4 van 12 Zaligsprekingen: Zalig zijn die treuren 2 – J. van Rijckenborgh over het begin van de Bergrede

 

HOOFDSTUK 1HOOFDSTUK 2HOOFDSTUK 3HOOFDSTUK 4HOOFDSTUK 5HOOFDSTUK 6HOOFDSTUK 7HOOFDSTUK 8HOOFDSTUK 9HOOFDSTUK 10HOOFDSTUK 11 – HOOFDSTUK 12


BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN

In de Bergrede in de Bijbel nemen de zaligsprekingen een bijzondere plaats in. Gewoonlijk worden ze beschouwd als een beloning in de toekomst voor een moreel hoogstaand leven. De verklaringen van J. van Rijckenborgh in Het mysterie der zaligsprekingen maken duidelijk dat de teksten van een heel andere orde zijn, met een zeer actuele waarde. De negen zaligsprekingen stellen ons voor het negenvoudige pad tot ware menswording. Hieronder volgt hoofdstuk 4 met de titel ‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden 2’. 

Over de grafkuil heen klinken de woorden van de spreker die enkele gedachten, vol van herinneringen, gewijd heeft aan hem of haar die van ons is heengegaan. Vol deernis met de achterblijvenden wikkelt hij de treurenden in dat zoete woord, dat eenmaal op de berg gesproken is. Hij tracht hen op te richten met deze troost, met deze balsem voor de ziel, met liefderijk medegevoel, met begrijpende blik. En inderdaad, hij heeft succes. De hoofden worden wat opgericht en er komt wat licht in de bekommerde harten.

Wellicht heeft een vriend of geestverwant u reeds meermalen een dergelijke troost geschonken en de droeve last, die u te dragen hebt, verlicht. Maar wil wel bedenken dat deze droefheid een natuurnoodzakelijk gevolg is, als de wrede en tegennatuurlijke dood een van uw geliefden wegrukt. Wanneer dan in die smart een begrijpende vriend u steunt met zijn troost en zijn liefdevolle gedachten, dan kan zulk een droefheid onmogelijk zalig maken. Die troost uit vriendenhart, hoe heerlijk en hoe onmisbaar ook, is begrensd.

Ware de zaligheid het gevolg van een dergelijke droefheid en van een dergelijke troost, dan was de wereld al vol met zaligen, want de dood gaat geen enkele huisdeur voorbij en het aantal van hen die hun doden niet betreuren is betrekkelijk gering.

Met stelligheid kunnen wij dan ook vaststellen dat de, overigens begrijpelijke, burgerlijke droefheid niets met het begrip ‘zaligheid’ te maken heeft. Wij willen u dat goed op het hart binden, want vrijwel alle theologen zijn van mening dat deze zaligspreking inderdaad betrekking heeft op de gewone vormen van aardse rampspoed.

Dat men zulks in oppervlakkigheid kan leren, is begrijpelijk; doch hoe men zulk een lering in de praktijk van het werkelijke leven kan volhouden, is minder duidelijk. Mogelijk is zulk een vervlakking en zulk een gebrek aan intelligentie te wijten aan het banaliseren en profaneren van het begrip ‘zaligheid’.

Zaligheid, in de zin van de Gnosis, is een toestand van de hoogste bevrediging en van het hoogste geluk, naar geest, ziel en lichaam. Zaligheid is een volheid van geestelijk bereiken en van geestelijk geluk. Er kan niets meer bij; het heeft aan zichzelf genoeg. Het is alles; het is God zelf, geopenbaard in de mens.

In kerkelijke zin daarentegen is zaligheid de toestand waarin de doden verkeren, die door hun dood in gemeenschap met God zouden worden opgenomen; en de mens ondergaat, volgens kerkelijke opvatting, ten hoogste een voorsmaak van zaligheid wanneer hij, naar kerkelijke maatstaven levend, tijdens zijn leven een persperctief ontvangt op die uiteindelijke zaligheid. Gevoelt u de profanering van het begrip ‘zaligheid’?

Naar het gnostieke begrip doet het er niet toe waar men is. De zaligheid kan een volstrekt heden zijn, hoewel mogelijk aardse rampspoed als een muur om u heen staat. Naar het tweede begrip wordt het een speculatie, waarmee de kerken door alle eeuwen heen gepoogd hebben de rampspoeden der massa af te reageren. ‘U moge het hier arm en ellendig hebben, uitgebuit en geschonden worden, straks is het úw beurt, als u maar de theologische uitvindingen toepast’. De kerk geeft u dan een besproken plaats in de hemel. ‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’

Ontdekt u het misleidende van zulk een godsdienstigheid ? Begrijpt u waarom bepaalde groepen in deze wereld de kerk altijd nodig hebben gehad bij hun praktijken? Begrijpt u waarom een gnostieke arbeid noodzakelijk is geworden, nu het prille licht van een nieuwe zon de nevelen vaagt?

