15. Op weg naar de heilige graal – ik ben de Alpha en de Omega – boek van Antonin Gadal (slot)

 

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL

Eerste deel: De grotten der Églises van Ussat : 1 en 2, 3, 4, 5, 6, 7

Tweede deel: De grotten der Églises van Ornolac. De Heremiet : 8, 9, 10, 11, 12

Derde deel: Bethlehem : 13, 14, 15

Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde,
Hij die is en die was en die komen zal
.

(Openbaring van Johannes 1:8)

De grijsaard, die zelf de dienst leidt, ligt geknield voor de granieten tafel. Twee Broeders, eveneens geknield, staan hem terzijde, één aan zijn linker zijde en één aan zijn rechter zijde. Mattheüs bevindt zich, alleen, tegenover hen. De kapel is geheel gevuld met Broeders, die ook allen geknield liggen. Achter Mattheüs staat zijn Ancien, die over zijn arm de voor Mattheüs bestemde, gewijde kledingstukken draagt.

Plotseling wordt de speciale deur langzaam geopend. Het hoofd van de Orde treedt binnen, stapt van de granieten steen af, volgt de muur, en knielt neer op het granieten blok dat beneden de witlinnen sluier ligt, een weinig boven en achter de grijsaard en zijn beide helpers.

Na het gebed staan allen op. De dienstleider en zijn beide helpers gaan nu over tot de handwassing, waarna het rituaal van de reiniging der handen voltooid wordt door het afdrogen met de witlinnen doeken, die naast de grote Bijbel gelegen zijn.

Dan spreekt de grijsaard langzaam en vol warmte: ‘Mattheüs, ge moet begrijpen dat, als ge u voor de Kerk van God bevindt, ge, naar het woord van de Heilige Schrift, voor de Vader en voor de Heilige Geest staat. Want Christus zegt in het Evangelie van Mattheüs: “Waar twee of drie in mijn naam tezamen zijn, daar ben ik in hun midden.” In het Evangelie van Johannes zegt Hij: “Indien iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren, en mijn Vader zal hem liefhebben: en wij zullen tot hem komen en woning bij hem maken.”

En Paulus zegt in de tweede brief aan de Korinthiërs: “Wij zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Ga daarom uit hun midden weg en scheid u af, zegt de Heer, en raak het onreine niet aan, en ik zal u aannemen. En ik zal u tot Vader zijn en gij zult mij tot zonen en dochteren zijn, spreekt de Heer, de almachtige.”

Op een andere plaats zegt Paulus: : “Zoek het bewijs van de Christus, die in mij spreekt.” En in de tweede brief aan Timotheüs zegt hij: “Dit alles schrijf ik u, hoewel ik hoop spoedig bij u te zijn. Maar zo ik vertraging mocht hebben, weet dan hoe ge u gedragen moet in het Huis van God, de Kerk van de levende God, pijler en fundament der waarheid” En tegen de Hebreeën wordt gezegd: “Maar Christus is als een zoon in Zijn huis; en Zijn huis zijn wij. Moge de Geest Gods mét de getrouwen van Jezus Christus zijn.”

In het Evangelie van Johannes verklaart Christus het aldus: “Indien ge mij liefhebt, zult ge mijn geboden bewaren. En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, die tot in eeuwigheid bij u zal zijn, de geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. Ik zal u niet als wezen achterlaten: ik kom tot u.” En in het Evangelie van Mattheüs zegt Hij: “Zie, ik ben altijd bij u, tot aan het einde der tijden.”

Paulus zegt in de eerste brief aan de Korinthiërs: “Weet ge niet dat ge Gods tempel zijt en dat de geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden; want de tempel Gods is heilig, en die tempel zijt gij.”

In het Evangelie van Mattheüs zegt Christus het aldus: “Want gij zijt het niet die spreekt, maar de geest des Vaders is het, die door u spreekt.” Johannes zegt in zijn brief: “En dit weten wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, omdat Hij ons van zijn geest gegeven heeft.” En Paulus zegt tot de Galaten: “Daar gij zonen Gods zijt, heeft God de geest van zijn Zoon in uw harten gezonden, die roept: Abba, Vader!”

Uit dit alles blijkt dat uw verschijnen voor de zonen van Christus een bevestiging is van het geloof en de prediking van Gods Kerk zoals deze uit de Heilige Schrift tot ons komt.

Het volk Gods heft zich eens van zijn God en Heer afgekeerd; afgekeerd van de raad en de wil van de Vader, door de misleiding van boze geesten en door zich aan hun wil te onderwerpen. Om deze en vele andere redenen wordt ons te verstaan gegeven dat de Vader zich over zijn volk erbarmen wil en het in de vrede en harmonie wil opnemen door de komst van zijn Zoon Jezus Christus. Daarom zijn wij nu hier tezamen.

Ge bevindt u in tegenwoordigheid van de discipelen van Jezus Christus, op de plaats waar spiritueel de Vader, de Zoon en de Heilige Geest woning gemaakt hebben, zoals u zo juist werd aangetoond, om het heilige gebed te ontvangen dat de Heer Jezus Christus aan zijn discipelen heeft gegeven, opdat, als ge het bidt, uw gebeden door onze Vader zullen worden verhoord.

Daarom moet ge begrijpen dat, indien ge dit heilige gebed ontvangen wilt, ge berouw moet hebben over uw zonden en ge alle mensen vergiffenis moet schenken; want onze Heer Jezus Christus zegt: ‘Indien ge de mensen hun zonden niet vergeeft, zal ook de hemelse Vader u uw zonden niet vergeven.’

Voorts behoort ge u in uw hart voor te nemen dit heilige gebed uw gehele leven in reinheid en waarachtigheid te bewaren, zoals dit altijd het geval is geweest in de Kerk van God, tezamen met alle andere deugden die God u zal schenken. Daarom bidden wij onze Heer, die aan de discipelen van Jezus Christus de geestkracht geschonken heeft dit gebed standvastig te ontvangen, tot zijn eer en uw heil.’

Daarop spreekt de grijsaard, geknield, het Onze Vader uit, tezamen met alle aanwezigen. Dan vervolgt de grijsaard: ‘Wij dragen u dit heilige gebed over, opdat ge het ontvangen zult van ons, van God en van de Kerk, en opdat ge het vermogen zult hebben het uw gehele leven te gebruiken, bij dag en bij nacht, alleen en tezamen met anderen, en ge nimmer zult eten of drinken zonder het eerst te hebben uitgesproken. Indien ge dit zoudt nalaten, zoudt ge boete moeten doen.’

Mattheüs, die voor de Ancien geknield ligt, zoals trouwens alle Broeders, antwoordt met vaste stem op alle vragen die zijn Meester hem stelt.

Volgens het rituaal, dat alles tot in de kleinste bijzonderheden regelt, wordt de dienst voortgezet met de doop des Heiligen Geestes:

‘Mattheüs, ge wilt de geestelijke doop ontvangen, die, in de Kerk van God, door de handoplegging der Bonshommes, de Heilige Geest met het Onze Vader schenkt. In het Evangelie van Mattheüs zegt onze Heer Jezus Christus over deze doop tot zijn discipelen: “Ga heen en onderricht alle volkeren en doop hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. En leer hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En zie, ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”

En in het Evangelie van Markus zegt Hij: “Ga heen in de ganse wereld en verkondig het Evangelie aan alle schepselen. Zo wie gelooft en zich laat dopen, die zal behouden worden; maar zo wie niet gelooft, die zal worden veroordeeld.” In het Evangelie van Johannes zegt Hij tot Nicodemus: “Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: tenzij een mens herboren wordt uit water en geest, zal hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.”

En Johannes de Doper spreekt over deze doop, als hij getuigt: ‘Ik doop met water, maar Hij die na mij komt is sterker dan ik. Ik ben niet waardig de schoenriem zijner voeten te ontbinden. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.’

En Jezus Christus zegt in de Handelingen der Apostelen: ‘Johannes heeft gedoopt met water, maar gij zult gedoopt worden met de Heilige Geest.’

Deze gave van de Heilige Geest door handoplegging is ingesteld door Jezus Christus, gelijk Lucas meldt. En Jezus zei dat ook zijn vrienden het zouden doen, zoals Markus verhaalt: “Zieken zullen zij de handen opleggen en de zieken zullen genezen.” Ananias diende deze doop aan Paulus toe, toen deze bekeerd werd. Daarna deden Paulus en Barnabas insgelijks op vele plaatsen. Paulus en Johannes doopten de Samaritanen, want Lucas zegt het aldus in de Handelingen der Apostelen:

“Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samaria het woord Gods aangenomen had, zonden zij Petrus en Johannes tot hen. Dezen, tot hen gekomen zijnde, baden voor hen dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen, want deze was nog op geen hunner gevallen.”

Nu legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest. Deze heilige doop, waardoor de geest geschonken wordt, is door Gods Kerk bewaard, van de tijd der apostelen tot nu toe; en hij is van Bonshommes tot Bonshommes tot hier gekomen en zal dit blijven doen tot het einde der wereld.

Volgens het rituaal is nu het vermogen te binden en te ontbinden aan de orde:

‘Mattheüs, ge moet weten dat de Kerk van God het vermogen heeft ontvangen te binden en te ontbinden, en de zonden te vergeven, en ze toe te rekenen, gelijk Christus het zegt in het Evangelie van Johannes: “Gelijkerwijs de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik ook u.” En toen Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tot hen: “Ontvang de Heilige Geest. Wie ge de zonden vergeeft, die zijn ze vergeven; wie ge ze toerekent, die zijn ze toegerekend. Voorwaar ik zeg u: Als twee uwer waar ook tezamen zijn, alles wat zij vragen zal hun door mijn Vader, die in de hemel is geschonken worden, want waar twee of drie in mijn naam tezamen zijn, daar ben ik in het midden.”

Dan volgt het vermogen alle wonderen te verrichten die Jezus Christus en, in zijn opdracht, de discipelen hebben volbracht.

Christus zegt: “Genees de zieken, wek de doden op, reinig de melaatsen.” En in het Evangelie van Johannes zegt Hij: “Wie in mij gelooft, de werken die ik doe zal ook hij doen.”

In het Evangelie van Markus zegt Hij: “En hen die geloven zullen deze tekenen volgen: in mijn naam zullen zij nieuwe talen spreken; slangen zullen zij opnemen; en zelfs als zij iets dodelijks drinken, zal het hun niet schaden; zieken zullen zij de handen opleggen en dezen zullen genezen.” En in het Evangelie van Lucas zegt Hij: “Zie, ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te treden en over alle krachten van de vijand en niets zal u schade doen.”

Vervolgens het gebod altijd trouw te blijven aan de geboden van Jezus.

‘Mattheüs, indien ge de macht wilt ontvangen alle wonderen te verrichten die Jezus Christus, en, in zijn opdracht, zijn discipelen hebben volbracht, moet ge alle geboden van de Christus en van het Nieuwe Testament naar uw beste kunnen nakomen.

Weet dat hij bevolen heeft dat de mens geen echtbreuk, noch doodslag zal plegen, noch leugen zal spreken, dat hij geen eed zal zweren, dat hij niemand iets zal ontnemen of ontroven, of iets aandoen wat hij niet zou willen dat anderen hém aandeden; dat hij vergiffenis dient te schenken aan hem die hem kwaad doet, zijn vijanden dient lief te hebben, en te bidden voor hen die kwaad van hem spreken en hem beschuldigen, en hen te zegenen.

En zo iemand u een klap geeft op de rechter wang, keer hem ook de andere toe; en indien iemand uw hemd wil nemen, laat hem ook de mantel; oordeel en veroordeel niet; en vele andere geboden die de Heer aan zijn Kerk gesteld heeft.

Ook zult ge deze wereld en haar werken haten, en alle dingen die van haar zijn. Want Johannes zegt in zijn brief: “O, mijn zeer geliefden, heb de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is, de lust der zinnen en de lust der ogen en de hovaardij des levens, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij, mét haar lust; maar wie de wil van God doet, die blijft tot in eeuwigheid.”

Christus zegt tot de volkeren: “De wereld kan u niet haten, maar mij haat zij, omdat ik van haar werken getuig dat ze boos zijn.’

En in het Boek van de Prediker wordt gezegd: “Ik heb alle dingen gezien die onder de zon verricht worden en zie: het is alles ijdelheid en kwelling des geestes.”

Judas, de broeder van Jacobus, zegt te onzer lering in zijn brief: “Haat het kleed dat door het vlees bezoedeld is. Om al deze getuigenissen en vele andere, moet ge de geboden van God onderhouden en de wereld haten. En indien ge dit wel doet tot aan het einde, hebben wij hoop dat uw geheiligde ziel het eeuwige leven zal hebben.”

Mattheüs verkrijgt de vergeving der zonden en spreekt de formule van het laatste offer met zachte stem uit, echter zo beslist en rustig, dat het een diepe indruk maakt op al deze Bonshommes, die toch in alles aan hardheid gewend waren:

‘Ik beloof mij aan God en het Evangelie te onderwerpen; nooit te liegen of te zweren; geen vrouw aan te raken; geen enkel dier te doden; geen vlees te eten en mij slechts te voeden met plantaardig voedsel; niets te doen zonder het Onze Vader uit te spreken; niet te reizen, of waar ook te overnachten, of zelfs te eten, zonder metgezel en indien ik in handen van mijn vijanden mocht vallen en van mijn Broeder gescheiden zou worden, mij ten minste drie dagen van iedere voeding te onthouden; slechts gekleed te zullen slapen; tenslotte: nooit ons geloof te verraden, voor welke doodsdreiging ook.’

Allen knielen. Nu neemt de Ancien, na zich de handen gereinigd te hebben, de grote Bijbel, plaatst deze op het hoofd van Mattheüs, terwijl de daarvoor aangewezen Bonshommes hem de handen opleggen en de gewijde formule uitspreken.

Dan volgt gebed en lezing van de eerste zeventien verzen van het Evangelie van Johannes. Mattheüs buigt zich nu voor de Parfaits ter aarde. De grijsaard neemt opnieuw het woord:

‘Mattheüs, het ogenblik waarop ge waarlijk Mens gaat worden, breekt aan. U zal de bijzondere eer ten deel vallen onder het licht van de vlammende ster van alle stof te worden vrijgemaakt. Zie de lichtende pentalpha, de goddelijke ster der magiërs: zij is voor u het symbool van de dood, van het einde. Sterf dan voor Christus.

Maar de goddelijke Meester heeft ook gezegd: ‘Ik ben de alpha.’ Hij zal u op de weg der sterren leiden. En ge zult tot ons wederkeren als een reine, een Parfait, want ge zult uw nieuwe leven in de geest zijn binnengegaan: uw einde in de stof is uw begin in het leven van de geest. Ge zult uw reformatie hebben voltooid: de stofmens zal een geestmens geworden zijn; de rups zal een pop geworden zijn. Ga dan, Mattheüs, gij nieuwe discipel van Jezus Christus.’

Alle Broeders knielen neder, behalve de Ancien, die ervoor aangewezen is hem van zijn armelijke kleren te ontdoen. Mattheüs neemt nu, via de inkepingen die in de rots zijn uitgehouwen, in het pentakel plaats, de vijfpuntige ster. Vandaar aanschouwt hij zijn Broeders, die beneden hem neergeknield liggen: vanaf nu is hij hun gelijke.

Hij hoort hun indrukwekkende gebed. Hij gevoelt zich doortrokken door een gewaarwording zoals hij zelfs in zijn langste meditaties nog nimmer heeft ondergaan. Het is hem of hij deze wereld verlaten heeft en in de hemelen is opgenomen.

Dan ziet hij het hoofd van de Orde opstaan, langdurig zijn handen reinigen en de witte bedekking oplichten waardoor een ruwe tabernakel in de muur zichtbaar wordt; en terwijl het Ordehoofd zich vol eerbied buigt, legt hij zijn dunne, door vasten en ouderdom vermagerde handen in de tabernakel…

O verheven ogenblik! Mattheüs leeft niet meer: nee, hij is niet meer van deze wereld. Plotseling ziet hij een licht, krachtiger dan dat van de zon, uitgaan van de handen van het Ordehoofd. Een krachtige straal treft zijn ogen. Hij ziet niets meer dan een zaal, die volkomen gebaad is in een licht dat hem zelfs de bodem niet meer doet zien. Het is hem alsof hij in de zon zelf is opgenomen. Een onmetelijk stralend aureool schijnt het Ordehoofd te omgeven, die hem het heilige voorwerp uit de tabernakel voorhoudt.

Mattheüs kan slechts uitroepen: ‘De beker! De gouden kelk! De heilige Graal! O Christus, ik ben bereid. Ja, beveel slechts: evenals voor u wordt ook voor mij het offer het kostbaarste goed… De gouden kelk… De heilige Graal!’

Het hoofd van de Orde, vervuld van geluk, heeft de heilige relikwie op haar plaats teruggezet. Langzaam treedt hij op Mattheüs toe die, nog vol diepe ontroering, geen besef meer heeft van de ceremonie. Hij laat hem de lichtende Pentalpha overschrijden, vervolgens de drie treden van ‘de weg der sterren’ bestijgen, en tenslotte zegevierend de zes treden van de mystieke ladder afdalen, die hem naar zijn nieuwe leven hebben gevoerd. Mattheüs is inderdaad opnieuw geboren. Hij is deze weg aangevangen terwijl hij nog bekleed was met de laatste smetten der stoffelijkheid, hij komt terug, naar de stof bevrijd, vol spiritualiteit. De rups is dood, maar heeft zich tot een pop gevormd. Het volmaakte insect ziet zijn transformatie gloren.

Nu moet er nog een klein sacrament plaatsvinden: zijn voeten hebben bij de afdaling de grond geraakt, en zijn dus niet meer volstrekt rein. In die toestand kan hij de gewijde kleding niet aandoen. Daarom wordt hij naar de tafel geleid, waar zijn Ancien hem, in navolging van de goddelijke Meester, zorgvuldig de voeten wast.

Dan is Mattheüs absoluut rein. Zijn Ancien reikt hem zijn nieuwe kledingstukken, de gewijde kleding: de sadéré, een soort hemd met mouwen, met een klein zakje onder de kraag, om er het Evangelie van Johannes in te bewaren; de kosti, een holle, ronde gordel, geweven uit twee en zeventig witlinnen draden, die driemaal om het middel wordt gewonden; tenslotte het zwarte gewaad en de simpele, halfopen sandalen.

Wat is Mattheüs gelukkig! En van blijdschap vervuld! Met welk een liefde zendt hij als Parfait, als Pur, als Bonhomme, zijn eerste gebed op!

Tweemaal wordt hij door alle Broeders omhelsd, het eerst door het hoofd van de Orde en de grijsaard, die rechts en links van hem staan. Hij schenkt de vredeskus aan het Ordehoofd, die deze doorgeeft aan de naast hem staande, en zo verder.

Na de vredeskus ontvangt de nieuwe reine de gelukwensen van allen; de hartelijkste zijn ongetwijfeld die van Guilhem die, met een sprankje ongeduld, het moment afwacht met hem de gesprekken van de Églises en de Heremiet te kunnen hervatten. Op dit moment zijn de goede Broeders niet meer zwijgzaam; zij weten niet hoe hun vreugde te uiten, als zij de nieuwe discipel van Christus gelukwensen. Voor een wijle schorten zij de strenge inwijdingsvoorschriften op, die, ondanks hun gestrengheid, nooit vergeten, nooit overtreden worden.

De discipel is zwijgzaam, hij argumenteert nooit, hij tracht nooit iemand te overtuigen, want de geestelijke liefde kan niet aan anderen worden overgedragen; men dient zich in geest en waarheid rein te maken: indien men zich slechts aan de schijn zou houden en aan de uiterlijke vormen, zou alles slechts een teleurstellende illusie zijn; ingekeerd in zichzelf denkt de discipel diep na over de geheimen der natuur en dringt er aldus in door; hij weet zeer goed dat de ware overlevering nooit geformuleerd wordt, en dat de ware wijze erkennen moet dat hij niets weet; hij geeft zich in het verborgene volkomen aan de taak die hem is toegevallen; daar hij beducht is voor profanatie spreekt hij zo weinig mogelijk en uitsluitend in tegenwoordigheid van beproefde discipelen.

Maar vandaag is het feest in Bethlehem! En nu de discipelen onder elkaar zijn, mogen de tongen loskomen; gedurende enige ogenblikken mag zich een zoete vreugde uiten, een blijde vreugde ook, nu blijkt dat deze reinen, deze Bonshommes, die tegelijkertijd gestorven én levend zijn, in staat zijn elkaar te begrijpen.

Plotseling wordt de speciale deur geopend. Het hoofd van de Orde en de grijsaard nemen Mattheüs ieder vaderlijk bij de hand en begeven zich met hem naar de buitenkant van de spoulga. Een stoet van Broeders volgt. En dan komt de apotheose, het grote slot-beleven:

Mattheüs gaat in het besef van zijn overwinning door de mystieke poort. Het is het einde van zijn inwijding. Hem wordt thans de vrijheid geschonken zijn zending te gaan vervullen:

‘Mattheüs,’ zegt het hoofd van de Orde, ‘vier jaar geleden zijt ge door de symbolische muur binnengekomen. Ge vertrekt, overwinnend, door de mystieke poort. Dát was de Alpha, dit is de Omega. Dit is het einde van uw terugtrekking uit de wereld, maar tevens een nieuw begin.’

En hij toont Mattheüs, aan de overzijde, op de uitlopers van de berg Thabor, de weg der Katharen, die naar Montségur, in Occitanië, leidt.

Mattheüs glimlacht en dankt. God is liefde. Hij is een mens, een Pur. God is liefde. Het volkomen offer lacht hem toe. God is liefde.

En de woorden van Johannes, de welbeminde, komen hem, als toevallig in gedachten: ‘God is liefde. En wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem.’

Zijn goddelijke Meester behoeft hem slechts te bevelen. Niets zal in staat zijn de Mens, die in Bethlehem tot aanzijn kwam, te doen beven of van de goede weg te doen afwijken.

Niemand ter wereld is in staat de mysterieuze kracht, die hij vertegenwoordigt, te overwinnen.

Bron: Op weg naar de Heilige Graal – de oude Kathaarse mysteriën door Antonin Gadal

LEES OF BELUISTER ACHTERGRONDEN EN VERKLARINGEN BIJ DIT BOEK

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL