Visioenen, mysteriën en ritualen – Deel II van Echo’s uit de Gnosis van George Robert Stowe Mead


BESTEL VISIOENEN, MYSTERIËN EN RITUALEN

In het Alexandrië van de eerste eeuwen van onze jaartelling kon je net zo gemakkelijk hindoes en boeddhisten tegenkomen als Babylonische magiërs of de eigen Egyptische priesters van Isis en Amon-Ra. Dat zag je terug in de fameuze bibliotheek van die stad: zij bood een weerspiegeling van de zucht naar universeel weten dat de gehele stad doorademde. Een aparte plaats daarbinnen namen de mysteriereligies in. Mithras, Arideus, Zoroaster en de Chaldeeuwse mysterieleer trokken duizenden geïnteresseerden en gelukzoekers, maar ook serieuze zoekers naar een hogere waarheid. Deze laatsten waren aangetrokken door het opschrift dat boven de toegang hing: De plaats voor genezing van de ziel.

Het is de verdienste van George Mead (1863-1933), als eerste moderne gnosticus, dat hij in deel II van Echo’s uit de Gnosis, de exotische en voor ons op het eerste gezicht verbijsterende mysterieleringen van die dagen weet te plaatsen in de context van het Westers denken. Mead maakt duidelijk dat wat veraf en vreemd lijkt en geschilderd werd in de bonte kleuren van die tijd, niettemin deel uitmaakt van het universele weten van de mens, de gnosis van het hart, die de verborgen werelden van de geest doorpeilt.

WOORD VOORAF

De elf parels uit de schatkamers van de universele Gnosis die George Robert Stowe Mead tussen de jaren 1906-1908 uitbracht onder de titel Echo’s from the Gnosis vormen in feite een vervolg op zijn standaardwerk Fragments of a Faith Forgotten. Dat boek was enkele jaren eerder uitgekomen, in 1900 om precies te zijn. Eén deel uit de Echo’s, no. 10, was er zelfs in opgenomen – en de andere tien delen hadden er eveneens als hoofdstukken in kunnen staan. De Fragments, zoals het boek meestal wordt aangeduid, beschouwt men nog steeds als een van de beste publicaties over de Gnosis en de gnostici van vóór de tijd dat de Nag Hammadi-papyri werden ontdekt, en het is bijzonder hoe in veel gevallen Meads interpreterende intuïtie juist is geweest. Het is dankzij de kennis die is opgedaan door die ene kruik met codices, die in 1945 werd aangetroffen in een grot zo’n vijftig kilometer ten noorden van Luxor, dat we in staat zijn dit vast te stellen.

George Mead, die in 1886 ook al de Pistis Sophia vertaalde in het Engels, geeft in de Echo’s een aanvulling op zijn Fragments. Hij laat zien wat er aan het begin van de twintigste eeuw bekend was over de gnostici. Het was een periode waarin een beter beeld van de gnostici naar voren kwam dan de negatieve kerkelijke visie waarin zij werden weggezet als ketters.

Mead baseerde zijn visie op een aantal papyri die in die tijd net waren ontdekt; in beperkte kring werd veel gedaan aan wetenschappelijk onderzoek. In die dagen publiceerde men vooral in het Duits en Frans, talen die in de negentiende eeuw meer wetenschapstalen waren dan nu.

Maar George Mead is allereerst een zoeker, strevend naar (spirituele) waarheid, en dan pas de wetenschapper met een ‘feel of Gnosis’. Opmerkelijk is zijn vruchtbare en meeslepende pen. Het is zijn bewuste opzet om een groot theosofisch publiek te bereiken. Het is ook zijn opzet om dat publiek bekend te maken met het belangwekkende feit dat er naast de zes oosterse mysteriescholen of stromingen ook een zevende, westerse mysteriestroom was, en nog steeds is: die van Hermes Trismegistus en het gnostieke gedachtegoed. In 1900, toen hij de Fragments schreef, behandelde hij de bronnen van dit gnostieke denken. In 1906 schreef hij Thrice Greatest Hermes, drie kloeke delen die samen meer dan duizend pagina’s beslaan, waarin hij hetzelfde deed voor Trismegistus.

In datzelfde jaar besloot hij een aanvulling te schrijven op de Fragments. Deze publicatie kreeg de titel Echo’s from the Gnosis en verscheen in de periode 1906-1908 in elf afleveringen. Daarvan heeft de Rozekruis Pers in 2009 vijf delen gepubliceerd onder de titel Zegezangen van Hermes’ Gnosis, delen die nauw aansluiten bij de opvatting die wij tegenwoordig hebben van de vroegchristelijke stromingen. Daarbij tekenen we graag aan dat momenteel de discussie op gang komt in hoeverre ‘christelijk’ en ‘gnostiek’ in die eerste twee à drie eeuwen gescheiden kunnen worden. Met het boek dat u nu in handen heeft, biedt deze uitgeverij u de overige zes delen aan in een nieuwe vertaling.

De onderwerpen die George Mead in deze bundel uitwerkt, zijn evenwel wat minder toegankelijk en zijn deels ook van geheel andere aard. Zij behandelen onderwerpen, teksten en fragmenten van een bontere oorsprong, denkwerelden waarvan het ons niet meer gegeven is er moeiteloos in door te dringen. Dankzij zijn theosofische achtergrond slaagt Mead erin een veel breder veld voor ons te ontsluiten dan de zuiver filologische, theologische of taalwetenschappelijke collegae van zijn tijd. En altijd schrijft hij zo, dat hij zijn bevindingen verbindt met die van de oprecht naar hoger bewustzijn strevende mens.

Ook blijft Mead in de basis trouw aan het westerse denken. Opmerkelijk modern zijn zijn verklaringen bij het Visioen van Arideus, dat ons vertelt over wat er na het sterven gebeurt en doet denken aan wat je tegenwoordig leest over bijna-doodervaringen. Hij slaagt er wonderwel in ons een redelijk begrip van de Mithrasmysteriën over te dragen; en zijn verklaringen bij de Chaldeeuwse mysteriën zijn meestal briljant, soms diepgaand, met een erg kleurrijke en niet voor de hand liggende symboliek – maar zij blijven begrijpelijk.

Het antieke Alexandrië wordt weleens vergeleken met het moderne New York. Het was een smeltkroes van nationaliteiten. De stad was in de eerste eeuw n. Chr. ongeveer net zo oud als New York nu, zo rond de vier eeuwen. Met die bonte stroom vreemdelingen die de havenstad aandeden en er bleven, ontvouwde zich een scala van geloofsrichtingen, stromingen, scholen en religieuze afsplitsingen. Al naar de smaak en achtergrond van de leider, leraar of ingewijde die iedere groep aanvoerde, kleurden zij het palet van die uiteenlopende Alexandrijnse bevolking.

In Meads visie bestond er een sterke wederzijdse beïnvloeding tussen de gnostici en deze scholen en stromingen. Door hun onderzoekende en nieuwsgierige aard – weerspiegeld in zijn eigen onderzoekende geest – herkenden zij de bedoelingen en de wijsheid van de oude mysteriereligies.

Ook onderkenden zij een onderliggend patroon in het pythagorisme, in de Judees gekleurde uitleggingen en visioenen van Philo, in de Ahoera Mazda-leringen van hen die Zarathoestra aanhingen en zijn religie van het eeuwige weerkerende vuur. En nog verder naar het oosten strekte hun belangstelling zich uit, net als die van George Mead. In Alexandrië kon je net zo gemakkelijk hindoes en boeddhisten tegenkomen als Egyptische priesters van Isis en Amon-Ra. Kenmerkend voor de eindtijd van een beschaving misschien, maar in de eeuwen erna zouden er aan de geschiedenis van de Gnosis en het hermetisme nog fascinerende hoofdstukken worden toegevoegd.

In Meads tijd, aan het einde van de negentiende eeuw, was het merendeel van de gnostieke teksten echter al eeuwen verloren gegaan. Die teloorgang was al begonnen met de achtereenvolgende branden die de bibliotheek van Alexandrië teisterden. Christelijke monniken die buiten de stad in de woestijn woonden, gaven daarvoor tegen het eind van de vierde eeuw het startsein. En de vernietiging was compleet toen in het jaar 642 kalief Omar dicteerde: ‘Ofwel de boeken zijn in strijd met de Koran en dan is het ketterij, ofwel ze zijn in overeenstemmming met de Koran en dan zijn ze overbodig.’ Vanaf dat moment dienden de boekrollen als brandstof voor de thermen.

In de ontstaansgeschiedenis van die nog steeds fameuze bibliotheek zie je op een ander niveau het verlangen terug dat Mead ook bij de gnostici waarnam: een weerspiegeling van de zucht naar universeel weten, die de gehele stad doorademde.

De basis van de bibliotheek – die tegelijk een universiteit was – begon met de boekencollectie van Aristoteles, die met hem meekwam naar Alexandrië toen hij daar een leerstoel kreeg. De ‘boekenliefde’ van de stad nam rigoureuze vormen aan: iedere handelskaravaan en ieder schip dat de stad aandeed onderzocht men op nog onbekende titels, die dan gevorderd werden. Deze werden aan de bibliotheek toegevoegd, waarna de oorspronkelijke eigenaars kopieën kregen. Boven de lange, hoge zalen en gangen met nissen, waarin men de boekrollen bewaarde, bevonden zich opschriften als: ‘De plaats voor genezing van de ziel’.

Van de werken van het gnostieke gedachtegoed bleven niet meer dan fragmenten over. Al te vaak stonden die in de afkeurende context van de kerkvaders die naast hun religieuze, ook politieke bedoelingen kenden – in die zin dat zij hun polis, hun gemeente, in eenheid wilden bewaren.

Maar het is Meads verdienste dat hij ons als het ware meeneemt op een excursie door de stad. Voor hem was duidelijk: zij die getroffen waren door de nieuwe Lichtenergie van het gnostieke weten en zich deze hadden eigen gemaakt, namen het wonder van de godsgeboorte in de natuur vol ontzag waar. Niet slechts in de uiterlijke natuur van de bloemen en de bijen, en ook niet als een extern wonder van één mens in een verder verdorven wereld, maar als de epifanie, het zichtbaar worden van de verheven krachten, die materie met leven bezielen.

Laat er geen misverstand over bestaan, hier wordt uiteraard bedoeld: zichtbaar voor de innerlijke waarneming, zichtbaar voor hen, in wie het bewustzijn voor die vernieuwende vibratie was ontwikkeld. Waarnemen is iets anders dan zien; zij namen een manifestatie waar van een nieuwe werkelijkheid, sprankelend en jong, een nieuwe dimensie in de tijd, die zich dan in de hogere voertuigen van de mens manifesteert.

Hun geest ontwaarde een nieuwe energie voor een nieuw begin, in een tijdperk dat in een beslissende fase verkeerde. Een begin waarin de bewust geworden mens uit de veelheid weer terugkeert naar de eenheid, die de oorsprong, of de vader-moeder is. Dat alles is waarneming, innerlijk weten en ervaren, Gnosis. In dat proces is Christuskracht de katalysator die voor de gnostieke Alexandriërs – en niet alleen voor hen – de omgezette geestelijke zonnekracht is. Dit was wat zij bedoelden met ‘de opgestane’ en dat is de nieuw-gerealiseerde energie, de nieuwe werkelijkheid die in de straten van Alexandrië was verschenen. ‘Niet de wereld is de werkelijkheid, maar de opstanding,’ zegt de Brief aan Rheginus over de Opstanding, afkomstig uit dezelfde omgeving. ‘Wanneer je je nu herinnert in het evangelie gelezen te hebben dat Elia en Mozes verschenen in Jezus’ gezelschap, meen dan niet dat de opstanding een illusie is. Het is geen illusie, maar werkelijkheid. Eerder nog zou je moeten volhouden dat de wereld een illusie is in plaats van de opstanding, die is bewerkstelligd door de verlosser, Jezus de Christus.’

‘Opstanding’ roept voor ons in eerste instantie heel andere associaties op dan waar het hier in deze brief om gaat,’ schrijft ook Jacob Slavenburg in zijn uitgave van De Nag Hammadi-geschriften (2004). ‘Deze behandelt namelijk niet de verrijzenis van Christus als mens, of de opstanding van de doden bij het laatste oordeel, maar gaat over ons eeuwig leven nu. Dat was de discussie bij de vroege christenen en bij de vroege gnostieken (als er al een onderscheid was): het onvergankelijke, geestelijke leven, en ons geestelijk voortbestaan na het sterven van het lichaam. Het ging om bewustwording van het eeuwige, geestelijke leven, een typisch gnostieke opvatting.’

Slavenburg vervolgt zijn betoog: ‘Volgens het gnostieke denken kan dat onvergankelijke, geestelijke leven reeds nu ‘in het vlees’ bereikt worden, wanneer men tenminste niet een materieel leven leidt en zich niet bezighoudt met ‘verdeeldheden’ en zich evenmin hecht aan de uiterlijke verschijningsvormen van deze voorbijgaande wereld, die in wezen illusie zijn. Wat waarheid is, is eeuwig, onveranderlijk, en heeft eind noch begin.’ Wanneer je je nu daarop concentreert, zegt de tekst, leef je nu reeds eeuwig, ben je nu reeds tot het ware leven ‘opgestaan’, ben je onthecht van het leven in de stof met al zijn ‘verdeeldheden en gehechtheden’.

Dat geloofde of begreep tot voor kort bijna niemand meer. Maar het is deze visie die ook de schrijver Mead in zijn verklaringen, met heel begrijpelijke woorden en met grote zeggingskracht, uit de hier gepresenteerde mysterieteksten puurt: de zekerheid dat opstanding, of inwijding, of de visioenen, de orakels en de mysteriën in hun tijd en onder hun omstandigheden naar precies dit fenomeen wezen. Het is een weten dat in elke tijd opnieuw wordt ontdekt als een actueel wonder van het bestaan, omdat het met de mens verbonden is, zoals het kind verbonden is met de volwassene die het eenmaal zal zijn.

En nu door de vondst bij Nag Hammadi nieuwe, grote belangstelling voor het gnostieke gedachtegoed is ontstaan, openen de deuren van het bewustzijn zich en krijgt – tegen de verdrukking van onze turbulente tijden in – iets van dit innerlijke weten weer toegang tot de harten van de mensen. George Mead komt de eer toe een van sleutelfiguren te zijn geweest, die deze deuren wijd wisten te openen.

Peter Huijs, mei 2013

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf -door Peter Huijs
Het visioen van Arideus – Echo’s uit de Gnosis III
De mysteriën van Mithras – Echo’s uit de Gnosis V
Een rituaal van Mithras -Echo’s uit de Gnosis VI
De Chaldeeuwse mysteriën I en II – Echo’s uit de Gnosis VIII en IX
De hymne van de mantel der glorie – Echo’s uit de Gnosis X
Het bruiloftskleed van de wijsheid – Echo’s uit de Gnosis XI

BESTEL VISIOENEN, MYSTERIËN EN RITUALEN

LEES OVER ZEGEZANGEN VAN HERMES’ GNOSIS

BESTEL ZEGEZANGEN VAN HERMES’ GNOSIS