Uw droefheid-naar-de-natuur, hoe begrijpelijk ook, hoe onoverkomelijk ook, maakt u niet zalig. En de troost die u hier op aarde vanwege uw droefheid ontvangt van vrienden, geestverwanten of geestelijke leidslieden, al die troost moge u van dienst zijn om min of meer staande te blijven, om het vol te houden zonder zelfmoord, al die troost moge min of meer verwarmend werken in de wereldkou, toch is zij niet volstrekt. Met deze troost kunt u mogelijk het spooksel van de droefheid een moment vergeten, maar het spooksel blijft en van tijd tot tijd springt het u weer op de nek. Men kan zich kloekmoedig vermannen tegen het wee, doch de rampspoeden naar de natuur worden er niet minder om… en de zaligheid blijft verre.

Een zee van rampspoeden is gedurende de jaren van de Tweede Wereldoorlog over de mensheid losgebroken; de fantomen der rampspoeden, die een geheel geslacht vergezellen, van uur tot uur, braken als een laaiende vulkaan over haar uit. Toch kan niemand beweren dat deze rampspoeden de mens zalig hebben gemaakt. Wie kon toen nog met troost de smarten lenigen? Wie kon door middel van burgerlijke troost nog wat licht in de ogen doen vonken? Hoe durft men in dit hopeloze failliet en in deze onmetelijke schuld van de religieuze corporaties nog aankomen met een uitgestelde zaligheid ? ‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’

Alle droefheid-naar-de-natuur kán in deze zaligspreking niet begrepen zijn. De troost, in woord, in gedachten, of in toegepaste daad, als reactie op de droefheid-naar-denatuur, kan in deze zaligspreking niet bedoeld zijn. Voor het bewustzijn van de gnostiek-gevoelige mens staat dit onomstotelijk vast.

Het lijkt ons nu goed even stil te staan bij het humanisme, welks cultus, welks perspectieven wij afwijzen. Alle humanisme vloeit voort uit de gedachte, uit de innerlijke drang, de gevolgen en de oorzaken van alle rampspoeden weg te nemen. Alle humanisme komt voort uit de troostmotieven, die in de mens rijpen als hij de droefheid van mens en wereld aanschouwt. Het is de georganiseerde goedheid, die achter het kwaad aanrent, zonder het te kunnen inhalen. Het humanisme tracht het kwaad te neutraliseren, doch het heeft door alle eeuwen heen in die ren der dialectica nog steeds vele ronden achterstand gemaakt.

Daarvan was de oude en verheven Chinese wijsbegeerte van duizenden jaren her reeds diep overtuigd. De grote Lao Zi maakt ons duidelijk dat alle georganiseerde goedheid het gevolg is van het feit dat de mens de ware weg, Tao, verlaten heeft. Hij zegt letterlijk:

‘Toen kwamen de mensen strompelend en wentelend in hun uitoefening van weldadigheid, dringend en op hun tenen staand om recht te doen. Het grote Tao verdween en er kwamen menslievendheid en rechtvaardigheid. Scherpzinnigheid en vernuft ontstonden en er kwam grote huichelarij.’
Hier legt Lao Zi met onvergelijkelijke diepzinnigheid en directheid de bijl aan de wortel van menselijke rechtschapenheid, menselijke wetenschap en menselijke liefde. Hij ontmaskert de gehele menselijke ordening als een tegennatuurlijk wangedrocht in de ordening van Tao. En de echo hiervan weerklinkt in de Bijbel: ‘De wijsheid der mensen is dwaasheid bij God’.

Het spreekt vanzelf dat een enigermate in goedheid gecultiveerd mens, de droefheid van mens en wereld constaterend, spontaan zijn uiterste best doet – uit innerlijke drang, krachtens zijn wezen – om deze droefheid te lenigen en zo mogelijk de oorzaak ervan weg te nemen. Het is een natuurlijke goedheidsreactie in de tegennatuur. Wie zou er bezwaar tegen hebben wanneer u zich schaart in de rijen der humanisten, die door de eeuwen heen doende zijn geweest de mensheid bij haar aardse pelgrimage te steunen en te helpen? Een bezwaar zou bovendien weinig baten, daar de goedheidsmens uit innerlijke drang handelt. Hij kan het immers niet laten? Het is toch zijn tweede natuur? Het bewijst toch zijn goedheidskwaliteit?

Ons bezwaar tegen humanisme is daar echter niet tegen gericht. Wij zijn zelfs van harte bereid ieder edel en noodzakelijk humanitair streven te steunen. Wij zijn alleszins bereid hier verstrekkende consequenties te aanvaarden, en de geestesgemeenschap waartoe wij behoren heeft daarvan door alle eeuwen heen getuigenis afgelegd. Doch deze geestesgemeenschap heeft eveneens door alle eeuwen heen duidelijk gemaakt dat het meest geperfectioneerde en toegepaste humanisme – ook met al zijn religieus-idealistische aanzichten – ván de natuur en náár de natuur is en derhalve een metgezel van het kwaad.

Het humanisme brengt geen absolute zaligheid en geen abso- lute troost; het neemt de dood niet weg, noch de kanker uit uw lichaam. Het humanisme heeft in deze beschaving nog wel een taak, want de sociale, politieke en economische anarchie van deze eeuwen zal tenslotte door het humanisme worden uitgeban- nen. Doch wat dan? Dan zal blijken dat absolute zaligheid en absolute troost door het humanisme niet kunnen worden gebracht; en dat de kille, grauwe droefheid-naar-de-natuur in tal van bekende en in een overmaat van nieuwe vormen zal blijven bestaan.

De mensheid heeft in de prehistorische stadia vele gehumaniseerde beschavingen gekend. Zij zijn ondergegaan, omdat de wet van deze natuur dialectisch is. Als u dit alles niet verstaat, als u zo diep niet kunt denken, ga dan voort door de school der ervaring.

Wij zeggen: wees spontaan humaan krachtens uw wezen; onttrek u niet aan humaan werk zo het op uw weg komt en voor zover het u in staat stelt een bijdrage te leveren tot het direct helen van wonden, die geslagen zijn door de wanorde van de tijd. Doch zie dit alles als een vanzelfsprekende, uit uw wezen voortvloeiende gedragslijn, waarbij u diep beseft dat het door Jezus Christus gestelde Koninkrijk, het Tao, niet van déze wereld, niet van déze natuur is. Dat u, buiten het natuurlijke en vanzelfsprekende humanisme – dat u echter niet uit deze natuur verlossen kan – nog een andere bewustzijnsgesteldheid, een andere ziele- en lichaamsgesteldheid moet bezitten, die niet van déze wereld is. Dát moet de primaire gerichtheid van uw wezen zijn. Dáárop moet uw rede gericht zijn. Al het andere is reflexhandeling.

De mens die in Jezus de Heer ontheven is aan de natuur, is vanzelfsprekend humaan in de natuur, zonder evenwel dit humane als bevrijdend en als hoofdzaak te beschouwen.‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’

Als de Godmens, sprekend op de berg, geen demagoog is; en als de zaligheid niet kan voortvloeien uit droefheid; en als de troost der natuur deze droefheid niet kan wegnemen, noch kan behoeden voor de progressie der rampspoeden, wélke zin moet deze zaligspreking dan bevatten, wil zij zich redelijk-zedelijk verheffen tot een woord Gods, dat de eeuwigheid tot ons overdraagt?

Er is een treuren, een droefheid, die niet uit de natuur kan worden verklaard. Deze droefheid is het deel van hen die waardig zijn tot de Berg der Zaligsprekingen te worden verheven; van hen die namens het verre Koninkrijk in deze natuur werkzaam zijn om de grote geestelijke revolte, de regeneratie tot het licht, tot Tao, door te voeren en de mensheid te roepen en te bepalen bij de ware taak van goedheid, waarheid en gerechtigheid.

Er is een schare arbeiders, een schare vrienden der mensheid, over de gehele wereld verspreid, die zich tot op het uiterste inspant om de mensheid-van-deze-natuur het beginsel der Godsnatuur in te etsen. Deze arbeid veroorzaakt een grote droefheid, omdat deze werkers ervaren hoe ontzaglijk moeilijk deze arbeid is en hoe langzaam zij vordert. De betoonde inspanning staat in geen enkele verhouding tot het behaalde resultaat.

Hier is echter geen sprake van treuren vanwege het leed-naar-de-natuur; hier is geen sprake van het bewenen van gestorven bloed- of geestverwanten; hier is geen sprake van de rampspoeden-dezer-wereld, die zo veelvuldig droefheid wekken. Neen, hier is een intens verdriet, omdat zij komen met de grootste geestelijke en bevrijdende schatten, met een goddelijke genade, die zij willen reiken om niet; met een verlossend weten, met de sleutel tot de zin van het leven – en dat nu degenen tot wie zij zich wenden er de botte hak op zetten en hun gaven afwijzen, ja, hun arbeid lastig en gevaarlijk voor de gemoedsrust vinden. Hier is een treuren, omdat zulke werkers ervaren dat het bewustzijn bij velen te primitief is, het bloed te dik en het oog te duister om te kunnen waarnemen en assimileren; omdat zij het moeten aanzien hoe de mensen elkaar vertrappen en verscheuren en alle schimmen najagen die de wereld te bieden heeft, terwijl zij het ene nodige negeren, in onbewustheid.

Men versta ons echter goed. Hier is geen droefheid vanwege de tegenstand en de gevolgen dezer reactie, vanwege de striemen die het heilige werk onvermijdelijk vergezellen, doch het is hier de droefheid vanwege het gebrekkige assimilatievermogen van de mens, die door de listen en lagen van het ikbewustzijn zijn werkelijke geluk niet kan zien. Een droefheid, voortvloeiend uit volstrekte liefde, die afgewezen wordt. Het is de droefheid van de Christus, het waas van treurnis dat over zijn Jezus-manifestatie gespreid lag. Het is de droefheid van Jezus Christus, waar Hij, de handen heffende en staande op de Olijfberg, sprak: ‘Jeruzalem, Jeruzalem! Ik heb u willen vergaderen gelijk een hen haar kiekens, doch gij hebt niet gewild’.
‘Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.’

Wat wil deze zaligheid dan zeggen? Hoe moet u deze troost verstaan? Zaligheid is een toestand van de hoogste bevrediging en van het hoogste geluk. En als nu door Jezus Christus, door de Christusvibratie van onze dag, op de berg wordt gesproken: ‘Zalig zijn die treuren’, dan weten wij dat de oorzaak van ons treuren zal worden weggenomen; dat het waas van droefheid dat over ons is uitgespreid zal worden verscheurd; dat onze arbeid van binnenuit haar hoogste bevestiging en haar innigste geluk zal bereiken. Dan weten de arbeiders in de wijngaard dat de zaligheid in, door en uit de arbeid zal worden geboren. Dan is die zaligheid niet slechts een individuele ervaring, doch dan is die zaligheid onpersoonlijk geworden, dan is die zaligheid het absolute geluk en het absolute bereiken van velen.

Dat nu is de troost die alle droefheid doorkruist. Dat is het goddelijk-humane; dat is de liefde Gods die alle verstand te boven gaat. De zaligheid is in het nu, in het heden en in de toekomst. Het is een toestand van ontwikkeling, voortvloeiend uit de werkelijke bevrijdingsarbeid. Het is een groei van onderen op. Iedere treurende heeft dan ook reeds tal van zaligheidsbewijzen in het werkelijke leven ervaren, wanneer hij op het pad van dienst een ziel mocht ombuigen tot het licht.

En daar waar de zaligheidsrealiteit nog niet in evenwicht is met het resultaat van de arbeid, daar komt de troost, de goddelijke troost, de vermoeide en geslagen en geschonden werker steeds opnieuw oprichten en doorlíchten met nieuwe energie, opdat hij met opgericht hoofd zal blijven zwoegen, teneinde de nieuwe werkelijkheid – het eeuwige Tao – tot geboorte te voeren. ‘Zalig zijn die treuren – zij zullen vertroost worden’: de tweede toestand-van-zijn op het pad van dienst.

Bron: Het mysterie der zaligsprekingen van J. van Rijckenborgh

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

    1. Zalig zijn de armen van geest (1)
    2. Zalig zijn de armen van geest (2) 
    3. Zalig zijn die treuren (1)
    4. Zalig zijn die treuren (2)
    5. Zalig zijn die treuren (3)
    6. Zalig zijn de zachtmoedigen
    7. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (1)
    8. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (2)
    9. Zalig zijn de barmhartigen
    10. Zalig zijn de reinen van hart
    11. Zalig zijn de vreedzamen
    12. Zalig zijn die vervolgd

     

  1. Woordverklaring

BESTEL HET MYSTERIE DER ZALIGSPREKINGEN

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID