig bij het najagen van het grote doel. Het najagen van het doel is op zichzelf reeds de overwinning: de eeuwigheid, die zich in de tijd bewijst. Het is misschien moeilijk de verhevenheid van deze dingen te begrijpen; wij kunnen elkaar hierin alleen in de geest verstaan.

Hebt u weleens, te midden van de gecompliceerdste situaties, de ‘directe tegenwoordigheid’ gevoeld, zoals de ouden dat noemden? Zij voedt en laaft u uit Gods hand en tilt u boven tijd en ruimte, terwijl u in tijd en ruimte neergedoken bent. Waarom zou u hunkeren naar en strijden voor de bevestiging van de gerechtigheid naar de natuur? Zulk een recht is een fata morgana, een hersenschim, een fantoom. Zulk een gerechtigheid bestaat niet.

Bestaat zij niet? Neen, want alle onrecht en alle rechtsgespletenheid en alle rechtsspeculatie is het gevolg van onkunde, van het overtreden van de elementaire levenswetten, van de waan van het ik en van de collectieve krankzinnigheid der mensheid, die haar deze wereld van begoocheling, waarin niets blijvend, niets wezenlijk is, als werkelijk doet aanschouwen, terwijl zij de mens volslagen blind en onwetend laat ten aanzien van zijn oorspronkelijk menselijk levensdomein – de wereld van de universele geest.

Het streven naar aardse gerechtigheid is onintelligent. Als u, terwijl u ziende bent en hersens bezit om te denken, en vrije keuze hebt terzake van uw weg, in een gracht loopt, is het dan ‘recht’ om die gracht te dempen, of een brug te slaan, of wachters neer te zetten? Als de gracht zou worden gedempt, loopt u in een volgende; als er een brug wordt geslagen, stapt u naast de brug; als er wachters worden geplaatst, negeert u hen. Als u in de ellende zit schreeuwt u om recht, terwijl de oorzaken van uw ellende eertijds door u werden genegeerd. Is het niet altijd zo geweest?

U vraagt in het heden om wetten en bepalingen die uw narigheden in de toekomst moeten voorkomen; maar indien deze wetten niet leven in uzelf, zult u nimmer een gerechtigheidstoekomst beleven, of het zou dan zijn in de gestage regelmaat van het opgaan, blinken en verzinken.

Wij vragen u: is het een liefdedaad een levensorde te stichten die in evenwicht is met onkunde, domheid en krankzinnigheid? Of zou het een liefdedaad zijn u keer op keer te doen doodlopen in uzelf, teneinde u te doen beseffen dat er een ander bezit in uw leven moet worden getild? Is het geen liefdedaad u keer op keer te spreken van een ándere gerechtigheid, die niet van deze wereld is, een gerechtigheid die, zo u ernaar zou hongeren en dorsten, onmiddellijk zalige verzadiging zou brengen?

De arbeid die verricht moet worden is het geestelijk ziende maken van de mens en hem te doen opwaken tot ware zelfautoriteit. De mens van nu is een verwrongen karikatuur van zijn oorspronkelijke toestand-van-zijn. En deze karikatuur moet verkeren tot de ware mens, van wie de engelenzang gewaagt: Vrede op aarde, voor de mensen van zijn welbehagen.’

‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zij zullen verzadigd worden.’ Hoe komt u tot deze nieuwe levensnood, tot het schouwen van deze gerechtigheid en tot deze verzadiging? Door het pad van bevrijding, het pad van transmutatie en transfiguratie te gaan!

De Geestesschool wendt zich voornamelijk tot het mensentype dat in deze wereld het Kaïntype wordt genoemd. Kaïn is, zoals u weet, het tegenbeeld van Abel. Het begrip ‘Kaïn’ duidt op bezit; Kaïn is de bezitter en hij staat tegenover Abel. ‘Abel’ duidt op schijn. Abel is de mens die zich koestert in de schijn en daarbij blijft staan; die zeer mystiek het geestelijke licht aanbidt en terzake zijn offers plengt, doch dit licht niet in zich laat arbeiden tot regeneratie. Daarom staat Kaïn tegenover Abel; daarom moet Kaïn de schijn vernietigen en omzetten ten leven. Doet Kaïn dat naar de natuur, dan is hij een moordenaar, een vernieler. Doet hij het naar de geest, dan is hij een overwinnaar en een wereldomzetter.

De Geestesschool wendt zich tot het Kaïntype, tot de bezitter, dat wil zeggen tot hem en haar in wie nog iets van het oorspronkelijke weten, van de toestand-van-zijn in de vroegere Godsorde, aanwezig is. Iets van het voorbijgegane is nog wakker in hem en het drijft hem tot handeling, zonder dat hij nochtans de sleutels kan hanteren. Het ware Boek des Levens is nog met zeven zegelen voor hem gesloten. De Kaïn in deze natuur is een bezitter die met zijn bezit geen raad weet.

Tot hem wendt de Geestesschool zich met haar methodisch werken. Zij brengt hem onder de geestwet, die systeem en orde tot uitdrukking brengt. En daarmee appelleert zij aan het chaotische bezit van de leerling. Aldus worden systematisch de sluimerende vermogens en talenten vrijgemaakt ónder de wet, totdat de leerling in staat is zichzelf tot een wet te zijn.

Dan kan de Kaïnmens uit zijn bezit leven en werken, dan hervindt de verloren zoon het oorspronkelijke lichtland. Dan hongert en dorst hij naar de gerechtigheid en wordt hij verzadigd uit de eeuwige bronwel aller dingen. ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.’

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

    1. Zalig zijn de armen van geest (1)
    2. Zalig zijn de armen van geest (2) 
    3. Zalig zijn die treuren (1)
    4. Zalig zijn die treuren (2)
    5. Zalig zijn die treuren (3)
    6. Zalig zijn de zachtmoedigen
    7. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (1)
    8. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (2)
    9. Zalig zijn de barmhartigen
    10. Zalig zijn de reinen van hart
    11. Zalig zijn de vreedzamen
    12. Zalig zijn die vervolgd

     

  1. Woordverklaring

Bron: Het mysterie der zaligsprekingen van J. van Rijckenborgh

BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID