BESTEL DE OERKNAL VAN HET CHRISTENDOM
Woorden van Jezus en Christus-verschijningen zorgden tweeduizend jaar geleden voor een explosie… in het hart. De charismatische beweging die daaruit ontstond en als een brede stroom uitwaaierde, werd echter steeds meer gekanaliseerd. Een spirituele kern werd tot een institutionele kerk. Jacob Slavenburg voert de lezer mee door de bonte wereld van de vroege christenen, voortgekomen uit het joodse christendom. De gnostici uit die periode werden veroordeeld en ‘verdwenen’, maar hun boodschap is nooit echt verdwenen.
Inleiding
De oerknal van het christendom. Als een explosie van Licht openbaarde zich ongeveer tweeduizend jaar geleden dat wat wij later het christendom zijn gaan noemen. Het Licht verspreidde zich over de wereld tot in de diepste aardlagen. Na zo’n uitbarsting wordt het Licht gaandeweg weer zwakker. Een nieuwe periode van duisternis lijkt dan aangebroken.
Maar het Licht is nooit echt weg. Het is als het ware gekluisterd. Het is een beetje als in die bekende gnostische mythe die we gevonden hebben in de Nag Hammadi-geschriften: de heerser van de duisternis denkt dat hij god zelf is en roept zich tot hoogste macht uit. Maar om dit te logenstraffen doorklieft vanuit de ware goddelijke Lichtwereld boven hem een lichtflits zijn duistere wereld en zet zich vast in de kern van alle dingen en bovenal in de mens. De duistere wereld is opgetogen over het Licht, maar kan het niet vasthouden. En zo blijft, volgens de mythe, het Licht gevangen in de mens, totdat deze in staat is om het te bevrijden.
Na de oerknal van de Logos-indaling werd het licht geleidelijk zwakker. De Christus-visioenen – algemeen in de eerste decennia na de dood van Jezus – namen in helderheid af. Het christendom werd een organisatie, in plaats van een bewogen beweging. De impuls werd langzaam maar zeker tot dogma. Leergezag ging de plaats innemen van de levende ervaring.
Daardoor is men veel vergeten uit die allereerste tijd, zo direct na de oerknal. Men wist zelfs niet meer van de oerknal af. Men begreep niet meer wat er precies gebeurd was en op welke manier dat doorwerkte. Het Licht was er, maar de duisternis kon het niet aan. Slechts enkelen konden er nog bij.
Dit boek vertelt iets over deze ongemeen boeiende geschiedenis. Het is geen kerk- of godsdienstgeschiedenis in de traditionele zin van het woord. En zeker is het geen aanklacht tegen de kerk. Dingen gaan zoals ze gaan. Dat nodigt ons uit om ze te begrijpen, om de diepere achtergrond te leren verstaan.
Het boek kent drie delen en twee intermezzo’s. Het eerste deel gaat over de oerknal. Hoe openbaarde deze zich en hoe resoneerde hij door in zijn directe Oerknal omgeving? Was Jezus diegene die men later van hem gemaakt heeft? Waarom werden de vroegste christenen, de directe volgelingen van Jezus, later niet meer begrepen en zelfs tot ketters verklaard? En Paulus, was dat wel die fervente anti-gnosticus zoals sommige theologen ons proberen te doen geloven?
Het tweede deel markeert een geleidelijke overgang. Enerzijds spat de vreugde van de Christus-beleving in het eigen hart er vanaf, zoals bij de grote Alexandrijnen, anderzijds groeit er een beweging die alles wil inkaderen tot een strakke organisatie met een vast omschreven leer. Die twee stromingen buitelen als het ware door elkaar heen.
In het derde deel blijkt het laatste zozeer de overhand gekregen te hebben dat het vrije woord onderdrukt en veroordeeld wordt. De geschriften worden aangepast en de Logos wordt monddood gemaakt. Het lijkt een voorlopig einde.
De auteur heeft gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten van de bijbelwetenschap. Hij schreef over dit onderwerp al eerder nauwgezette studies. In dit boek voegt hij een dimensie toe, namelijk datgene wat door vrije geesten altijd echt geweten is; ook dat is in zijn ogen wetenschap.
Proloog
Het is druk op de beschutte plek bij de Jordaan. Het lover filtert de warmte van de brandende zon. Dames en heren in witte jurken wachten tot het hun beurt is om door een priester ondergedompeld te worden in het Jordaanwater. De priester, ook in het wit, staat tot zijn borst in het water. De dopelingen zijn vandaag voornamelijk Amerikaanse toeristen. Buikige heren en grijze dames komen na de handeling weer proestend boven op het moment dat de priester zijn zegespreuk uitspreekt.
Ter wille van de politieke problemen en ten gerieve van de toeristen wordt deze nabootsing van de doop van Jezus in de Jordaan op een veilige plaats gehouden, net onder het Meer van Tiberias. Toen Jezus gedoopt werd door Johannes was dat even benoorden de Dode Zee, een honderd kilometer verder stroomafwaarts. Het is een redelijk onbeschutte plek, midden in de woestijn. Volgens overleveringen predikte en doopte daar Johannes de Doper, van wie wel gezegd wordt dat hij behoorde tot de Essenen.
De vergeten traditie wil dat de doop van Jezus plaats vond op 6 januari. Het jaartal moet, de evangeliën reconstruerende, zo ongeveer 27 na Christus zijn geweest. Maar exact weten we het niet. En toch vond toen, op dat moment, een gebeurtenis van kosmische omvang plaats. Het was de oerknal waaruit het christendom geboren werd. We zijn het bijna vergeten.
En toch beginnen alle vier de bijbelse evangelisten met deze gebeurtenis: Jezus wordt gedoopt door Johannes. Zeker, de evangelisten Mattheüs en Lucas lijken hun evangelie niet te beginnen met de doop maar met een pakkend geboorteverhaal. Het verhaal over de geboorte van Jezus van Mattheüs verschilt aanzienlijk van het geboorteverhaal van Lucas. En het is vrijwel zeker dat deze story’s later aan de evangeliën zijn toegevoegd. Ook de evangeliën volgens Mattheüs en Lucas begonnen oorspronkelijk met een beschrijving van de doop in de Jordaan.
Maar niet alleen de vier evangelisten van wie het in de vierde eeuw de kerk behaagd heeft ze op te nemen in de canon van het Nieuwe Testament; ook andere vroeg-christelijke bronnen vermelden de doop als een gebeurtenis waar heel bijzondere dingen plaatsvonden. De plaats werd op dat moment omgeven door een groot licht, zo lezen we. In andere teksten is er sprake van een vuur. En van een stem die zegt: ‘Jij bent mijn geliefde zoon. Heden heb ik je verwekt.’
Zo heeft het oorspronkelijk ook in het Nieuwe Testament gestaan. Later heeft men dat veranderd. Alleen het Evangelie van Johannes is aan de retouche ontsnapt. Want de mystieke schrijver van dit evangelie laat de beschrijving van de doop voorafgaan door een duizelingwekkende proloog. Daarin is te lezen dat de Logos, het Woord, vlees werd. De goddelijke Logos, in de manifestatie van de Christus, incarneerde in een mens van vlees en bloed.
‘Ja, het Woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan en we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die hij als eengeboren zoon aan de Vader ontleende, vervuld als hij was van genade en waarheid.’
Daar, op die januaridag, werd Jezus tot Christus. Het was een geboorte. Het was een oorverdovende oerknal. Voor wie oren hebben, die hore…
DEEL I HET BEGIN
1. Jezus van Nazareth; droom of werkelijkheid?
Heeft Jezus wel echt bestaan? Sceptici door de eeuwen heen hebben er lange tijd aan getwijfeld. Heeft Jezus ooit wel bestaan? Is de hele geschiedenis van het christendom niet gebaseerd op een mythe? Op een onpersoonlijk idee, op succesvolle manier uitgewerkt? Te beginnen door de evangelisten.
Alleen die gedachte al stuitte op groot verzet bij alles wat christelijk heette, kerken voorop. Tegenwerpingen waren echter meer van emotionele dan van rationele aard. Want, inderdaad, het moet gezegd: buiten christelijke bronnen zijn er geen harde bewijzen dat Jezus ooit geleefd zou hebben. Iemand aan wie zoveel spectaculaire zaken zijn toegeschreven, moet toch wel minstens sporen nagelaten hebben bij ook niet-christelijke schrijvers, vinden sceptici.
Dat schreeuwt om een antwoord. En zo zijn er dan inderdaad christelijke schrijvers als Josh McDowell, geliefd bij de Evangelische Omroep, die met een waslijstje namen komen: Thallus, Mara Bar-Sarapion, Flavius Josephus, Plinius de Jongere, Tacitus, Suetonius, Lucianus, Justinus de Martelaar en Tertullianus. Dat klinkt wel overtuigend. Al vallen de laatste twee af, dat waren christenen. Toch is die Justinus wel interessant. Onbetrouwbaar, want christen, maar in een twistgesprek met een zekere Trypho, een jood, maakt de laatste, een niet-christen, gewag van Jezus, die hij een magiër en een bedrieger van het volk noemt. Niet erg vleiend. Dat is ook niet het joodse geschrift Sanhedrin:
Op vrijdag aan de vooravond van Pasen hing men Jesu op. En een omroeper ging veertig dagen voor hem uit: ‘Hij (Jesu) zal uitgaan om gestenigd te worden omdat hij magie heeft bedreven en Israël verleid en verzocht heeft. Laat ieder die ontlastende verklaringen aan kan voeren naar voren komen en voor hem pleiten. Doch zij vonden voor hem geen ontlastende verklaringen en hingen hem op vrijdag aan de vooravond van Pasen op ’.
En dan is daar tot overmaat van ramp de joodse Toledoth Yeshu. Daarin wordt verteld hoe een zekere Joseph Pandera een vrouw verkracht zou hebben. En dat wordt, helaas in sommige culturen nog steeds, het slachtoffer zwaarder aangerekend dan de dader. En in dit geval was het zelfs de vrouw van een ander, van een zekere Johanan. Ze heette Miriam. Maria zouden wij zeggen. En negen maanden later werd een kind geboren, Yeshu. Yeshu vluchtte later om deze schande naar Galilea. Daar ontdekte hij de naam van God. En hij naaide die in zijn dij om hem nooit meer te vergeten en altijd bij zich te hebben. Hij verklaarde ook de Messias te zijn en zo werd hij op de avond voor Pasen ter dood gebracht.
Logisch, zou je zeggen, dat Jezus in de joodse literatuur genoemd wordt. Al is het niet op een manier die prettig aandoet. De Duitse wetenschapper Johann Maier heeft echter overtuigend aangetoond dat Jezus in de rabbijnse literatuur heel weinig voorkomt. In de Talmoed komen geen oorspronkelijke teksten over Jezus voor. De weinige verwijzingen die er zijn, zoals de hierboven weergegeven, dateren uit de tijd dat het anti-christelijke jodendom, als reactie op de christelijke anti-joodse polemiek, naar antwoorden zocht. Zo gaat de Toledoth Yeshu terug tot de zesde eeuw. De mythe is ouder en redelijk hardnekkig. In het begin van de derde eeuw reageerde de christelijke kerkvader Origenes op een geschrift uit 178 na Christus van een zekere Celsus. Celsus was een heiden. En die poneerde de mening dat Jezus de geboorte uit een maagd zelf verzonnen zou hebben. Hij zou de zoon zijn geweest van ‘een arme plattelandsvrouw’
….die met spinnen in haar levensonderhoud voorzag. Dit nadat ze door haar echtgenoot, een timmerman, buiten de deur was gezet omdat ze veroordeeld was wegens overspel. Nadat ze door haar echtgenoot verdreven was en een tijdlang rondgezworven had, werd Jezus, een onecht kind, in schande geboren. Uit pure armoede verhuurde deze zichzelf later in Egypte als knecht. Daar verkreeg hij wonderbaarlijke krachten… Toen hij terugkeerde naar zijn eigen land was hij zo opgetogen over zijn gaven dat hij zichzelf tot God uitriep.
Verderop in het verweerschrift tegen Celsus wordt de naam van de vader van Jezus genoemd, ‘een zekere soldaat, genaamd Panthera’. We zien hier hetzelfde patroon. Volgens Maier echter werd de joodse BenStada/Ben-Pandera-figuur, waaruit Panthera is voortgekomen, pas in een later stadium met Jezus vereenzelvigd. Dus staan we wat niet-christelijke bronnen over het bestaan van Jezus betreft weer met lege handen.
De Romeinen
En dan hebben we nog het rijtje namen dat McDowell opsomt? Dus toch niet-christelijke bewijzen. Maar de wens is hier de vader van de gedachte. Kijk maar.
Rond 52 na Christus maakt Thallus, een vrijgekochte Samaritaanse slaaf van keizer Tiberius, in zijn ‘Geschiedenis van Griekenland en Asia (Klein- Azië)’ gewag van een zonne-eclips enkele decennia terug. Verder niets. Maar honderdenzeventig jaar later schrijft de christelijke auteur Julius Africanus dat ‘Thallus in zijn derde boek over de geschiedenis de duisternis (bij Jezus’ dood – JS), naar het mij schijnt zonder reden, uitlegt als een zonne-eclips’. Thallus refereerde niet aan Jezus, alleen aan een zonne-eclips. En dat gebruikte een latere christen als bewijs voor het bestaan van een niet-christelijke bron over Jezus.
Van de Syriër Mara Bar-Sarapion is uit de eerste eeuw een brief bewaard gebleven aan zijn studerende zoon in Edessa, waarin hij schrijft dat de joden hun wijze koning, die een nieuwe wet verkondigd had, hebben geëxecuteerd. Ook dit is een bron uit de tweede hand, mocht met die wijze koning al Jezus bedoeld zijn.
Plinius de Jongere schreef in 112 na Christus dat christenen een hymne zongen aan Christus als aan een god. Ook dit is geen primaire informatie maar iets van horen zeggen.
Tacitus maakt ongeveer in dezelfde tijd, in zijn geschiedschrijving over onder andere keizer Nero en de legendarische brand in Rome, een notitie over de christenen: Christus, de naamgever van deze sekte, was onder de regering van Tiberius ter dood veroordeeld door een vonnis van de procurator Pontius Pilatus. Tacitus herhaalt hier echter wat christenen hem verteld hebben. Dat blijkt al uit de verkeerde benaming procurator voor Pontius Pilatus, hij was prefect.
Verder zijn daar dan nog Gaius Suetonius (ook ca. 120 na Christus) die rept over een oproer onder de joden op instigatie van een zekere Chrestus. Of Suetonius in zijn geschiedkundig werk met Chrestos Christus bedoelde is dubieus. De naam Chrestos (Grieks: de Goede) kwam meer voor en ook hij heeft zijn informatie niet uit de eerste hand.
Datzelfde geldt ook voor Lucianus die rond 175 na Christus refereert aan ‘de man die gekruisigd is in Palestina omdat hij een nieuwe cultus in de wereld introduceerde’.
Een schrale oogst. Maar dan is er nog het beroemde Testimonium Flavianum. Een passage uit het werk van de joodse geschiedschrijver in Romeinse dienst, Flavius Josephus. Hij zou overgeleverd hebben:
Omstreeks deze tijd leefde Jezus, een wijs mens, als men hem al een mens mag noemen; want hij verrichtte wonderdaden. Hij was een leraar van alle mensen die de waarheid met vreugde aanvaardden. Hij trok veel joden en ook veel heidenen aan. Hij was de messias. Hoewel Pilatus hem tot de dood aan het kruis veroordeelde op instigatie van de belangrijksten van hen, die bij ons aan het hoofd staan, hielden zij niet op (hem lief te hebben). Aan hen die hem vanaf het begin hadden liefgehad, verscheen hij op de derde dag, waarbij hij leefde, zoals de profeten van God over hem hadden voorgezegd, die dit en talloze andere wonderen voorzegden. En nog tot op de huidige dag is het volk der christenen niet verdwenen.
Zelfs de meest behoudende theoloog heeft zich niet voor kunnen stellen dat dit een tekst was die uit de pen van een joodse Romein gevloeid zou kunnen zijn. Algemeen werd deze passage dan ook slechts aanvaard als een vermelding met zeer veel interpolaties van latere christelijke bewerkers. Dat men alsnog geneigd was aan te nemen dat niet alles op een ordinaire vervalsing berustte, werd ingegeven door het feit dat Flavius Josephus verderop in hetzelfde werk spreekt over de steniging van de wel zeer historische Jacobus, de broer van ‘Jezus, die de Christus wordt genoemd’.
En toen kwam Shlomo Pines. Deze eminente geleerde Israëlische Arabist had in 1966 al een belangrijke joods-christelijke bron ontdekt. Enkele jaren later verraste hij wederom de wetenschap met een ontdekking: een Arabische versie van bovenstaand fragment. Een zekere Agapius haalt aan wat de ‘Hebreeër Josephus’ geschreven heeft. In zijn versie geen wonderdaden van Jezus en geen vermelding dat hij de messias was, alleen dat hij door zijn leerlingen daarvoor gehouden werd. Het citaat ademt ook een andere sfeer uit.
We weten nu dus met zekerheid dat de tekst van Flavius Josephus aan veranderingen onderhevig is geweest en ten prooi is gevallen aan christelijke vervalsers, wat overigens allesbehalve een uitzondering was. Maar het toont ook nog iets anders aan. Tezamen met de vermelding verderop van Jezus’ broer Jacobus mogen we nu wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aannemen dat we minstens één niet-christelijke getuigenis over de historische Jezus hebben. Wellicht zelfs twee. In oktober 2002 werd de vondst bekend van een ossuarium waarin het gebeente van Jacobus gezeten zou hebben. In het Aramees was het opschrift aangebracht:
‘Jacobus, zoon van Jozef, broer van Jezus’. Als deze vondst betrouwbaar blijkt te zijn hebben we zelfs twee niet-christelijke bewijzen.
Het blijft op het eerste oog weinig. Maar als we alle bronnen naast elkaar leggen zien we toch een bepaald patroon ontstaan. Het is vaak de combinatie die helderheid geeft. Jezus was meer dan een fictie. Hij heeft echt geleefd. Hij is zijn tent onder ons komen opslaan. Jezus is droom én werkelijkheid.
De overlevering
Het feit dat we gerust mogen aannemen dat Jezus inderdaad heeft bestaan impliceert nog niet dat we de verhalen van de evangelisten voor zoete historische koek moeten slikken. De evangelisten waren geen ooggetuigen en schreven hun evangeliën pas aan het eind van de eerste eeuw. En wat ze toen opschreven weten we niet met zekerheid. We hebben hun handschriften niet meer. Wel kopieën van kopieën van kopieën van hun werk. En daarin is nogal wat ‘veranderd’ in de loop der eeuwen, zoals we verderop zullen zien.
In de evangeliën vinden we historisch en pseudo-historisch materiaal naast elkaar. Het ging de evangelisten ook helemaal niet om een betrouwbaar historisch verslag, maar om een getuigenis af te leggen. En waar historische data dienstig konden zijn werden ze opgenomen. Of passend gemaakt. Of verzonnen.
In de evangeliën vinden we verschillend soort materiaal: biografische gegevens over Jezus, verhalen over zijn daden, beschrijvingen van de rechtszaak en kruisiging en overleveringen van uitspraken van Jezus. Van deze vier categorieën is de laatste verreweg de belangrijkste. En biedt ook het meeste vergelijkingsmateriaal.
Nu wil een en ander absoluut niet zeggen dat de evangeliën van weinig waarde zouden zijn. Ze proberen iets uit te drukken dat de zogenaamde historische verslaggeving overstijgt. Ze raken aan de kern van wie Jezus was en vooral: wat Christus betekent. Met dat zogenaamde historische is trouwens iets aan de hand. In het materialistische wetenschapsmodel dat we sinds de Verlichting aanhangen, proberen we met materiële gegevens te achterhalen hoe bronnen tot stand zijn gekomen.
Bibliotheken zijn er vol geschreven over de waarschijnlijke bronnen van de evangelisten, die immers zelf geen ooggetuigen waren en dus hun materiaal ontleend moeten hebben aan oudere overleveringen. Wat waren deze overleveringen? Een zeer interessante vraag die ook zeker nog wel aan de orde zal komen. Maar eerst wil ik wijzen op een tweede, door de wetenschap niet gebruikte mogelijkheid.
Christelijke theologen vermelden deze mogelijkheid soms wel, maar omdat er geen harde bewijzen zijn wordt er verder nauwelijks over uitgeweid. Ik heb het hier over de inspiratie. Mattheüs wordt in de klassieke iconografie voorgesteld als een mens die het evangelie door een engel ingefluisterd krijgt. In een tijd waar je struikelt over de zogenaamde ‘doorgevingen’ als ‘A Course in Miracles’ en allerlei uitingen van channeling moet je niet moeilijk doen over de mogelijkheid dat niet alles op geschreven of mondelinge tradities zou berusten. Een scepticus vindt dat uiteraard allemaal fake, verzonnen door fantasten. Hij heeft het gebrek aan bewijs mee. Maar iedere kunstenaar en schrijver zal moeten erkennen dat er zoiets als ‘inspiratie’ bestaat. Dat je dingen ingegeven worden op momenten dat je je met iets bezighoudt, zaken die niet uit jezelf lijken te komen. Dat hoeft niet letterlijk te zijn, wel vaak zinnebeeldig. Waarom zouden de evangeliën niet een combinatie kunnen zijn van dit soort inspiratie, aangevuld met overleveringen, dat alles ingepast in en gecomponeerd tot een aansprekend goedlopend verhaal?
Nu ga ik nog een stap verder. Eigenlijk zijn alle historische data wat Jezus betreft niet echt interessant voor mensen die het om de inhoud gaat. Is het belangrijk om te weten dat Jezus een hoofdman ontmoette wiens dochtertje ziek was of voor de zoveelste maal naar Bethanië ging? Hooguit is het interessant om te weten wie Jezus nu werkelijk was. En daar zijn dan ook weer bibliotheken over volgeschreven. Dat is ook precies het enige dat de oudste christenen interesseerde. Ze kickten niet op het leven van Jezus. Ze leefden bij zijn nalatenschap. Zo ook Paulus, die Jezus nooit in levende lijve ontmoette en bijster weinig biografische gegevens meedeelt in zijn brieven. Hem ging het om de Christus die een explosie, een oerknal, in de harten van de mensen die tot geloof kwamen, wist te ontketenen.
De historische Jezus
Er blijven mijns inziens maar enkele historische data over die van enig belang zijn voor een dieper inzicht in het christendom. Dat zijn geboorte, doop, sterven en opstanding. Voor zover dit althans historische feiten zijn. Dat zullen we nader gaan bezien.
Als we er vanuit gaan, en dat doen we na de inleiding over droom of werkelijkheid, dat Jezus echt geleefd heeft, dan is hij een keer geboren. Die geboorteverhalen zijn omgeven met mythen. Van de vier evangelisten zijn er twee die een geboorteverhaal aan het papier lijken te hebben toevertrouwd. Lijken, want men neemt in de bijbelwetenschap steeds meer aan dat deze verhalen later aan de evangeliën van Mattheüs en Lucas zijn toegevoegd. Buiten de evangeliën bestaan er ook nog andere kleurrijke overleveringen van Jezus’ geboorte, zoals het Proto-evangelie van Jacobus. Al deze bronnen wijken sterk van elkaar af. Dat is begrijpelijk. Er wordt pas over iemand gesproken en geschreven als hij bekend of beroemd geworden is. En dat is, koningen uitgezonderd, nooit het geval. Wel in fabels en mythen.
De Griekse Hermes stal als kind van één dag oud een kudde vee van Apollo. Maar dat was dan ook een godenkind. Fabels en mythen hebben ook de geboorte van Jezus gemaakt tot wat ze in feite niet was: een opzienbarende. Opzienbarend omdat Jezus uit een maagd zou zijn geboren. Opzienbarend omdat engelen in het veld het nieuws van een engel te horen kregen. Opzienbarend omdat wijze magiërs uit het Oosten wisten dat ze een ster moesten volgen. Mythisch gezien allemaal prachtig.
Jezus was er voor rijk en arm, voor de herders die de nacht met hun kudden in de open lucht doorbrachten tot aan de rijken die het kind met kostbare geschenken overlaadden. Mythisch gezien een prachtige vondst om een lichtende ster te volgen. En uiterst symbolisch dat het goddelijk kind uit een maagd geboren werd. Een metafoor voor de geboorte van een zeer bijzonder en zuiver mens.
De geboorte in een nederige stal, of in een latere traditie, in een grot, zit eveneens vol symboliek. De grot is de baarmoeder. Zoals in de klassieke oudheid de inwijdingen zich grotendeels in grotten en andere donkere ruimten voltrokken. Na het duister komt het licht. Een geboorte, een wedergeboorte.
Puur historisch speelde zich de geboorte van Jezus heel anders af. Er waren geen cameraploegen bij aanwezig. Er waren geen herders en vreemde wijzen. En Maria was, fysiek althans, ook geen maagd. In een eenvoudig huis in het dorpje Nazareth, niet ver van het Meer van Galilea, zag Jezus het levenslicht. Dat was nog niet de oerknal. Het was een inleiding tot.
Iets van die oerknal wordt wel zichtbaar in de verhalen over de doop, maar dat werd al snel verdonkeremaand, zoals in de Proloog te lezen is. Oude bijbelteksten waarin bij Lucas te lezen was ‘jij bent mijn geliefde Zoon, heden heb Ik je verwekt’ werden ‘aangepast’.
En toch werd juist bij die doop de joodse man Jezus tot Christus. Daar verenigde zich het Licht van het Al met de mens uit Nazareth, zoals het zo mooi in het Evangelie volgens Filippus is verwoord. Oftewel de goddelijke Logos (het Woord) incarneerde, werd vlees. De doop in de Jordaan is even historisch als het bestaan van Jezus zelf.
Buiten de evangeliën zijn er talloze (christelijke) bronnen die daarover schrijven. Dat staat in wat schril contrast met de betekenis die het latere kerkelijke christendom daaraan gegeven heeft. Daar is het een gebeurtenis in de marge geworden. Dat was echter in het oudste christendom geenszins het geval, zoals we straks zullen zien.
De kruisdood van Jezus is wel het meest uitgebeelde thema in de christelijke kunst. Er is zich echter een verandering aan het voltrekken in een tijd dat men minder gefixeerd is op het kruis en het lijden, maar meer op de zelfwerkzaamheid in het leven. Het is zeer wel aannemelijk dat de kruisdood ook historisch is. Het was de gebruikelijke straf bij de Romeinen in die tijd. En omdat Jezus tijdens het proces overgedragen werd aan de Romeinse autoriteiten werd hij gestraft volgens hun methode.
Een heikeler punt is dat van de opstanding. Dat er sprake is van een ‘geestelijke’ opstanding is overduidelijk. Jezus verscheen in de eerste decennia van de eerste eeuw aan zeer velen in visioenen. Van een lichamelijke opstanding is in de bronnen pas sprake na de evangelische tijd, dus als zodanig historisch aanvechtbaar.
De onthistorischte Jezus
In drie vloedgolven overspoelde het onderzoek naar de ‘historische Jezus’ de wetenschap van het christelijke westen. De derde golf was in populariteit zo immens dat het een groot aantal voor het publiek leesbare boeken opleverde. Het onderzoek probeerde af te rekenen met mythen en sagen die om de persoon van Jezus heen waren geweven, te beginnen bij de evangelisten. Het moest een helder beeld opleveren op wie Jezus werkelijk was. Dat was ook aan de titels van de vaak polemische boeken te zien met titels als De ware Jezus of The real Jesus of Wie Jezus werkelijk was, enzovoorts. In mijn boek De ‘logische’ Jezus heb ik gezegd dat iedere zogenaamde ‘ware’ Jezus een geamputeerde Jezus is.
Er is ook nog een andere Jezus, een onbekende Jezus. Niet de Jezus van de zogenaamde ‘onbekende jaren’ waarover de bijbel zwijgt en waarover invullingen zijn gedaan dat hij naar het Oosten zou zijn vertrokken om daar wijsheid op te doen.
Niet de onbekende Jezus van zijn jeugd waar ook zulke mooie verhalen van gemaakt zijn. Niets van dat alles. Ik heb het hier over de niet met materiële feiten te doorgronden Jezus. Een Jezus die nooit met een materialistisch wetenschapsmodel achterhaald kan worden.
Eigenlijk moeten we dus heel veel vergeten van wat ooit over Jezus gezegd en geschreven is. En dat is zoveel dat Johannes bijna gelijk krijgt als hij schrijft dat de wereld niet groot genoeg zou zijn om alle boeken hierover te omvatten. Want Johannes, of wie dat ook schreef, bedoelde eigenlijk hetzelfde. De werkelijke betekenis is niet in woorden uit te drukken. Het is alleen op te vangen in het bewustzijn van de mens. En dat alleen als hij zich heeft kunnen bevrijden van de ideeën die door anderen zijn aangedragen en die hij geadopteerd heeft tot zijn eigen ideeën; en er op is gaan zitten tot de dood ze scheidt.
Niets komt uit niets en niets komt voor niets. Alles is met elkaar verbonden en houdt met elkaar verband en houdt elkaar ook in evenwicht. Dat is geen kreet uit het New-Age-circuit, het is een oude een eeuwigdurende wijsheid die in praktisch alle wijsheidsgeschriften is terug te vinden. In onze westerse cultuur is dat overigens nooit helderder verwoord dan in de leringen van Hermes Trismegistus, die soms zo verrassend overeenkomen met die van Jezus.
De geboorte van een kind in Nazareth aan het begin van onze jaartelling is niet iets toevalligs. Het is opgenomen in het Grote Verband der dingen. Het heeft geen zin om het te vergelijken met de geboorte van Prins Gautama die tot Boeddha werd, of met het ontstaan van Krishna. We gaan dan afwegen, wikken en wegen. Wie is nu wel het belangrijkste? Alles heeft zijn plaats. Ook de geboorte van Jezus. En ook de geboorte van Christus. Het zijn merkstenen in een geschiedenis die wij als mens zelf schrijven. Want we zijn het in wezen zelf, al herinneren we ons dat niet meer. Deze dubbele geboorte, van Jezus en van Christus, kan ons helpen dit weer te her-inneren.
Tegen die achtergrond is het zogenaamde maagdschap van Maria ook beter te begrijpen. De kerk is eendimensionaal gaan denken en heeft er een platte fysieke maagdelijkheid van gemaakt. De mystieke betekenis gaat veel dieper. Dat is wat altijd uitgedrukt is in wijsheidsgeschriften. De geboorte was een momentum in de geschiedenis. Een bijzonder mens met duizelingwekkende talenten werd geboren. En zijn moeder wist het. Het was haar ingefluisterd door de Heilige Geest. Ze zou inderdaad zwanger worden van de Heilige Geest. Door en van de Heilige Geest. Maria was een wetende.
Maar wat is nu precies Heilige Geest. In het godsbegrip van de christelijke kerk is het een persoon. Een van de drie personen van God. God, Jezus Christus en de Heilige Geest vormen samen een drie-eenheid. Als persoon. Maar de vroegste christenen, en later ook de zogenaamde gnostische christenen, wisten iets heel anders. Zij zagen God niet als een persoon, maar als ultieme Kracht. God was in hun ogen en beleven het begin en het einde tegelijk. En alles is uit en door God. Dus ook de mens.
Dat is overigens niet iets typisch gnostisch, en zeker niet iets typisch christelijks, het was in die tijd voor zeer veel weldenkende en wijze mensen een zekerheid. Het is de sleutel in het hermetisme, het doortrekt het neo-platonisme van Plotinus en zijn opvolgers, het leefde al bij de oude Egyptenaren en het was het absolute credo van de oosterse mens. Overigens zijn er steeds meer progressieve geleerden die aan willen nemen dat er wel degelijk gedachtenuitwisseling plaats heeft gehad tussen Oost en West. Het is vrijwel zeker dat de beroemde bibliotheek van Alexandrië oosterse documenten bevatte. Ook de christelijke kerkvader Clemens van Alexandrië schrijft over Boeddha. En zijn leermeester, Pantaenus, was zelfs lange tijd ‘zendeling’ in het verre Oosten.
Alles is in en uit God, symbolisch gezien voortvloeiend uit zijn adem. Adem is in het Grieks pneuma. En pneuma is ook het Griekse woord voor Geest. Zo dicht liggen die zaken bij elkaar. De latere gnostici spraken dan ook liever niet over God, maar over Geest. Zij wisten al van de gedachtekronkels die tijdgenoten en hun voorgangers op God loslieten. Of, zoals de schrijver van het Evangelie volgens Filippus het zo kernachtig uitdrukt: ‘God schiep de mens en de mensen schiepen zich een god’. Ieder projecteert zijn eigen angsten, twijfels, verlangens en hoop op iets bovennatuurlijks dat groter moet zijn dan hij, en dat is dan God. Die dan persoonlijkheidstrekken meekrijgt en vertoornd kan zijn, streng kan straffen en zich kan wreken.
Maar zowel Jezus als de briefschrijver Johannes wisten wel beter. God is de Goede en God is Liefde. En Hij/Zij is te kennen door jezelf te leren kennen. Dat wordt nu door scherpslijpers gnostisch genoemd. En dan wordt gnostisch gebruikt als een scheldwoord. Ze vergeten echter dat dit het absolute adagium van de totale oudheid was. Gnoti seauton, ken u zelve, want zelfkennis onthult iets van de wondere kracht en macht van God. Maar ook buiten jezelf, in de natuur, in de dieren en de planten en de mineralen, overal is God te vinden. Alleen kan de majesteitelijke grootheid van God nooit door een enkel iemand in zijn totaliteit overzien worden, als hij niet zelf tot god geworden is. Dat getuigen althans veel geschriften uit die tijd.
We raken nu aan de absolute schakel in het geheel. De missing link van de kerken. Dat is het begrip Bewustzijn. Om God, of Geest te kunnen zien, te kunnen ervaren, is een zekere mate van bewustzijn nodig. Je dient je dan bewust worden dat God in het binnenste van je wezen is, er de kern van vormt, je werkelijke reden van bestaan is. Weet en ervaar je dat nog niet, dan leef je als de vele ‘bewustelozen’ en slapers, die de wereld helaas nog al te veel telt. Dus Bewustzijn is noodzakelijk om God te leren kennen.
Bewustzijn sluimert. Bewustzijn ligt als het ware als een slang opgerold in de ziel te wachten tot zij zich kan ontrollen. En de kracht die dat mogelijk maakt is de Logos, het Goddelijk Woord. Sommige noemen Logos de immanente goddelijke rede, de logica. En inderdaad met het denkvermogen te bevatten. Het denken in dienst van de Logos kan voeren tot bewustzijn.
Het leven van Jezus
In Maria werd een innerlijke stem hoorbaar die haar ingaf dat ze een bijzonder kind zou gaan baren. Als vrome vrouw stond ze open voor die stem. Het was de stem uit het hart. Maar het hart is de zetel van God, of van Geest, als je dat zo wilt noemen. Het was Geest die Maria influisterde. En het lichaam deed de rest. Het droeg de vrucht en baarde hem. En toen stond de tijd als het ware even stil.
Jezus groeide enerzijds op als veel andere kinderen, anderzijds als buitenbeentje. Want hij voelde krachten en talenten in zich die hij nog geen vorm kon geven. Maar die hem toch anders deden zijn dan zijn leeftijdgenootjes. Dat zal zeker conflicten gegeven hebben. Zijn moeder begreep niet alles, maar wist diep van binnen en aanvaardde het.
Op een bepaald moment in zijn jeugd is er verbinding tot stand gekomen in het wezen van Jezus. Krachten kwamen met elkaar in harmonie. oosterse goeroes en moderne psychotherapeuten spreken dan over zelfrealisatie. Niet alleen het lagere zelf is gekend, nee het hogere Zelf, dat wat leidt tot Bewustzijn, is ontwikkeld en daardoor is er een grenzeloze harmonie. Het is waarvan Hermes tegen een leerling zegt:
‘Nu ziet u mij met uw ogen mijn zoon, maar wat ik bén kunt u niet begrijpen door mij met de ogen van het lichaam aan te zien en te bekijken. U ziet mij in feite nu niet met die ogen, mijn zoon. ‘
De geïnspireerde samensteller van het Evangelie van de Pistis Sophia heeft dat beeld van die eenwording, die versmelting, opgevangen. Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) overigens ook, maar zijn ‘vertaling’ van het beeld was te ‘geleerd’. In de Pistis Sophia staat het zo:
‘Toen je nog klein was, en de Geest nog niet over je was gekomen, kwam, terwijl je met (je vader) Jozef in de wijngaard werkte, de Geest uit de hemel, zo bij mij in huis. Hij leek sprekend op je, en ik, die hem niet kende, dacht dat jij het was. Maar de Geest sprak tot mij: ‘Waar is Jezus, mijn broeder, opdat ik hem kan ontmoeten?’ Toen hij mij dat gezegd had was ik verbijsterd en meende dat het een fantoom was dat mij op de proef wilde stellen. Daarom greep ik hem en bond hem vast aan de poot van het bed in mijn huis, zodat ik zelf naar jou en Jozef in het veld kon gaan. En ik vond je in de wijngaard, terwijl Jozef de wijngaard aan het ompalen was. Het gebeurde nu, toen jij mij dit alles aan Jozef hoorde vertellen, dat jij het woord begreep en er zeer verheugd over was en zei: ‘Waar is hij, opdat ik hem kan zien, want ik verwacht hem op deze plek.’ Het gebeurde echter dat Jozef, toen hij je deze woorden hoorde zeggen, hevig ontstelde en wij gingen samen terug, traden het huis binnen en vonden de Geest, vastgebonden aan het bed. En wij keken jou aan en hem aan en vonden dat jij op hem leek; en de aan het bed gebondene werd bevrijd en hij omarmde en kuste je en ook jij kuste hem. En jullie werden tot één.’
Testament
Jezus moest in volkomen harmonie zijn, leven en werken vanuit het Zelf in plaats van het ego, om die taak te kunnen vervullen die nog voor hem in het verschiet lag. En die taak was: de Logos in zich opnemen, in laten dalen tot in iedere vezel van zijn stoffelijke en al zijn andere lichamen. Om Logos te worden. Zoals het in de oud-christelijke literatuur soms wordt uitgedrukt bij citaten van Jezus: ‘de Logos sprak…’
Nog nooit was dat gebeurd in de geschiedenis van de mensheid. Dat de Logos, waar de Grieken zo’n heilig ontzag voor hadden, incarneerde in een mens van vlees en bloed. Dat was een kosmische oerknal.
Vanuit het Totaalbewustzijn kon Jezus daarna spreken en handelen. Daar was niets ‘persoonlijks’ meer bij. Geen wraak- of haatgevoelens, geen overtuigingsdrift, of beter weten, of noem maar op. Wat de oude Grieken Logos noemen heette bij latere Gnostici ‘Agape’ , pure Liefde. Jezus predikte niet de Liefde. Hij was de Liefde.
Bij de kruisdood van Jezus is die Liefde niet verloren gegaan. Buiten de Wijsheid waar de wereld van toen mee doordrenkt was, en buiten mededogen en medemenselijkheid vloeide er nu Liefde in de harten van de mensen. Want eens zou er een tijd komen dat sociale- en familiebanden en gemeenschapskringen niet meer zo natuurlijk waren als ze honderden eeuwen waren geweest. Eens zou er een tijd komen dat de individualisatie van de mens ertoe zou leiden dat hij niet op de natuurlijke genegenheid van zijn omgeving, maar waar hij ook ‘de slaaf ’ van was, kon terugvallen. Het liefdesprincipe maakt het mogelijk, waar ook ter wereld en in wat voor omstandigheden ook, toch te houden van je mede mensen, van alle schepselen en verschijnselen die uit hetzelfde gevormd zijn als waar jij uit gevormd bent: God.
De Logos is de kracht die de mens daarvan zal doordringen. Die hem tot bewustzijn zal voeren van deze andere staat van zijn.
Niet meer het kruis, maar de wederopstanding zal dan het thema worden van de werkelijk christelijke mens. En in die zin is ieder mens christelijk, want dit principe draagt ieder in zich mee. christenen noemen het Christus, de Grieken noemden het Logos, gnostici noemden het ‘Agape’.
Die oerknal heeft voor een rijke erfenis gezorgd. Of zoals de schrijver van het Evangelie der Waarheid zo mooi zegt:
Zoals het fortuin van de overleden huisheer verborgen blijft
zolang diens laatste wil nog ongeopend is,
zo ligt ook het Al verborgen
zolang de Vader van het Al
onzichtbaar is,
Hij die zijn eigen oergrond is,
en uit wie alle ruimten voortkomen.
Om dit testament te openen is Jezus gekomen.
Over dat testament gaan we het verder hebben.
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
Proloog 9
DEEL I: HET BEGIN
- Jezus van Nazareth; droom of werkelijkheid? Heeft Jezus wel echt bestaan? – De overlevering – De historische Jezus – De onthistorischte Jezus – Het leven van Jezus – Testament
- De oudste christenen; het joodse christendom, Jezus is nooit christen geweest – Joodse christenen – Christus-visioenen – Woorden als weg naar het Koninkrijk – Inwijdingsreligie – De geheime woorden – Gemeenschapsleven
- Paulus, de grote antignost? Bekleed met Christus – De gnostische Paulus – Wederkomst en eindtijdverwachting
- Prelude op de grote verandering, God is één ^ De val van Jeruzalem – Een, twee, in de maat…
Eerste intermezzo – een mystieke dans
DEEL II: HET BEGIN VAN HET EINDE
- De eerste vaders melden zich, Apostolische Vaders – De leringen van Jezus – De glorieuze marteldood – Justinus de Martelaar – De Logos
- Christelijke leraren, Gnosis – Simon de Magiër en de Almoeder Helena – Een ‘ketter’ in het
badhuis ^ Reïncarnatie – De menselijke begeerte – De liefdeskus – Magie – Alexandrijnse wijsheid – De engelenmachten van Basilides – Een joods-christelijke erfgenaam – Isidorus en de lichamelijke lust - Vele wegen leiden naar Rome, Van Alexandrië naar Rome – De blijde boodschap der waarheid – Samenhang – De vrouw van God – Een herberg vol demonen – Geestelijke, zielige en stofmensen – Het evangelie van de ‘vreemde’ god – Vier knuppels – Met het badwater ook het kind weggegooid – Een werd tot twee
- Het christendom wordt reactionair 106 Marcus de vrouwenlokker – Hoe brutaal zijn de vrouwen! -De kerkvaders – Drie pijlers voor een verengd christelijk geloof – Een juridisch voorbehoud – De vrouw veroordeeld, de geest ontkend – Academia – Twee leerlingen van een zakkendrager – Geest, ziel en lichaam – Christus en de mens zijn één
Tweede intermezzo – Gnosis
DEEL III: HET EINDE
- Op zoek naar loutering, Martelaren – Bezit – Eten en drinken – Onthouding – Monniken – Maagden – In naam van Christus?
- Drie muren: leer, gezag en canon, Het eerste concilie – De strijd gaat door – Orde moet zijn – Geloofsbelijdenis – De leer – Het einde van een cultuur – Een strijd op leven en dood – Nogmaals: het gezag – Het Woord ingeperkt – Valsheid in geschrifte – ‘Correcties’ – Een Woord dat niet meer uitgesproken mag worden
Epiloog
Noten
Bron: De oerknal van het christendom van Jacob Slavenburg
BESTEL DE OERKNAL VAN HET CHRISTENDOM
LEES MEER OVER BOEKEN VAN JACOB SLAVENBURG OVER HET VROEGE CHRISTENDOM