De voltooiing van de renaissance in het nu – voordracht van Frans Spakman op Ficino-symposion

BESTEL ‘FICINO – BRUG NAAR DE HERMETISCHE GNOSIS’

Bij het horen of lezen van het woord renaissance, dat letterlijk wedergeboorte betekent, gaan de gedachten vaak uit naar beroemde historische vernieuwers, universele mensen uit de vijftiende en zestiende eeuw zoals Leonardo da Vinci, Nicolaus Copernicus en William Shakespeare. Professor Klaas van Egmond pleit in zijn boek Homo Universalis voor een nieuwe Europese renaissance. Frans Spakman ziet de tijd waarin we nu leven als de voltooiing van de renaissance. Dat blijkt uit de onderstaande voordracht die hij hield op een symposion over Marsilio Ficino. 

We leven in een tijd waarin de betekenis van wereld en mensheid steeds moeilijker kan worden vastgehouden door middel van begrip: het is alsof betekenissen niet zo vast liggen en het lijkt erop dat het houvast van een objectieve buitenwereld verdwijnt. Dat zou natuurlijk niet mogen gebeuren, want er lag toch een geweldige taak voor de wetenschap om daar nu juist paal en perk aan te stellen door middel van definities en axioma’s – door de onomstotelijke natuurwetten op te sporen zoals in de afgelopen eeuwen is gebeurd. 

Wat in de techniek en haar toepassingen zo voortreffelijk is gelukt, loopt in andere disciplines nogal eens spaak. Verontrustend daaraan is: de vergrenzing en zelfs ont-grenzing van betekenissen wordt sterker en zekerheden komen op losse schroeven te staan. Steeds meer blijkt betekenis theoriegeladen, en sinds Kuhns in de jaren zestig verschenen ‘Structure of Scientific Revolution’, worden de vaststaande feiten relatief ondergebracht in paradigma’s: tijdgebonden speculaties over de zogenaamd objectieve buitenwereld. 

Nog recenter is de teloorgang van onomstotelijke en eenduidige definities: elk woordenboek blijkt er zijn eigen definities op na te houden en echt goede definities die de tand des tijds doorstaan zijn schaarser van veelal aangenomen. en het is ook lastig, want wat is bijvoorbeeld de definitie van blauw? 

Wat heeft dit nu met Ficino te maken? Ogenschijnlijk niet zo veel, maar ik hoop in dit betoog duidelijk te maken dat het begrip grens en grensbewoner steeds centraler komt te staan in de werkelijkheid die we nu beleven. Daarnaast wil ik ingaan op Ficino’s idee van de onsterfelijkheid van de ziel, met name het werkzaam maken van die onsterfelijke potentie. Wat dat betreft zou ik willen spreken over de ont-sterfelijking van de ziel als ware renaissance, als werkelijke wedergeboorte. En dat heeft met Ficino te maken, vanuit een historische en vanuit een culturele context.

De combinatie grens en onsterfelijkheid mondt uiteindelijk uit in het Nu, in een stip des tijds, in de eeuwigheid in de tijd als verwerkelijkingskader. Dat is historisch niet zo nieuw, want een van de grootste inspiratoren van Ficino, Hermes Trismegistus, toonde dat al aan. Maar cultureel, zeg maar Europees, is het behoorlijk taboe, en wetenschappelijk – dat wil zeggen volgens de algemeen aanvaarde uitgangspunten en noties – is onsterfelijkheid niet denkbaar en valt buiten elk kader. 

Om met de geschiedenis te beginnen: Ficino had de idee van de onsterfelijke ziel zoals bekend vooral van Plato, en heeft vanuit zijn beleving, waarin contemplatie belangrijk was, gepoogd de argumenten voor het bestaan van die onsterfelijke ziel aan te dragen. Professor Kristeller is in zijn unieke studie over Ficino’s leven en werken vrij diep op al die argumenten ingegaan. Daaruit komt bijvoorbeeld duidelijk de wetmatigheid naar voren dat gelijk gelijk aantrekt, het argument van de affiniteit. Dat argument staat nogal haaks op de magnetische wet dat gelijk gelijk juist afstoot. Maar je ziet bijvoorbeeld in het bedrijfsleven ook wel dat winkels van dezelfde branche bij elkaar in de buurt gaan zitten, dus het hoeft niet per sé een spiritueel gegeven te zijn. 

Bovendien is het de vraag of zogenaamde bewijzen van het bestaan van de onsterfelijke ziel er werkelijk iets toe doen, want wie heeft daar nu iets aan. Immers de onsterfelijke ziel zelf bezit voldoende geloofskracht om een werkelijk geestelijk leven te leiden en de sterfelijke ziel kan er alleen maar van de kook door raken of laten we zeggen in verwarring. Omdat het teveel voorbij de grens van de beleving van de aardse sterveling is. Bovendien, uit het theoretisch bewijs alleen kan de sterfelijke ziel geen geloofskracht putten. 

Dat beiden bestaan, sterfelijke en onsterfelijke ziel, kon Ficino leren uit het Corpus Hermeticum, het 2e boek, waarin Pymander spreekt tot Hermes in vers 41: ‘Weet dat ieder levend wezen is samengesteld uit materie en ziel, zowel het onsterfelijke als het sterfelijke, zowel het met de Rede toegeruste als het redeloze.’ Hier dient zich een verband aan met het vorige symposion over Spinoza (symposionreeks 2), een verband met de begrippen Rede en Ziel. 

Maar er is niet alleen met dat symposion een verband. Ficino geeft ook de rol van de filosofie reeds zeer spinozistisch weer, bijvoorbeeld in zijn brief getiteld ‘Lofrede op de filosofie door middel van welsprekendheid, de moraal, de logica en de kennis van God’. ‘De filosofie’, zo schrijft Ficino, ‘wijst ons haarscherp de weg naar dit [geestelijk] leven, nu eens vanuit onmiddellijk inzicht, dan weer met behulp van de logica. Naar ik meen leidt zij ons erheen in vier stappen: goed gedrag, kennis van de natuurwetten, wiskunde en metafysica’. 

Het is verleidelijk hier uitgebreid en met voorbeelden op in te gaan, maar zoals gezegd, de huidige crisis, welke betekenis nu eigenlijk nog waaraan moet worden toegekend, gaat zo diep dat we toch niet wetenschappelijk op begrippen als onsterfelijkheid kunnen ingaan. We zullen daarom vanuit een levendig aangrijpingspunt deze voordracht vervolgen, namelijk Ficino’s inspiratie door Plato en Hermes. 

Het nieuwe en unieke van Ficino ligt mijns inziens mede in zijn pogingen de Renaissancetijd inhoud te geven in levenshouding (goed gedrag) en levensgerichtheid. Met name in combinatie met het proces van ontsterfelijking van de ziel, waarbij tevens cultureel een nieuw spoor wordt getrokken, tot in onze tijd toe. Wat betreft zijn invulling van vriendschap en Liefde probeert hij tegelijkertijd de grens die door Plato is gesteld te verleggen – wellicht geïnspireerd door Hermes – naar bewustwording en handeling als renaissancemens. 

Het Corpus Hermeticum appelleert veelvuldig aan een proces van Godwording en aan de onsterfelijkheid van de ziel, zodat het niet verwonderlijk genoemd hoeft te worden dat Ficino daardoor geïnspireerd werd om verder te gaan dan Plato als mogelijk vooronderstelde. Ficino schrijft in dezelfde lofrede op de filosofie namelijk het volgende: ‘De goddelijke Plato zegt dat het hemelse en onsterfelijke in de mens in zekere zin sterven zodra zij een aards en sterfelijk lichaam binnentreden, en weer tot leven komen als zij het verlaten. Maar zij overstijgen het lichaam ook bij een ijverige oefening van de meditatie, nog voor de lichamelijke dood, want dan zuivert de filosofie, dat geneesmiddel voor alle menselijke kwalen, de zieltogende geest met een geneesmiddel dat het gedrag verbetert’. Het zou zo een aanbeveling voor de Ethica van Spinoza kunnen zijn! 

Door Ficino’s werkzaamheid bij het vertalen en wereldkundig maken van Plato en andere filosofen en van de hermetische geschriften, dreigt het accent op Ficino’s eigen vernieuwende levenshouding en levensgerichtheid enigszins uit het zicht te geraken, maar in het verlengde van Plato wilde hij ook een andere grens overschrijden, namelijk die van de autoriteit van Saturnus. Plato zegt dat het hogere deel van de mens onder het gezag van Saturnus valt en het lagere deel onder Jupiter, maar Ficino wil deze oude setting doorbreken, met geestdrift, zoals zo vaak. 

Ficino zegt in zijn brief over De natuur en plicht van de mens zelf het volgende: ‘Men kan eeuwige zaken beter liefhebben dan ze beoordelen, want zij zijn erg moeilijk juist te beoordelen, maar ze kunnen nooit verkeerd worden bemind. Zij kunnen nooit te veel worden liefgehad’. Het lijkt wel een 20e eeuws pleidooi voor kinderopvoeding . 

Beoordelen en ordenen, dat zijn Saturnusachtige eigenschappen, en zij kunnen volgens Ficino dus door de ziel, gericht op de eeuwigheid, beter vervangen worden door een Liefde-gerichtheid. De filosofie van Ficino en ook zijn levenshouding is doortrokken van een gerichtheid op vriendschap en Liefde in het licht van de onsterfelijkheid. Mijns inziens was Ficino zijn tijd daarmee rijkelijk vooruit. Juist doordat hij hij een verband legde met de ontsterfelijking van de ziel. 

In de rozenkruistraditie vinden we dit uitgangspunt pas in de 20e eeuw concreet en grensoverschrijdend in dezelfde context terug: mevrouw A. van Warendorp heeft daarover in het begin van de twintigste eeuw gezegd: ‘Liefdevolle, zelfopofferende dienst aan anderen is de kortste, de veiligste en de meest vreugdevolle weg naar God.’ 

Het is een logisch vervolg op Plato, maar Ficino heeft wel een nieuw begin gemaakt, dat verder reikt. Waarschijnlijk is dit mede veroorzaakt door zijn eigen karakter en verder werd hij geïnspireerd door de tijdgeest van de renaissance, door Hermes’ Corpus Hermeticum en door het christendom. Het is inderdaad een gegeven dat christendom met de conceptie van de onsterfelijke, eeuwige Liefde, evenals met de idee van ootmoed, iets nieuws heeft gebracht. Met name de lading die Paulus de Liefde meegeeft als het absolute vermogen van de onsterfelijkheid, zal Ficino inspiratie hebben gegeven; de Liefde die alle dingen vermag en niet van deze wereld is. 

Maar het is tevens duidelijk dat die Liefde hopeloos problematisch is als cultuurgegeven. Immers, als persoon worden wij geacht die onsterfelijke Liefde niet te kunnen bezitten noch te kunnen wegschenken en er is volgens diezelfde Paulus geen aanname des persoons. 

De Liefde zal dus vooral onpersoonlijk moeten zijn om aanspraak op de eeuwigheid te kunnen maken en in ieder geval zonder aanziens des persoons. Toch heeft Ficino pionierswerk verricht door primair in zijn levenshouding vriendschap en Liefde uit te drukken. Zijn brieven zijn een voortdurende getuigenis van zijn pogingen daartoe, bijvoorbeeld zijn uitgangspunt, verwoord in de brief ‘Een vriendschap door God gesmeed is duurzaam’. 

We hoeven ook niet bezorgd te zijn dat Ficino alle waarden van Plato’s Saturnus wilde omploegen, want Ficino was zeker geen anarchist, hij beschouwde discipline als essentiële voorwaarde voor spiritualiteit. Als iets gunstig is om de grens, gesteld door Saturnus, te doorbreken dan is het wel die levenshouding die als het ware zichzelf in dienst stelt van anderen, die van het niet-ik uitgaat om het Zijn, de onsterfelijke ziel, in zelfverlorenheid aan te doen. Of Ficino hierbij geïnspireerd is geweest door het hermetische principe ‘Alles ontvangen, alles prijsgeven en daardoor alles vernieuwen’ is niet zeker. Zeker is wel dat door zijn bezieling essentiële voorwaarden zijn vervuld om de broederschappelijkheid of zielengemeenschap en ware Liefde vrij te maken. Zeker is ook dat met dat Hermetische principe het nieuwtestamentische dilemma betreffende de aanname des persoons kon en kan worden opgelost. 

In Noord-Italië was de tijd voor een dergelijke hermetische vernieuwing rijp en de sfeer geëigend, gelet op de vernieuwing in wetenschappelijk en kunstzinnig opzicht die grensverleggend, grensoverschrijdend was, in tegenstelling tot de rest van Europa waar de renaissance wat later doorbrak. 

Het complex van grens, ordening, structuur, hiërarchie, oordeel, tijd, vormgeving, wet, gelijkmatige progressie, werd in de renaissance, ver daarvoor, maar ook in de eeuwen daarna, wel aangeduid met de algemene noemer Saturnus, die weer in Chronos zijn voorloper had. Dit alles is vooral terug te voeren op Plato, die Chronos – ofwel de tijd – kosmisch en kosmologisch die centrale rol geeft, getuige zijn prachtige, enigszins cosmogonische dialoog Timaeus alsmede zijn oproep in de wetten ‘dat wij met alle middelen de levenswijze van het tijdperk van Chronos moeten nabootsen’. Uit de Timaeus, die overigens al vóór Ficino door Chalcidius is vertaald, blijkt dat de godheid een beweeglijke nabootsing van de eeuwigheid heeft gemaakt in de cirkelvormige baanloop van zon, maan en planeten, en dat hij, door deze hemellichamen te vormen, de tijd heeft doen ontstaan. 

Het kristalliserende, onverbiddellijke en harde aanzicht van Chronos werd en wordt ook wel dood genoemd, waarmee de bekende relatie tijd en dood wordt aangegeven. Het door vernieuwing te boven komen van die dood, het bewustzijnsproces dat verbonden is met de ontsterfelijking van de ziel, wordt wel de gang door de poort van Saturnus genoemd, vergelijkbaar met het Paulinische ‘de dood is verzwolgen in de overwinning’. Ficino heeft twee belangrijke sporen door die poort van Saturnus aangegeven. Gelet op de relativiteit van betekenissen waarmee deze voordracht begon, en teneinde de suggestie van algehele zaligmaking door astrologie te vermijden, is het goed hier tot een nadere plaatsbepaling te komen.

Los van horoscopie en voorbij de sensationele psychologische kansen, drama’s en toekomstspeculaties van de tijdelijke persoonlijkheden die wij zijn, bestaat er een niveau van kosmische verhoudingen waarin sterren en planeten bewegen als objectieve entiteiten, en waarin deze hun gevolgen hebben als stralingsbronnen en/of krachtwerkingen. Dit niveau wordt ook wel eens gepresenteerd als wijsheid, een reden waarom de benaming astrosofie wordt gebezigd (sofia = wijsheid). Een andere reden is dat wijsheid appelleert aan redelijkheid, geobjectiveerdheid, rust, evenwicht en universele geldigheid. Voor Ficino ging het daarnaast om kennis, een benadering die recht doet aan de opvatting van de Egyptenaren.

In het navolgende zal geen poging worden gedaan een verklaringsmodel te geven, geënt op de astrologie, maar wel gebruik makend van zinvolle betekenisinhouden die ook met de namen van planeten annex zijn. Zoals ook bijvoorbeeld de Griekse mythologie nog steeds bruikbare betekenissen aan onze cultuur verschaft, zonder dat de voorgeschotelde voorstelling uit die Griekse mythologie historisch-materialistisch dient te worden aangenomen. De reden waarom zo met Ficino’s culturele en spirituele vernieuwing, met het centrale begrip grens en met Saturnus wordt omgegaan in deze beschouwing, is onder meer om dicht bij Ficino te blijven.

In de vervulling van de wet biedt het universum, het heelal, een nieuwe spirituele dimensie, waarin een ‘heelalternatief ’ bestaat in een ‘heelaltijd’, uitstijgende boven de enge cultuurbepalende ordening. In de westerse beschaving spreken we in dat verband over Christus en wat de bovennatuurlijke ordening betreft over de ordening van Melchizedek.

Universum betekent: op één punt gericht, volledige concentrische omvatting, alomvattend. Dan wordt de gaping overbrugd. Chaos betekent letterlijk gaping en het tegendeel is kosmos. De Griekse mythologie is in dit verband duidelijk van belang.

Bij de aanvang van de voor Europa zo rijke Griekse cultuurperiode werd in die mythologie melding gemaakt van de verhouding tussen Chronos, het principe van de tijd en de ordening, en Uranos, het principe van Vrijheid maar zonder de tijdruimtelijke ordening, dus vertegenwoordiger van de chaos. Chronos – bij de Romeinen Saturnus – is voortgekomen uit Uranos, zijn vader, maar zoals bekend, ontmant hij zijn vader, maakt als het ware bij voorbaat elke vruchtbare hemelse Vrijheid in de tijdruimtelijke ordening onmogelijk en begrenst daarmee die tijdruimte op een manier die Aristoteles later goed verstaat: Aristoteles geeft aan dat de wereld begrensd is.

In de begrenzing van de wereld is geen plaats voor de onsterfelijkheid van Plato’s en Ficino’s zielebegrip. Ficino besefte reeds dat de onsterfelijke ziel alleen een factor kan zijn als de kwaliteit in termen van eeuwigheid en oneindigheid kan worden aangegeven. Hij probeert dat ook op verschillende manieren aan zijn tijdgenoten aan te geven en duidelijk te maken. Maar hij doet meer, want hij geeft ook het gereedschap aan waarmee volgens hem die begrenzing kan worden doorbroken op het puur menselijke vlak, zoals we hebben gezien met name op het vlak van vriendschap en Liefde.

De Liefde is een vuur en het elan van dat vuur doorgloeide Ficino, maar maakte ook aanspraak op de ware Geest der vrijheid – stamvader Uranos. Nu geeft Hermes aan dat in dat proces liefdevol en met groot inzicht een scheiding gemaakt moet worden tussen vuur een aarde. Als we ons nu de formidabele tekst over de Liefde uit 1 Korinthe 13 voor de geest halen wordt gelijk duidelijk hoe die Liefde inderdaad voor ons sterfelijk bewustzijn zich als een sterk te onderscheiden werkelijkheid voordoet. De passage bevat in vers 4 tot en met 6 liefst een zevenvoudige ontkenning, een ontkenning van wereldse normen van zelfhandhaving, en er wordt een beroep gedaan op voor ons onmogelijk te verwezenlijken aspecten van die absolute Liefde, waaronder een absolute verdraagzaamheid.

Ficino vond dat dus niet onmogelijk. Hij ging uit van ontgrenzing, van voorbij Saturnus de eeuwigheid toch lief te kunnen hebben. Inderdaad, wereldwet is dat als iets ontgrenst, het wel de volkomen Liefde is. Spinoza geeft die noodzaak tot ontgrenzing ook aan.‘Elke bepaling’ schrijft Spinoza – Epist.50 van 2 juni 1674 – ‘is een inperking en in zoverre een ontkenning: determinatio negatio est’. Ontgrenzing is derhalve een onontkoombare eis van de Rede.

Terug naar Ficino. We moeten constateren dat Ficino zijn ideeën niet zoveel Leven heeft kunnen inblazen dat hij kon doorbreken tot de Geest van Vrijheid, tot het domein van stamvader Uranos.

Zijn laatste levensfase getuigt helaas niet van een doorbraak: het was een moeilijke en soms eenzame periode waarin een onsterfelijke zielengemeenschap verder weg leek dan ooit. Saturnus vormde voor Ficino een dilemma. Enerzijds zag hij zoals opgemerkt de ondergeschiktheid van Saturnus aan Jupiter zoals de goddelijke Plato had verordineerd eerder andersom, anderzijds kent hij aan Saturnus’ discipline en aan melancholie als Saturnus-eigenlijk met de invloed van Saturnus in zijn leven.

Ficino’s verlangen naar een zielengemeenschap en de legitimiteit en moed van zijn streven hebben veel indruk gemaakt: het idee van de onsterfelijkheid van de ziel is door Ficino prominent op de agenda van spiritueel Europa geplaatst. Wedergeboorte is een machtige en universele gedachte om de onsterfelijke ziel te laten groeien en Ficino heeft zijn tijd van de renaissance niet beter kunnen illustreren dan door in zijn leven en werken die idee uit te drukken, een prachtige samengaan van tijd, plaats en cultuurimpuls.

Om werkelijk door te breken, om werkelijk te ontgrenzen en een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is het niet voldoende om een bestaande of bestaand hebbende cultuur te belevendigen, te vertalen en voor het voetlicht te plaatsen. Daarvoor is een nieuw inzicht, een nieuw bewustzijn, een nieuw ‘Licht’ nodig. Bewust zijn is een ‘wetend’ zijn. 

Ook daarvoor is een samenval van tijd, plaats en cultuurimpuls nodig en dat signaal werd gegeven aan het begin van de 17e eeuw, toen Johannes Kepler letterlijk en figuurlijk dat nieuwe licht ontdekte. 

In 1606 verscheen van zijn hand het geschrift ‘De stella Nova in pede Serpentarii’, er is een nieuwe ster verschenen in het sterrenbeeld de Slang. Dat was ook zo en de verstrekkendheid daarvan is zo groot, ook voor de onsterfelijkheid van de ziel, dat ik het slechts kan benaderen. 

  1. Het nieuwe licht was een Supernova in het Sterrenbeeld de Slang en de Zwaan, ontdekt door de astronoom die is uitgestegen boven de hoogten van de Griekse cultuur: door Keplers beschrijvingen van de werking van ons zonnestelsel wordt gebroken met Plato’s voorschrift om hemelverschijnselen uitsluitend met eenparige cirkelbewegingen te verklaren. Kepler kraakt als het ware het tijd- en ruimtebegrip van Plato en dus de basis van Chronos/ Saturnus. 
  2. Het nieuwe licht is een supernova, in feite dus het einde van een ster in de tijdruimtelijke wereld in het sterrenbeeld van de Slang en de Zwaan, je zou kunnen zeggen de zwanenzang van een oude ster. Voor de wedergeboorte is het nodig dat het oude zich vernieuwt door de zelfgekozen afsterving van het wereldse, waarin tegelijkertijd de kunst tot zijn hoogste uitdrukkingskracht van schoonheid en harmonie komt, een werkelijke zwanenzang. Even een persoonlijke analogie in verband met de voor mij altijd weer ontroerende muziek van Johann Sebastian Bach. Sommige musicologen zeggen dat Bachs muziek vooral doortrokken is van de bereidheid af te sterven naar de wereldse waarden. Tegelijkertijd wordt erkend dat zijn muziek tijdloos is, eeuwigheidswaarde bezit. Vele moderne musici zeggen dat Bachs muziek als geen andere muziek ‘swingt’. Dat wil zeggen dat de perfecte harmonie en logische en wiskundige consequentie in melodie en ritme van zijn muziek uitnodigt tot een volledig meebewegen van alle bewustzijn.
  3. Er is een nieuwe ster verschenen in het sterrenbeeld de Slang: er is een vernieuwingsmogelijkheid voor de westerse mens; een onsterfelijke bezieling wordt mogelijk door de energiehuishouding van de slang, een genezende levenskracht in het vernieuwde hersenruggenmergstelsel, in de ruggemergstrengen van het sympatisch zenuwstelsel, ook wel genoemd het slangenvuur. Aan het oudtestamentische ‘maak u een vurige slang kan innerlijk en fysiologisch worden gewerkt. In het Grieks is Asklepios de slang, symbool van levenskracht. Asklepios speelt tevens een nadrukkelijke rol in de Hermetische geschriften en in de geneeskunde als genezer, als genezende kracht. Plato geeft wel een indicatie van een plaatsbepaling van de ziel en wel in het geheel van het ruggemergstelsel (Timaeus, Anatomie). In het nieuwe weten bijt de oude slang zich in de staart. Het nieuwe weten wordt wel Mercurius genoemd, de oude slang is Saturnus. De slang die zichzelf in de staart bijt is Ouroboros, zowel onder Mercurius als onder Saturnus werkzaam. Het moment waarop de slang zich in de staart bijt is er één van kortsluiting : zowel het weten dat men niets weet als het startpunt van de werkelijk universele mens. Een elektrisch moment markeert de vernieuwing van het bewustzijn door Uranuskrachten: het denken, gevoed vanuit het hart, zorgt als eerste impuls van binnenuit voor een schok.
  4. Er is een nieuwe ster verschenen: voorbij de laatste planeet. Saturnus is een nieuwe ontwikkelingsmogelijkheid, voorbij de heerser van de stof, voorbij de ultieme vormgeving en vormopenbaring, voorbij de tijdruimtelijke verhoudingen is een nieuwe Lichtimpuls gegeven. Mysterieus, omdat het bewustzijn in de wereld niet voorbij die grens van de tijdruimtelijke verhoudingen kan komen. De planeten voorbij Saturnus worden dan ook mysterieplaneten genoemd: Uranus, Neptunus en Pluto.
  5. Uranus als eerste mysteriekracht is – zo straks reeds genoemd – de vertegenwoordiger van de oermythische vrijheid, de bovennatuurlijke vrijheid, maar ook het veld van het niet-zijn naar de tijdruimtelijke natuur, het veld van de onpersoonlijke Liefde en de vriendschap van de zielengemeenschap.

Het behoeft verder wellicht geen betoog dat de rozenkruisers van de 17e eeuw in hun Belijdenis der Rozenkruisers Broederschap uit 1615 deze impuls, dit verschijnen van een nieuwe ster in het sterrenbeeld van de Slang en de Zwaan, herkenden als het teken om tot een totale wetenschappelijke en religieuze vernieuwing te komen, tot en met de hoogte van de onsterfelijke ziel. Zij schrijven daarom dan ook over ‘de Sterren verschenen in Serpentarius en Cygnus als waarlijk grote Tekenen van Gods machtig Raadsbesluit.

En de grens die Saturnus heeft getrokken, de grens van deze, onze wereld, kan doorbroken worden; het bewustzijn, het wetend zijn, kan in het rijk niet-van-deze-wereld worden opgetrokken, de onsterfelijke ziel kan door de poort van Saturnus heen trekken. Kan, want het is een nieuwe mogelijkheid, het is een perspectief, het is een nieuwe bedding ook voor de vriendschap van de zielengemeenschap en voor de Liefde.

En er zijn beschrijvingen van die eerste twintig jaren van de 17e eeuw die verrassend lijken op de de jaren zestig van deze eeuw, bijvoorbeeld in Amsterdam. In de grensoverschrijdingen en vrijheidsbeleving, zoals bijvoorbeeld een Bredero die beschrijft, was het in Nederland, met name tijdens het 12-jarig bestand, een soort oase van ontspanning en verkenning, die evenwel met het hervatten van de 80-jarige oorlog al weer afgelopen was.

Toch zou je kunnen zeggen dat de Renaissance-impuls ten tijde van Ficino zich verdiept en geïntensiveerd voortzet aan het begin van die 17e eeuw in Duitsland en Nederland en dat die vernieuwing grote gevolgen heeft voor Europa. Zo is de Britse historicus Israels de wetenschappelijk opzienbarende mening toegedaan, dat de normen en waarden van het 17e eeuwse Nederland het feitelijke begin vormen van de verlichting in Europa, zoals hij in 1998 tijdens de Van der Leeuw lezing in Groningen heeft toegelicht.

Frans Smit heeft in meerdere publicaties reeds aangegeven hoe die frisse en vernieuwende impuls in Midden-Europa gesmoord is in de vreselijke 30-jarige oorlog, waarvan de uiteindelijke Vrede van Westfalen tegelijkertijd met de Vrede van Munster in 1998 nog is herdacht.

Hoe het verder ging in de recent achter ons liggende eeuwen is meerdere keren verhaald: terwijl de zogenaamde mysterieplaneten Uranus en Neptunus uiteindelijk werden ontdekt – waarmee je zou hopen dat voor Ficino’s dilemma ook wetenschappelijk een oplossing zou ontstaan – gebeurde juist het tegendeel: de onsterfelijkheid van de ziel werd steeds meer een onbespreekbaar gegeven omdat het wetenschappelijk de lachlust ging opwekken en theologisch werd verbannen door overheveling tot na de stoffelijke dood.

Hoewel Ficino in dat gebied ook duidelijk ruimte reserveerde, wordt in deze voordracht benadrukt dat de betekenis van Ficino’s filosofie voor Europa toch vooral ligt in zijn poging om de Liefde en de vriendschap door directe bezieling in de wereld uit te drukken.

Gelukkig eindigt de geschiedenis en deze voordracht hier niet mee. Want in de twintigste eeuw is sprake van een doorbraak die Ficino’s dilemma wel degelijk oplost en die de Renaissance mogelijk maakt, de wedergeboorte van de ware mens van den beginne, door een nieuwe bezieling, als kroon op de cultuurimpuls die in Noord-Italië is begonnen.

Eigenlijk wordt dat in de komende jaren steeds meer zichtbaar. De poort van Saturnus, de grens van de uiterlijke wereld als absolute deadline – tegenwoordig schijn je te moeten zeggen drop dead date! – vervaagt en lost op voor de vernieuwde ziel. Ondanks het gegeven dat de Onsterfelijke ziel een wetenschappelijke onmogelijkheid is geworden, trekt de atmosfeer open, zorgt de veranderde stralingssituatie voor een wisseling van de wacht met Uranus.

De Griekse mythologie kan worden beleefd in omgekeerde volgorde: de macht van de tijdruimtelijke bedeling, van Chronos als heerser in het wereldveld, maakt plaats voor de invloed van de oorspronkelijke Vrijheid waaruit de mens is ‘gevallen’. Dat betekent eigenlijk ook de bekroning van de West-Europese cultuurperiode. Wedergeboorte uit water en geest – en dat is renaissance door de onsterfelijke ziel – krijgt een natuurlijk begin door de Waterdrager, zoals de bovennatuurlijke ruimte van Uranos ook wel genoemd wordt. Die waterdrager,  Aquarius, giet zijn levend water over alle zielen uit, waarmee de wedergeboorte de poort van Saturnus in principe al door zou zijn.

Maar dat is geen automatisch proces zonder meer. Het heeft geen zin om hierover te spreken, als we ons niet weten te baseren op de grootst mogelijke nuchterheid. Een nuchterheid waarbij ook de namen van planeten niet bedoeld zijn om mee te goochelen en zij dus verder buiten beschouwing zouden kunnen blijven.

Nederland heeft een speciale zending als het om nuchterheid gaat. Een zending die veel dieper gaat dan bijvoorbeeld bij de Engelsen, die de naam hebben nuchter te zijn maar vaak geschiedenis en feiten aanzien voor absolute waarheid, terwijl voor de Nederlandse wetenschapper de waarheid van een objectieve buitenwereld bij voorbaat verdacht lijkt. Een mooi voorbeeld is de eerder genoemde professor Israels, die de Nederlandse tolerantie als voorbeeld voor Europa in de 21e eeuw hanteert. Zijn Nederlandse coreferente stelde daar in Groningen ogenschijnlijk pessimistisch tegenover de tragische onverzoenlijkheid van het bestaan, het besef van ‘het komt toch nooit goed maar we zullen ons positief opstellen’ en dat is precies de nuchterheid aangaande de wereld die onontbeerlijk is. Lao Zi zei dien aangaande: de wereld is een wildernis en er komt geen einde aan.

Die nuchterheid is nodig in de meest geobjectiveerde vorm. In Spinoza vinden we reeds een magistraal begin van die nuchterheid. Een Nederlandse hoogleraar die internationaal bekend werd, namelijk Frits Staal, schreef Over zin en onzin in filosofie, religie en wetenschap, een zeer lezenswaardig boek en een illustratie van de nuchterheid van de wetenschap. Met die nuchterheid kunnen we ook de Liefde aan en we delen het klassiek op in storgi (genegenheid), filia (vriendschap), eros en agape (hogere liefde). Maar het is een eindpunt, de meest zuivere poort weliswaar, maar er is geen drive meer om er door te trekken. Het is een objectief dieptepunt. De nuchterheid van de wetenschap komt pas door deze poort heen als zij de wetenschap van de nuchterheid wordt, als deze wetenschap zich zijn oorsprong herinnert.

Hier komt Ficino ons weer tweevoudig te hulp, hermetisch en oudtestamentisch. Oudtestamentisch door te wijzen op het ‘gij zijt goden’ en hermetisch door de nuchterheid bij de onsterfelijke ziel te leggen, de goddelijk Andere in ons. Want naar de geest zijn wij bedwelmd. Ficino noemt de geest zieltogend. Alleen de nuchtere God in ons, die we niet op een wereldse troon kunnen zetten, kan onze ziel in onsterfelijke zin voeden. De wetenschap van zijn nuchterheid overbrugt alle leemtes in de kennis, structureert de bezieling, lost het probleem van het individualisme op in de juiste zielengemeenschap, vervult de Wet, geeft inhoud aan de eeuwigheid in het nu, kortom leidt ons over de grens op de enig juiste spirituele wijze.

Onze tijd doet ons steeds meer beseffen dat er een grens nadert, maar doet ons ook de grenzeloosheid beseffen en daarmee het gevaar van chaos. Ondertussen lijkt Saturnus als heerser van de tijd nog niet uitgespeeld: hij stelt zijn Platoonse eisen. Het principe van de onsterfelijkheid van de ziel kan daarin slechts zeer geleid en in een hiërarchisch systeem groeien; het theoretisch besef van de eeuwigheid, dat wil zeggen het werkelijk innerlijk bezit van die onsterfelijkheid is een voortdurend uitgesteld bewustzijn, door de gestage stroom van vooral zintuiglijke indrukken bespot met de nuchterheid van deze wereld : ‘welke ziel is er nu eigenlijk onsterfelijk?’

Alleen een veld, een dynamisch netwerk, een collectief bovenbewustzijn, een krachtige groep van gelijkgestemde zielen zal deze nuchterheid kunnen verdragen en het onsterfelijkheidsbesef kunnen voeden tot een levende werkelijkheid. Ficino heeft dat broederschappelijke veld gezocht en zag de verheven Liefdekracht als drager, als genade van dat veld. De opdracht van Hermes is niet ‘behoudt uw cultureel-wetenschappelijke nuchterheid’, maar ‘word nuchter naar de onsterfelijke ziel’. Hij zegt in het Corpus Hermeticum, in het 3e boek, vers 2: ‘Houd op en word nuchter en zie weer met de ogen van uw hart!’ Hermes is de bron, dat wil zeggen de oorsprong van wijsheid door de steeds diffusere tijdruimtelijkheid heen, zowel naar het verleden als vanuit het nu.

We mogen in dit verband nu de buitengewoon belangrijke huidige tijd als derde en laatste periode aangeven van de grensoverschrijding, de oogstperiode van de wedergeboorte naar water en geest, de beslissende renaissance van het westerse mensheidstype, het proces van de groei van de goddelijk Andere in ons, een bruiloftsgang naar de vierde dimensie, het daadwerkelijk door de poort van Saturnus gaan.

Het bijzondere daarbij is het dienstbaar worden op alle fronten van diezelfde Saturnus als heerser over de stoffelijke werkelijkheid: hij maakt die bruiloftsgang chemisch, zorgt voor de juiste gisting, levert als het ware de stoffelijke voorwaarden voor de ontsterfelijking van de ziel. Het Satan-aspect dat Ficino een enkele keer heeft benadrukt bestaat niet echt, net zoals onze nuchterheid ons heeft geleerd dat een antropomorfe duivel een achterhaald concept is. Ontsterfelijking is daarom meer dan ooit mogelijk, mystiek en microkosmisch, maar ook concreet, kosmisch en zelfs historisch.

Dat nu beleven we in onze tijd, het begin van de 21e eeuw. Het beeld dat daarvoor nog het beste gebruikt kan worden is de omgekeerde mythologie aangaande Chronos en Uranos. Deze griekse mythologische krachten beheersen hetzelfde veld van leven, hetzelfde veld van ontwikkeling, namelijk het veld van de menselijke levensgolf.

Nu wordt de ware Mens wel voorgesteld als waterdrager, als degene die er weer in geslaagd is het levende water weg te schenken en daardoor de vernieuwing en wedergeboorte mogelijk te maken. Eén en ander volgens de al genoemde mystieke vervulling van Hermes: alles ontvangen, alles prijsgeven en daardoor alles vernieuwen. Eén en ander volgens de ware betekenis van rijkdom: ‘Rijkdom is iets te bezitten wat aan allen kan worden geschonken als uit een onuitputtelijke Bron’. Tot dusver bewaakte Chronos of Saturnus de rijkdom, de geordendheid en de discipline die absoluut nodig zijn om aan de Geestordewet te voldoen.

Wij zien voor het eerst een mogelijke doorbraak zich aandienen voor de zich ontwikkelende mensheid als de Christus-impuls zich manifesteert. Waar de Geest des Heren is, daar is Vrijheid. Als elektrische vernieuwingskracht niet-van-deze-wereld wordt Christus ook wel Uranuskracht genoemd, een kracht die het hart vernieuwt, zodat we weer kunnen zien met de ogen van het hart en de ware nuchterheid gaan bezitten. Deze kracht is verbonden met de oorspronkelijke Vrijheid en Liefde in volstrekte zin.

Ficino zag vriendschap en Liefde als belangrijke vervullende deugden voor de ontsterfelijking van de ziel en begreep het feestelijke karakter daarvan voor het eerst als geen ander. Ook daarmee botste Ficino op Saturnus’ voorwaarden van soberheid en gestrengheid. Christus is behalve een revolterende, zeer noodzakelijke en vrijheidsgezinde vernieuwingskracht vooral ook een zwaard in eigen ziel, want er is geen vernieuwing zonder verandering, dus het prijsgeven kan een pijnlijke noodzaak zijn.

De vriendschap en Liefde van Ficino treffen ons door de oprechtheid van zijn broederschappelijk streven. Ficino had een te zware arbeid aan de oude Chronos, begrijpelijk vanwege zijn speelse, creatieve en fijnzinnige geest. Maar thans is de grens van Chronos’ macht bereikt en is Chronos joviaal geworden, iets waar Ficino op hoopte dat het spoedig zou gebeuren. Jupiter, de ook door de klassieke Engelsen nog vaak aangeroepen kracht, is volgens Ficino de uiteindelijke opheffer van de door hem als overwegend negatief ervaren Saturnus/Chronos. De grens is namelijk in meervoudige zin bereikt in Europa en de afgelopen jaren heeft Saturnus alles uit de kast gehaald aan rijkdom om aan te bieden en dat gaat maar door. Maar versta het niet slechts materieel: alles is als het ware leeggeschraapt om aan te bieden aan de vernieuwingskrachten van hart en hoofd, aan Uranus en Neptunus, aan de mysterieplaneten die hun eerste geboorte reeds in de 17e eeuw mochten vieren in de Slang en de Zwaan en die nu hun machtige renaissance vieren. Daardoor, door die rijkdom, zijn alle krachten voor de wedergeboorte gemobiliseerd ten behoeve van de openbaring van de ware Mens, want de ganse schepping ziet met reikhalzend verlangen uit naar die openbaarwording.

Maar Chronos en de vernieuwers van hart en hoofd trekken de mens wel verder, de grens over en fungeren daarbij als een soort kosmische stofzuiger: ons zielebewustzijn, ons wetend zijn wordt verplaatst naar een ander energieveld, wel degelijk nog in onze tijdruimte, maar er materieel los van: het is de ethersfeer waar de werkelijke assimilatie van de Christuskracht plaatsvindt.

Voor Ficino’s dilemma in Chronos is dat zonder meer verlossend, want de wezenlijke menswaarden vriendschap en Liefde lopen binnen in hun thuishaven Aquarius, de regenererende golflengte van de ware mensheid in Vrijheid en Broederschap. Voor de onvoorbereide mensheid betekent het een gevaarlijke situatie, gelijk het verdwijnen van de mentale ozonlaag : men loopt de kans mentaal te verbranden door de geestelijke zon en in psychische chaos ten onder te gaan, omdat men de innerlijke referentie van de onsterfelijke ziel niet bezit of niet herkent. Ficino gaf al aan dat discipline een essentiële voorwaarde is voor spiritualiteit – dat wil zeggen dat het op een rij hebben van de innerlijke ordening een absolute noodzaak is voor de ontsterfelijking van de ziel.

De geestesschool van het Gouden Rozenkruis is speciaal geprepareerd om diegenen die de innerlijke referentie van hun onsterfelijke ziel willen leren kennen, te helpen in hun proces van zelfovergave, zonder het autonome proces van de ontsterfelijking van de ziel te forceren, zodat een ware zielengemeenschap het feest van de thuiskomst in Liefde kan vieren.

De gaping is dan overbrugd. De chaos is door de goede demon teniet gedaan en harmonisch geworden, de dood is verzwolgen in de overwinning.

Bron: Ficino – brug naar de hermetische gnosis, symposionreeks 3

BESTEL ‘FICINO – BRUG NAAR DE HERMETISCHE GNOSIS’