14. Op weg naar de heilige graal – ik ben de goede herder – boek van Antonin Gadal

 

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL

Eerste deel: De grotten der Églises van Ussat : 1 en 2, 3, 4, 5, 6, 7

Tweede deel: De grotten der Églises van Ornolac. De Heremiet : 8, 9, 10, 11, 12

Derde deel: Bethlehem : 13, 14, 15

Ik ben de goede herder:
de goede herder zet zijn leven in voor de schapen.

Jezus (Johannes 10:11)

De grijsaard komt Mattheüs wekken. De avond valt. De maan, op haar hoogtepunt, overgiet met haar bleke stralen de Ariège en het meer; de bergen, die grillige schaduwen werpen, tekenen zich scherp af tegen de blauwe hemel en verbergen zorgvuldig de grotten en cavernes van de Sabarthez.

Het pad naar de Églises is in dit halfduister nauwelijks te onderscheiden: het schemert zwakjes als een grijs lint aan de voet der rotsen. Maar de grijsaard kent uitstekend alle hoekjes en gaatjes van zijn uitgestrekte gebied en Mattheüs volgt hem automatisch; zijn gedachten zijn elders.

Zij komen bij de beroemde, versterkte grot, de spoulga van Ornolac die de kapel van Bethlehem omsluit, en bereiken, na een tweetal omheinde ruimten te zijn doorgegaan, de hoofdingang. De deuren gaan als vanzelf open, waarover Mattheüs zich niet meer verwondert. Hij weet nu dat niets aan het toeval wordt overgelaten. De Bonshommes, de Broeders, zijn altijd bereid zich bij het eerste teken op te offeren of van dienst te zijn.

Zij bevinden zich nu in de eigenlijke spoulga. Een trap van brede treden, uit rolstenen bestaande, leidt hen naar een soort ereboog, die men vaag kan onderscheiden.

‘Dit is de mystieke poort’, legt de grijsaard uit. Dit woord voert Mattheüs tot de werkelijkheid terug. ‘Oh, de mystieke poort!’ herhaalt hij met begrijpelijke blijdschap en met het verlangen haar aan alle zijden te bekijken.

Maar de grijsaard loopt snel door, steekt een soort voorportaal over, en komt bij een lage ingang in de tegenoverliggende rots. Zij moeten nu door een ongeveer tien meter lange rotsgang gebukt, ja bijna plat voorover, kruipen, en komen dan, via een andere kleine deur, plotseling in een zaal, een kapel.

Ontroerd, als verplaatst in een andere wereld, laat Mattheüs zich leiden, want hij begrijpt thans in de tempel van de Allerhoogste te zijn gekomen, de heilige plaats waar hij zijn wijding zal ontvangen, de plaats van zijn reformatie.

Welk een onmetelijke vreugde! Zijn onuitsprekelijke blijdschap ontneemt hem op dat ogenblik iedere wilsuiting.

‘Hier zijt ge nu in Bethlehem, mijn zoon. Morgen zult ge onze Broeder zijn. Vraag deze nacht aan Christus uw innerlijke toebereiding te voltooien, opdat ge waardig zult zijn het consolamentum te ontvangen. Ik laat u nu met Hem alleen.’

De grijsaard zwijgt, spreekt een gebed uit, en verlaat, terwijl Mattheüs reeds geknield ligt, langzaam de kapel.

Het is moeilijk te zeggen hoelang het duurt voor Mattheüs tot zichzelf komt. Eindelijk staat hij op en laat zijn oog door de kapel gaan, die slechts uitgang verleent aan reinen. Aan de oostzijde schittert de ster in zijn rotsholte en verspreidt een zo zwak schijnsel, dat men aan een vleugje maanlicht zou denken. Onder de ster verheft zich indrukwekkend de granieten tafel, in schone afmetingen.

De speciale deur, die uiteraard gesloten is, tekent zich scherp af in de hoge muur, die de wanden der twee naar het noorden gekeerde rotsen verbindt. Slechts de gelovigen mogen door deze deur binnengaan, evenwel voorafgegaan door het hoofd van de Orde, want alleen hij heeft het recht de deur te openen en te sluiten. Dit is dus een eerbewijs dat uitsluitend is voorbehouden aan de reinen die het Ordehoofd wil belonen.

De granieten trap die Mattheüs opmerkt, begint bij de speciale deur, loopt langs de muur naar de ster, en laat voor de dienstdoende Broeders voldoende ruimte over bij de tafel: welk een prachtig blok graniet, zuiver graniet! Zie, daar in de muur is een met wit linnen bedekte plek, waarin zich… misschien… Tenslotte valt zijn oog op het pentakel dat in de rots is uitgehouwen, en op de op- en afgaande treden.

Mattheüs keert zich opnieuw in tot zijn gebeden. Hij heeft begrepen dat het uur van het grote offer geslagen heeft. Hij is bereid! Zijn overwonnen stoflichaam telt om zo te zeggen niet meer mee; zijn ziel heeft sinds lang geleerd de weg der sterren te volgen. En het is zijn innige verlangen, zijn reeds hoge inwijding te kunnen voltooien als Meester: om der wille van de God van liefde, om Christus’ wil. Niets is voortaan meer van belang. Hij merkt in het geheel niet op dat er al heel in de vroegte Broeders binnenkomen, die fakkels en olielampen brengen waarmee de kapel schitterend verlicht wordt.

Bethlehem is inderdaad feestelijk verlicht. Het pentakel, omgeven door licht, is waarlijk de ster der wijzen; op de tafel, die met een wit kleed bedekt is, ligt de grote Bijbel, die slechts bij belangrijke gebeurtenissen gebruikt wordt; witte linnen doeken, ter reiniging van de handen, liggen ernaast. Boven de tafel bewaart de witlinnen sluier tegen de muur, hoewel helder verlicht, nog steeds zijn geheimenis.

De Broeders komen de kapel binnen, knielen en verzinken in gebed. Allen eerbiedigen de diepe gebedsinkeer van Mattheüs, zijn innerlijke vereniging met de goddelijke Meester.

Hij moet nu echter voor de realiteit geplaatst worden, een zoete vreugdevolle werkelijkheid; want hij heeft, in navolging van zijn Heer, er als een goede herder in toegestemd zijn leven voor zijn schapen te geven.

Bron: Op weg naar de Heilige Graal – de oude Kathaarse mysteriën door Antonin Gadal

LEES OF BELUISTER ACHTERGRONDEN EN VERKLARINGEN BIJ DIT BOEK

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL