Het taalgebruik in het boek De universele gnosis van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri is onmiskenbaar van de jaren vijftig van de vorige eeuw, maar de boodschap is nu misschien wel actueler dan ooit. Hieronder volgt hoofdstuk 3 over ‘De Heilige Geest en de gnosis’.
In de beide voorafgaande brieven over de ware Gnosis en de valse gnosis is komen vast te staan dat de Gnosis in werkelijkheid geheel en al moet worden verbonden met de radiatiekracht van het Onbeweeglijk Koninkrijk. De Gnosis is het stralende wezen van het andere Rijk, dat in geen enkel opzicht uit de twee sferen van deze natuurorde te verklaren is. Daarom is het ook onmogelijk dat de Gnosis een wijsbegeerte zou zijn, of een natuurocculte methode.
Eveneens is het volstrekt uitgesloten dat de Gnosis in een boek, of door middel van kunst, of door middel van het gesproken woord zou kunnen worden gebracht. Hoogstens kan men óver de Gnosis schrijven, of ván de Gnosis spreken. Het is ook mogelijk dat men in het natuurwezen van de dialectiek de Gnosis intellectueel overweegt of haar mystiek tracht te bemediteren. Doch u begrijpt dat men met beide werkingen de Gnosis zelf geen millimeter nader komt.
De valse gnosis treedt onmiddellijk op, zodra men in dialectische waan meent dat zulks wel mogelijk is. Want de valse gnosis is het, die op deze speculatie systemen, religieuze stelsels en mysteriën gaat bouwen. Doch u weet het: niets van deze natuur en geen enkele gerichtheid met behulp van deze natuur kan de andere natuur aandoen.
Daarom kunnen wij veilig constateren dat de Gnosis een aan onze natuur totaal vreemde werkzaamheid is. Een vreemde werkzaamheid, een goddelijke radiatie, waarover het ons gegeven is te mogen schrijven. Het is ons toegestaan over de essentiële bedoeling van de Gnosis te schrijven. U mag de woorden die over de Gnosis tot u gesproken worden met uw verstand overwegen en in uw hart benaderen. U mag ervan zingen en u kunt uw intellectuele of mystieke conclusie muzikaal, of op een andere kunstzinnige wijze vastleggen, zodat u alle roerselen in hoofd en hart aldus tot uiting brengt.
Dit alles kan van belang zijn om aan elkaar te openbaren wat er in u, naar de natuur, in dit opzicht leeft. Maar u moet niet de mening zijn toegedaan dat u op deze wijze de Gnosis naar het wezen kunt grijpen. Zodra u bijvoorbeeld zou zeggen, na het horen van een muzikale overweging: ‘Dat is nu de Heilige Geest zelf’, dan is uw conclusie uit de valse gnosis, want de klanken van het Onbeweeglijk Koninkrijk zijn in onze natuur niet weer te geven. Wanneer dat wel mogelijk zou zijn, zou deze gehele natuurverschijning op hetzelfde moment in elkaar storten.
Wat wij kunnen is dit, dat wij elkaar met behulp van kunst, wetenschap en religie tot aan de grenzen van het dialectisch mogelijke voeren. En dan zijn wij gekomen tot het grensland, dat in de Bijbel wordt aangeduid als Efeze.
Doch zodra u, als natuurwezen, dit grensland zou willen overschrijden en de Gnosis zelf zou willen naderen, dan zou de drievoudige straling van de Gnosis, hetzij als kunst, dat wil zeggen als mantrische klank, hetzij als wetenschap, dat wil zeggen als goddelijke wijsheid, hetzij als religie, dat wil zeggen als goddelijke liefde, direct naar de natuur verbrekend werken.
De Bijbel spreekt in dit verband van een ‘verterend vuur‘ en het ligt geheel en al in onze bedoeling u de Gnosis, of de Heilige Geest van het Onbeweeglijk Koninkrijk, als het verterende vuur te laten zien. Als het vuur dat deze wereld op drie wijzen aantast en verbreekt.
Het Evangelie van Mattheüs wordt besloten met de volgende woorden:
‘Jezus sprak : Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde. Ga heen en maak alle volkeren tot mijn leerlingen. Doop hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, en leer hen te onderhouden alles wat ik u geboden heb. En zie, ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld.’
Het Evangelie van Markus sluit vrijwel op dezelfde wijze en tekent daarbij nog aan:
‘Wie gelooft en zich laat dopen, die zal worden behouden, maar wie niet gelooft, die zal worden veroordeeld. En hen die tot geloof zijn gekomen, zullen de volgende tekenen vergezellen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitwerpen, nieuwe talen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en als zij iets dodelijks drinken, zal het hun niet schaden. Aan zieken zullen zij de handen opleggen en dezen zullen herstellen.’
U zult ongetwijfeld deze beide citaten uit Mattheüs en Markus kennen. U zult dan ook min of meer weten welke uitwerking deze woorden hebben gehad op die mensen die, vanwege hun velerlei geaardheid, deze heilige taal misbruiken in kerk, sekte of zendingswerk. Ook de gehele ceremonie« le magie en tal van natuurocculte praktijken zijn op deze woorden gegrond. De gehele geschiedenis van de kerk en de historie van het ganse natuuroccultisme van deze jaartelling is voor een groot deel van deze evangelie-aanzichten af te leiden. Het is bekend waartoe dit alles de mensheid heeft gevoerd. Daarom is het meer dan ooit noodzakelijk, wat dit betreft, de valse gnosis en de ware Gnosis met elkaar te confronteren.
Als er in de gewijde taal wordt gezegd: ‘Ga heen en maak alle volkeren tot mijn leerlingen. Doop hen in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes’, dan kan men deze uitspraak hetzij zuiver dialectisch, hetzij zuiver gnostiek verstaan. Dientengevolge demonstreert de praktijk twee uitvoeringen van het goddelijke zendingsbevel. Tengevolge van de ene uitvoering zien wij het tot ontwikkeling komen van de natuurreligie en het natuuroccultisme. Tengevolge van de andere uitvoering is er sprake van het aangrijpen van wereld en mensheid door wat wij noemen: de universele Broederschap, de heraut van de ware Gnosis.
De natuurreligie en het natuuroccultisme kunnen wij in twee aanzichten schouwen, namelijk als goed en als kwaad. Wij kunnen ons een levendige voorstelling maken van de mens met schone en heilige taal op de lippen, doch innerlijk met zeer inferieure en onheilige bedoelingen. Dan ver krijgen wij de wolf in schaapsklederen. Doch er zijn ook mensen die getroffen worden door het serene en het humane van de gewijde taal, die tot in het diepst van hun ziel geraakt worden door het evangelie, hoewel zij het woordbeeld alleen naar zijn letterlijke betekenis verstaan.
Dergelijke mensen zijn naar hun bloedsaard devoot en zo kunnen wij volkomen begrijpen dat zij het zendingsbevel als ’tot hen gesproken’ verstaan. En dus gaan zij erop uit om het evangelie naar het uiterlijke woordbeeld uit te dragen. Zij trachten allerlei normaturen van religie en mensenmin in de tijd te bevestigen. Aldus zien wij het kerk- en sektewezen tot ontwikkeling komen.
De praktijk van het leven geeft voldoende aanwijzing dat deze mensen er met inspanning van alle krachten organisatorisch, en dus praktisch, wat van weten te maken. En zo sterven zij. Zij sterven, eveneens naar de letterlijke woordbeelden, in de hoop op een eeuwig leven in het land aan gene zijde. Aangekomen in het land aan gene zijde zien zij daar de grote levende gedachtenbeelden in de sferen waarvan zij droomden. Het zijn de beelden die door duizenden gevormd, gevoed en versterkt worden, en zij menen in de volstrekte zekerheid van eeuwig leven te komen. In vol komen klare goedheid van de natuur wordt aldus het lichtgeestendom gevormd. De lichtgeesten komen tot de ontdekking dat zij in hun sferen staande blijven door de natuurgebeden van de aardelingen.
Zoals de aardelingen hun natuurgod voeden, zo voedt de natuurgod zijn sfeergenoten. De lichtgeesten ontdekken al heel spoedig dat zij op diverse wijzen binding kunnen onderhouden met hun stofsfeerbroeders en -zusters. Ook deze binding wordt georganiseerd en aldus ontwikkelt zich de hiërarchie waarvan u weet.
Zo wordt de begoocheling tot één grote macht gevormd en wat aanvankelijk in goedheid werd volbracht, verglijdt maar al te gemakkelijk in kwaad. Waarom? Omdat het begoochelingswezen op alle mogelijke wijzen weer krachtens de wet van de dialectiek wordt aangetast. En dus moet de hiërarchiale afgod-des-tijds zich verdedigen en gaan de priesters van de natuurgod uit over de landen om het zendingsbevel van het belevendigde Jezusbeeld- van-gene-zijde uit te voeren. Zo wordt de waan volkomen. Tenslotte is niet meer te zien wat goed en wat kwaad is. Zo zijn in de loop der eeuwen de dingen en zaken in elkaar verweven.
Als u het natuuroccultisme bestudeert ziet u volkomen dezelfde ontwikkelingen en precies volgens hetzelfde recept. De natuuroccultist is niet zozeer de devote, als wel de sterk ikcentrale mens, die in goedheid de wereld wil veroveren. De natuuroccultist is de ikcentrale mens die zich direct met het goddelijke wil verbinden, de mens die spreekt: ‘Hoe moet ik God worden? Leeft het goddelijke niet in mij ? Word ik niet geroepen om het goddelijke in mij vrij te maken?’
Ook deze mens leest het evangelie en hij verstaat in zijn woordbeeld hoe hij het ik in zijn god kan veilig stellen, als hij andere ik-centralen gaat wekken tot hetzelfde leven. Daarvoor zet hij alles in, met als gevolg dat hij dezelfde generzijdse ervaringen heeft als de mystieken. Ook hij vindt zijn goden en zijn sferen en hij leert hoe deze gesneden beelden in stand moeten worden gehouden.
Daar waar een mens deze tweevoudige begoocheling van mysticus en occultist doorziet, aantast en wil ontmaskeren, daar valt de hele schare van mysticisme en occultisme op hem aan en bezweert hem, in de naam van hun natuurJezus, zich te bekeren. Als dat geen uitwerking heeft, is daar nog de praktijk van het kwade, waarin al het goede gaat verkeren, volgens de wet van de natuur. Immers, zijn goed en kwaad niet de vruchten van één en dezelfde boom? U weet en kent dit alles. Wij hebben er al vele malen over geschreven. U weet hoe het wiel wentelt en hoe vrijwel de gehele mensheid erdoor wordt meegesleurd.
Doch weet u ook hoe de dienaren van de ware Gnosis het zendingsbevel uitvoeren en wat dat alles zeggen wil, geheel en al naar het woord van de Bijbel? Wij zullen trachten het u duidelijk te maken.
Jezus is de manifestatie van de grote, serene, gnostieke kracht. Hij is de brenger van het verterende vuur. Jezus heeft in deze natuur zijn discipelen. Discipel van Jezus zijn wil niet zeggen een natuurintellectuele of een mystieke bewogenheid bezitten als bloedsgerichtheid. Het heeft niets te maken met een ikcentrale of een religieuze, natuurlijke goedheidsdrang. Het discipelschap van Jezus duidt op het bezit in het microkosmische stelsel van een vrijgemaakt potentieel van verterend vuur, dat is de kracht die niet van deze natuur is. Hoe komen deze discipelen daaraan? Het antwoord vindt u in de wijze waarop zij het alleen voor hen geldende zendingsbevel uitvoeren:
‘Ga heen en maak alle volkeren tot mijn leerlingen. Doop hen in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes en leer hun te onderhouden, alles wat ik u geboden heb.’
Als de discipelen uitgaan in de wereld, wekken zij de mensen die hen naderen. U begrijpt, niet tot een intellectuele of mystieke bewogenheid, doch zij dopen met het verterende vuur, dat zijzelf eerst als krachtradiatie in hun stelsel ontvangen hebben.
In deze radiatiekracht Christi dopen zij allereerst ‘in de naam des Vaders’, hetgeen wil zeggen dat zij hun leerlingen mikrokosmisch in binding brengen met de goddelijke liefde. Dit aanzicht van de radiatie van de Gnosis is erop uit de in de microkosmos sluimerende geestvonk te wekken en tot activiteit vrij te maken.
Dit dopen ‘in de naam des Vaders’ kan alleen met succes geschieden wanneer de betrokken leerling bereid is zijn ikcentrale controle op de microkosmos op te geven. Dit distantiëren van het ik geschiedt niet uit intellectuele berekening of in emotionele bewogenheid; het is ook niet een louter en alleen zich spontaan openstellen, doch het is een bewust opheffen van de actieradius van het ik, alzo de microkosmos overlatend aan het werk van de Gnosis.
Tengevolge van deze eerste doop ontstaat geen verheffing van het ikwezen, doch een vuur dat het stelsel reinigt, opdat de geestvonk – dat is de Andere in de microkosmos – zijn werkzaamheid zal kunnen aanvangen. De tweede doop komt als de eerste ten volle is verricht. De tweede doop ‘in de naam des Zoons’ bewijst dat de geestvonk ontwaakt is en dat zij in en door de Gnosis lichtend is. De tweede doop verwerkelijkt een volstrekte wijsheid. Geen wijsheid van woorden, doch het volstrekte alweten, het albewustzijn, en het daarin groeien en opwaken.
Deze wijsheid existeert volstrekt buiten het gehele dialectische stelsel en zij doet zich in geen enkel opzicht aan de leerling voor naar de methode van de spiegelsfeer. Want hieraan kent u de wijsheid van gene zijde der aardesfeer: dat zij altijd ikverhelderend en ikvoedend is. De wijsheidsradiatie echter die van de Gnosis uitgaat, is de natuur-ontmaskerende wijsheid, en de godsnatuur-openvouwende kennis, die de leerling meer dan ooit tevoren aantast met een vurige brand van natuur- en ikverbreking.
Wanneer dan deze vlammende zuil van wijsheid staat opgericht, komt de derde doop, ‘in de naam des Heiligen Geestes’. De derde doop is de doop met de gnostieke mantrische kracht, de herscheppende kracht. Dat is de kracht die al het natuurlijke ontrafelt, al het dialectische verbreekt en het gehele wezen van de Andere tot vormopenbaring brengt.
In de volledige doop van de discipelen zien wij dus voor ons en onze kinderen geen natuurbeveiliging, doch een volledige natuurvernietiging, opdat de ware en oorspronkelijke mens zou leven. Dat is het zendingsbevel, waaraan dan nog wordt toegevoegd: ‘Leer hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.’ De discipel mag de leerling niet loslaten voor en aleer de ganse doop in haar drievoudige aanzicht tot een totaliteit is gekomen. De Broederschap der discipelen acht haar taak eerst dan volbracht, zodra het endura volkomen is.
Wie dit verstaat en volkomen begrijpt en in dit begrip de geestesschool binnentreedt teneinde zulk een doop te ondergaan, wordt behouden. Wie echter ook maar in enig opzicht natuur en geest, ik en Gnosis te zamen wil binden, die wordt door de zelfontbonden kracht verbrand.
Hoe kan een leerling van de geestesschool weten of hij als ware leerling of als onwaardige leerling in de geestesschool staat? Hij kan het hieraan weten: een leerling die in het ware proces ontwaakt, zal, ten eerste, boze geesten uitwerpen. Dat wil zeggen, hij bant en breekt radicaal alle waangedachten en waangevoelens uit zijn gehele stelsel. Alle golems worden door de ware leerling verpulverd. Ten tweede zal de ware leerling in nieuwe talen gaan spreken.
Een totaal nieuwe levenshouding zal tot in de finesses door hem worden gerealiseerd, zodat zij in niets meer gelijkt op de oude. Om te bewijzen dat dit geen persoonlijkheidscultuur is en dus geen nieuwe waan, zal de ware leerling, ten derde, slangen kunnen opnemen, en als hij iets dodelijks zal drinken, zal het hem niet schaden. De natuur, met haar spinale slangevuurvenijn en haar veelvoudige dodelijke inkapseling, hetzij van begoochelingen, hetzij van andere aard, zal op de ware leerling niet de minste vat meer hebben.
Voorts zal hij, ten vierde, aan zieken de handen kunnen opleggen en de zieken zullen herstellen. Zulk een leerling is dan zelf discipel geworden; hij bezit de kracht en de majesteit van de Gnosis, als hanteerbaar vermogen. Hij gaat zonder meer uit om het zendingsbevel te vervullen, in navolging van al zijn voorgangers. Niet ten dienste van allerlei ziekten en smarten naar deze natuur, want voor de discipel die het goddelijke zendingsbevel vervult, bestaat er maar één ziekte: de ziekte der dialectiek en haar wezenswerkelijkheid. En als hij zich dan wendt tot zijn leerlingen, dan is zijn handoplegging slechts dit ene en volstrekte en gnostieke manuaal:
‘Ik doop u in de naam des Vaders,
en des Zoons,
en des Heiligen Geestes.’
INHOUDSOPGAVE DE UNIVERSELE GNOSIS
Woord vooraf
- De ware en de valse Gnosis
- Paulus en de Gnosis
- De Heilige Geest en de Gnosis
- Het slangenvuur en de Gnosis
- De Gnosis van de Pistis Sophia
- De Gnosis en de Kerk
- De Gnosis en dichters en denkers
- De Gnosis als het oerprana
- De Gnosis en de regeneratie van de gehele natuur
- De neerdaling van de zeven stralen van het oerpranische licht
- De zeven bevrijdende handelingen (i)
- De zeven bevrijdende handelingen (ii)
- De zeven bevrijdende handelingen (iii)
- De zeven bevrijdende handelingen (iv)
- De wondere hof van Gethsémané
- Het mysterie van het endura
- De glorievolle opstanding
- De wonderbare visvangst
- Het net van de visser
- Het compendium
Bron: ‘De universele gnosis’ door Catharose de Petri en Jan van Rijckenborgh, hoeksteenserie 4