De wondere hof van Getsémané – hoofdstuk 15 van ‘De Universele Gnosis’

 

BESTEL DE UNIVERSELE GNOSIS

Het taalgebruik in het boek De universele gnosis van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri is onmiskenbaar van de jaren vijftig van de vorige eeuw, maar de boodschap is nu misschien wel actueler dan ooit. Hieronder volgt hoofdstuk 15 over ‘De wondere hof van Getsémané’.

Voortgaande op alles wat wij over de Gnosis besproken hebben, weet u dat het evangelie moet worden begrepen als een inwijdingsmysterie. Wij schouwen in de Bijbel geen historische verslagen, doch de zeer actuele bewogenheid van de mens die strevende is op het opwaartse pad.

Het evangelie, als een der uitingen van de Universele Leer, is immer nieuw en plaatst de leerling voor de directe eis, voor het hoogst actuele. Aldus schouwend kan hij zich opnieuw bevrijden van de tijdgedokenheid van velen zijner medemensen, die achter- waarts blikken in vermeende historie en sentimenteel doen in preek, muziek en zang, zonder er ook maar iets van te begrijpen. Daarom vatten wij de dingen aan volgens de nieuwe gnostieke dimensie en voeren elkaar langs deze weg naar de olijvenhof, de hof van Gethsémané , hopend en biddend dat wij elkaar zullen mogen verstaan in geest en waarheid.

Het christelijke inwijdingsmysterie is een zeer wonderlijke en vreemde geschiedenis. Het is een aaneenschakeling van processen, die onmogelijk door de leek kunnen worden verstaan, omdat ze diep inzicht vereisen in de heilige universele wetenschap. Het is de genade voor hen die met het zevenvoudige koord der zeven bevrijdende handelingen opgetrokken zijn, deze processen te begrijpen.

Alvorens de oranjerode roos zich in het zonnelicht kan ontvouwen, moeten de wortels van de plant het duistere aardediep openbreken om het benodigde voedsel te kunnen veroveren. Om de dingen die van het nieuwe ware en oorspronkelijke leven zijn te kunnen vatten, is het nodig dat men een dienovereenkomstig bewustzijn bezit. De mens die zulk een bewustzijn mist, is horende doof en ziende blind. Niets en niemand kan hem helpen; hij mist eenvoudig het zintuig om te kunnen omvatten.

Daarom is er sprake van dialectisch bewustzijn en gnostiek bewustzijn en ook van twee volstrekt gescheiden mensentypen, die niet slechts geestelijke en morele verschillen vertonen, doch die ook lichamelijk volstrekt verschillend zijn. De verschillen tussen beide typen zijn op een gegeven moment zo fundamenteel, dat ze tenslotte niet meer in de zelfde wereld kunnen leven. Beide hebben een ander levens veld nodig, een ander ademveld, een ander vibratieveld. Daarom zien wij in de wereldhistorie zich van tijd tot tijd een scheiding voltrekken tussen het aardse mensentype en dat van het nieuwe levensveld, een scheiding, zoals de Bijbel zegt, tussen bokken en schapen, tussen onrechtvaardigen en rechtvaardigen.

Bij een nieuwe dag van openbaring in het gevallen mensen rijk vangt de Christushiërarchie aan het, op dat tijdstip, vrijwel gelijke mensentype op te nemen ín en aan te tasten mét een proces van regeneratie. De hiërarchie werkt bij dit proces onder andere in op de elementen van herinnering, die in sommige mensen min of meer spreken. Bij de voortzetting van dit proces beginnen steeds meer mensen in positieve zin te reageren, terwijl anderen in negatieve of tegengestelde zin reageren. Stilstand is onmogelijk en daarom is het logisch dat dit proces uiteindelijk tot een geestelijke en natuurwetenschappelijke crisis moet voeren: een historische en definitieve scheiding tussen beide uit elkaar drijvende mensentypen.

Als wij eens optimistisch van twee helften mogen spreken, blijft de ene helft van de mensheid in de haar zo vertrouwde natuurorde, met alle gevolgen van dien; de andere helft gaat over tot een nieuw levensveld, dat kosmisch, atmosferisch en spiritueel door de Christushiërarchie geprepareerd is. Uit de historische, natuurwetenschappelijke gevolgen van zulk een scheiding, die reeds zeer vele malen heeft plaatsgevonden, blijkt steeds dat de zich aan de aardeaards vastklemmende mensheidshelft op het verkeerde paard heeft gewed.

Ook heden ten dage nadert de mensheid zulk een historische scheiding en daarom is er ook nu, zeer duidelijk kenbaar, sprake van twee bewustzijnstoestanden en derhalve van een onafwijsbare spraakverwarring. Zulk een spraakverwarring moge men betreuren – immers, het ware te wensen dat de mensheid van enerlei tale was, ten bewijze waarvan allen in het nieuwe levensveld zouden kunnen worden opgetrokken – aan de andere kant is deze verwarring een bewijs dat de Christushiërarchie niet tevergeefs heeft gearbeid. De twee mensentypen staan tegenover elkaar. Zij begrijpen elkaar, heel vanzelfsprekend, niet meer.

De scheidingslijn is schijnbaar zeer grillig getrokken. Zij loopt soms dwars door gezinnen, families en groepen, beide helften onweerstaanbaar uit elkaar drijvend. In zulk een verbrokenheid staan wij ook in onze dag. Tot op zekere hoogte is dit jammer, betreurenswaardig, dramatisch, doch het is de signatuur van de grote omwenteling. Wij zien haar op alle terreinen van het leven.

Laten wij als voorbeeld mogen nemen dat wij tot het gesepareerde mensentype behoren en u niet. Dan is alle gepraat en gepreek en gefilosofeer volstrekt overbodig; zo ver is de splitsing al gevorderd. Dan zou u naar huis kunnen gaan in beschaafde, vriendelijke gezindheid jegens ons en zeggen: ‘Laten wij elkaar niet vermoeien, laat mij met rust.’ Daarmee zou een arbeid, zoals die in de School van het Rozenkruis wordt verricht, volstrekt geëindigd zijn.

Er is evenwel in dit tijdsgewricht – tijdelijk – een steeds meer in aantal afnemend derde mensentype. Een type waarvan men zeggen kan ‘geen vlees en geen vis’, ‘niet positief en niet negatief’, ‘heet noch koud’. De mens van deze geaardheid heeft een mystiek en intellectueel gecultiveerde herinnering en een dienovereenkomstige belangstelling, en hij kan, tot op zekere hoogte, de dingen van het nieuwe levensveld aanvoelen en begrijpen. Doch zulk een mens is nog niet tot een definitieve keuze gekomen, heeft nog geen enkele consequentie aanvaard, en heeft dus zijn voet nog niet op het pad gezet.

De mensen van dit type worden in deze wereld van twee zijden aangetast: van de kant van de Christushiërarchie, om hen fundamenteel en structureel tot het nieuwe leven te voeren, en van die der tegenoverwegers, om zulk een eventuele gang te beletten en hen aan de aardse natuur te vernagelen. Het derde mensentype wordt dus gevormd door een tijdelijk bestaande groep, waarvan nog niet beslist is of zij tot de nieuwe dan wel tot de oude natuur zullen behoren. Daar deze groep verhoudingsgewijs uitermate klein is, mag dit tot bewijs strekken hoezeer de grote historische verandering nabij is.

Wij moeten u waarschuwen voor uw gevoels- en verstandsleven. Deze beide toestanden-van-zijn vormen geen reële waarden in de zin der bevrijding. Het zijn de begoochelingsvolle kurken waarop uw biologische leven drijft, de voelsprieten waarmee u als een insect uw omgeving aftast. Als u de aspecten van het nieuwe leven aanvoelt of begrijpt, wil zulks nog volstrekt niet zeggen dat u in het nieuwe leven staat. U vastklemmen aan de biologische mystiek en aan de biologische verstandelijkheid, en daarbij blijven staan, is in hoge mate zelfverblindend.

Als u dit met ons eens bent, bent u voldoende voorbereid om de wondere hof van Gethsémané te naderen. Als men oppervlakkig de geschiedenis van Gethsémané leest, zou men de indruk kunnen krijgen dat de bewustzijnsgespletenheid er wel heel duidelijk in wordt gedemonstreerd. De lijdende Jezus aan de ene zijde, en de niet-begrijpende en deels slapende discipelen aan de andere kant. Doch deze opvatting is volstrekt onjuist. Het Gethsémané-drama is een toestand in een bepaalde fase van het inwijdingsmysterie, dat in het evangelie wordt omlijnd.

Dit inwijdingsmysterie kent zeven fasen. In de heilige wetenschap der wedergeboorte kennen wij, ten eerste, het proces van de doorbraak, het zondebewustzijn, dat wordt aangeduid in het mysterie van Johannes de Doper.

Ten tweede kennen wij het proces van de neerdaling van het oerpranische licht, de binding van de hemelse radiatie met de mens van de aardse natuur. Dit proces wordt aangeduid door de geboorte van Jezus in de stal.

Ten derde kent het christelijke inwijdingsmysterie de mystieke en filosofische wisselwerking tussen de Heilige Geest en de persoonlijkheid. Dit wordt aangeduid als de omwandeling van Jezus op aarde.

Om dit proces met uiteindelijk volledig succes te doen bekronen, kan een vierde fase worden aangeduid als de verkiezing van de twaalf discipelen. De twaalf krachten van de dialectische mens of de twaalf stralen van de dialectische ziel, ook wel genoemd de twaalf toonbroden van de aardse tempel, worden door de Jezusmens geroepen of in bezit genomen. Het zijn de twaalf paar hersenzenuwen, met de zeven maal zeven plexi. Zodra de Jezusmens in de mikrokosmos de twaalf krachten van het zenuwstelsel der persoonlijkheid in zijn bezit heeft, zodra hij deze krachten onder controle heeft, is het lot van de aardse natuur bezegeld.

Ditzelfde proces kan ook worden aangeduid door middel van de legende van koning Arthur met zijn twaalf ridders van de tafelronde. Het hemelse, het niet van deze natuur zijnde, maakt een binding, vormt een tafelronde, met het aardse, met het wél van deze natuur zijnde. Daarom geeft zulk een tafelronde een fundamenteel conflict te zien.

Er is een Judas, een Mordret. Daarom ontwikkelt zich natuurnoodzakelijk een verbreking. Immers, het goddelijke, het hemelse, laat zich niet verzoenen met het dialectische, met het aardse. Het aardse tracht het hemelse binnen zijn werkingssfeer te trekken, het tracht het hemelse aan zich dienstbaar te maken, terwijl het hemelse erop uit is het dialectische totaal te liquideren.

De methoden die beide tegenoverwegers toepassen om hun doel te bereiken, grijpen volkomen in elkaar. Het aardse wil het hemelse binnen zijn werkingssfeer trekken. Het hemelse geeft zich daartoe gevangen, na voorafgaande waarschuwing: ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.’ Door zulk een offerande van de hemelse natuur moet de ondergang van de aardse natuur tot een feit worden.

Daarom volgt op het proces van de Jezusbinding met de twaalf aanzichten van het dialectische levensveld de vijfde fase van het Christusdrama: de fase van de offerande. De vijfde fase, de Jezusofferande, voltrekt zich echter alleen aan en in die leerling die in het proces van heiligmaking zijn weg door alle vier voorgaande fasen gegaan is. Het voltrekt zich alleen in die leerling die het pad van de bevrijdende handeling gaat.

De mening dat Jezus de Heer in het verleden, tweeduizend jaar geleden, door een eenmalig offer aan het kruishout daar ergens in Palestina, de schuld van de gehele mensheid, hoofd voor hoofd en hart voor hart, heeft uitgeboet; dat Jezus de Heer ons van onze zonden verlost en ervoor betaald heeft (zoals de Heidelbergsche Catachismus het stelt), is een ontzettende, een verschrikkelijke vergissing. Het is een orthodoxe enormiteit, een door de oude kerk ingeschoven drogleer. Door deze leer is de kerk afgegleden tot haar momentele, karikaturale machteloosheid.

Het eenmalige offer moet ín u plaatsvinden, en het vloekhout is uw dialectische lichamelijkheid. Golgotha is de hoofdschedelplaats, waar het kruisigingsproces, de zesde fase van het inwijdingsmysterie, zijn aanvang en zijn einde viert, opdat de zevende fase, het opstandingsmysterie, zal kunnen worden vervuld.

Wanneer er in het evangelie staat: ‘Al wie belijdt dat Jezus in het vlees gekomen is, die is uit God, en al wie dit niet belijdt, die is uit God niet’, dan moet u dit woord goed verstaan. Het is zo nuchter, fel en zakelijk, dat het onbegrijpelijk is dat zo weinigen het kunnen doorzien. Als de leerling de Jezusbinding, de Jezusofferande, de vijfde fase, in het vlees ervaart, in het eigen vlees beleeft, is hij uit God, is hij in God. Als hij dit in het vlees kan bele- ven, belijden, is hij in de Gnosis. Immers, uit de offerande in het vlees ontwikkelt zich de opstanding.

Het is volkomen logisch dat hij die dit nog niet belijden kan, dat hij die dit nog niet beleven kan, niet uit God is. Zo een kent God alleen als een woord, als een klank, als een vaag begrip.

Als Paulus zegt: ‘Wij onzerzijds belijden’ – dat is: ervaren – ‘dat Jezus in het vlees gekomen is’, dan kent u zijn staat-van-zijn. De gehele orthodoxe schare meent dat zij het hem na kan zeggen, waarmee men dan de historische geboorte van Jezus bedoelt. Gevoelt u hoe dom en primitief dat is? De gehele helse schare weet dat Christus in het vlees gekomen is!

Verstaat u nu het woord van Silesius: ‘Al werd de Christus duizendmaal in Bethlehem geboren en niet in u, zo waart ge toch verloren’? Doorziet u de afgrijselijke, diepe decadentie van het mystieke leven van onze tijd ? Gevoelt u hoezeer een scheiding tussen de mensheid nodig wordt, hoe een ander bewustzijn natuurnoodzakelijk is?
Het proces van offering van de hemelse mens aan de aardse mens, de vijfde fase in het Christusdrama, vangt aan met het heilige Avondmaal, zoals wij uitvoerig bespraken.

Tijdens het heilige Avondmaal ontwikkelt er zich eveneens een gevangenneming. Daar worden de twaalf krachten of de twaalf kwaliteiten van de dialectische twaalf paar hersenzenuwen definitief gevangen genomen door de Jezusmens. De vijgeboom wordt opgericht. En dan wordt Judas gedwongen uit te gaan: ‘Wat ge doen wilt, doe dat met spoed.’ Het conflict begint.

Daarna voert Jezus de leerlingen naar Gethsémané. Drie van hen neemt hij met zich mee: Petrus, Jakobus en Johannes. Petrus betekent het wilselement, Jakobus het verstandselement en Johannes het gevoelselement, de gehele hoofd-hart-eenheid. Jezus trekt deze drie volledig leidinggevende factoren van de aardse natuur geheel op in de eenzaamheid, in de hof van de ziel. Hij plaatst ze voor het nieuwe leven.
In alle oude wijsheid is Gethsémané de tuin van de ziel, de rozenhof, waarin het klare beeld van de bevrijdingsweg zich aan de leerling toont en in hem inbrandt. De signatuur van deze gebeurtenis is eenzaamheid, diepe, grote stilte. Het is een opgetrokken worden in een gebied waar al het dialectische onherroepelijk in slaap verzinkt, waar het dialectische niet volgen kan.

In het oorspronkelijke staat niet zoiets als het bedroefd en beangst worden van Jezus, maar: een uitermate bezorgd worden over het welslagen van dit wonderbaarlijke proces. Dat is de zorg der liefde.

Wij moeten nog een mystificatie wegruimen. Waar Jezus zegt: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker dan voorbijgaan, doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt’, en: ‘Mijn Vader, indien deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij dat ik die drinke, uw wil geschiede’, hebben de kerkelijke mystieken een lijdende en bloed transpirerende Heiland ten tonele gevoerd, nog smekend om uitredding op het laatste moment, en tenslotte zich toch gewonnen gevend. Men heeft Hem aldus uitgebeeld in de kunst van alle eeuwen. Door de eeuwen heen heeft men een dialectische lijder van Hem gemaakt.

Doch de leerling die getroffen wordt door het oerpranische licht, leest, ervaart geheel wat anders. De beker is hier de vervaardigde graal in het nieuwe hoofd-hartheiligdom. Met de inhoud van deze heilige graal, in dagelijkse bediening, moet de leerling het grote wonder van de transfiguratie voltrekken. De wondere ervaring in de hof van Gethsémané heeft de bedoeling de leerling de magische inhoud van de heilige graal volledig te doen kennen.

Dit proces voltrekt zich in drie fasen, nadat de leerling incidenteel is opgetrokken (na zijn zeven bevrijdende handelingen) in het nieuwe levensveld en al het dialectische in hem slaapt.

De weg die nu voor hem ligt gaat aan hem voorbij als een verhaal, als een lied. De rozen bloeien in de hof en de amandelbloesem geurt. De leerling hoort en ziet en proeft eerstehands wat de Gnosis van hem wil. En dan spreekt hij: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker niet voorbijgaan zoals ik wil doch zoals gij wilt.’

De woorden ‘zoals ik wil’ houden de mogelijkheid in dat de dialectische invloeden nog alles zouden kunnen bederven. Met deze magische krachtspreuk wordt een absolute zuiverheid van visie verkregen en stemt de leerling zich, als in de oertijd, in vrijwillige gehoorzaamheidsbinding met God.

Als dat geschied is, volgt het tweede mantram. De beker verschijnt ten tweede male en nu zal de leerling-gnosticus hem drinken. De ontwaakte nieuwe mens gaat over tot nieuwe handeling, teneinde de binding, die in de pre-tijd verbroken was, definitief te maken: ‘Vader, laat deze drinkbeker niet voorbijgaan; dat ik hem drinke; uw wil geschiede.’ Onmiddellijk daarop wordt de nieuwe hoofd-harteenheid positief tot vrije metselaarsarbeid gewekt, in het verheven vacuüm van Gethsémané . De graal wordt geheven ten dronk, de aanraking tussen God en mens is definitief tot stand gekomen, het verbond is hernieuwd.

Van stonde aan geeft de leerling zich gevangen aan het grote proces van het wedergeboortewonder, het proces van het endura, in de werkelijkheid van dit leven. De grote transmutatie, het vervaardigen van goud uit de onedele metalen, gaat aanvangen.

In de mikrokosmos brandt de eeuwige vlam boven het heiligdom.

INHOUDSOPGAVE DE UNIVERSELE GNOSIS

Woord vooraf

  1. De ware en de valse Gnosis
  2. Paulus en de Gnosis
  3. De Heilige Geest en de Gnosis
  4. Het slangenvuur en de Gnosis
  5. De Gnosis van de Pistis Sophia
  6. De Gnosis en de Kerk
  7. De Gnosis en dichters en denkers
  8. De Gnosis als het oerprana
  9. De Gnosis en de regeneratie van de gehele natuur
  10. De neerdaling van de zeven stralen van het oerpranische licht
  11. De zeven bevrijdende handelingen (i)
  12. De zeven bevrijdende handelingen (ii)
  13. De zeven bevrijdende handelingen (iii)
  14. De zeven bevrijdende handelingen (iv)
  15. De wondere hof van Gethsémané
  16. Het mysterie van het endura
  17. De glorievolle opstanding
  18. De wonderbare visvangst
  19. Het net van de visser
  20. Het compendium

Bron: ‘De universele gnosis’ door Catharose de Petri en Jan van Rijckenborgh, hoeksteenserie 4

BESTEL DE UNIVERSELE GNOSIS

LEES MEER OVER DE ZES BOEKEN VAN DE HOEKSTEENSERIE