5. Op weg naar de heilige graal – Wees niet bezorgt voor uw leven – boek van Antonin Gadal

 

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL

Eerste deel: De grotten der Églises van Ussat : 1 en 2, 3, 4, 5, 6, 7

Tweede deel: De grotten der Églises van Ornolac. De Heremiet : 8, 9, 10, 11, 12

Derde deel: Bethlehem : 13, 14, 15

Hoofdstuk 5

Wees niet bezorgd voor uw leven, wat gij zult eten of drinken
noch voor uw lichaam, waarmee ge het zult kleden.
Maak u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten,
of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden?
Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit.
Uw hemelse Vader weet dat ge dit alles behoeft.
Maar zoek eerst zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid
en dit alles zal u bovendien geschonken worden.

Jezus (Mattheüs 6:31-33)

Guilhem wordt het eerst gewekt. Hij wil Mattheüs nog niet storen, daar hij uit ervaring weet hoe vermoeiend de eerste nachten in de Églises voor de nieuwelingen zijn. Zacht staat hij op, hetgeen echter niet belet dat Mattheüs ineens naast hem staat. ‘Ge had nog kunnen blijven slapen, als ge had gewild. Het is vast nog geen tijd om naar de werkplaatsen te gaan.’

‘Oh, ik ben gewend vroeg op te staan. Thuis is iedereen al op voor de zon opkomt.’ En nu komen, bij het flikkerende schijnsel der lampen, die reeds op alle kruispunten der gangen branden, ook de anderen achtereenvolgens uit hun vertrekken te voorschijn. ‘De grote Broeders, die belast zijn met de tijdmelding en de gebedsoproep, maken al bij het krieken van de dag alles in orde’, legt de Ancien uit, terwijl zij zich naar de grote zaal begeven.

Juist op dat moment klinken, van boven uit de berg, de stemmen: ‘Het is vier uur … van de vijfde dag … van de nieuwe maan…’ en zij volgen met hart en ziel het eerste gebed van die dag: ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt…’, dat zij een tweede maal, tegelijk met de echo’s van de caverne, uitspreken.

Het daglicht gloort zwak en bleek door de grote welving van de ingang, boven de symbolische muur. Als hij opstaat bemerkt Mattheüs dat andere novicen en ook Broeders daar geknield liggen te bidden, in afwachting van het aanbreken van de dag. Bijna tegelijk staan allen op en begeven zich via de eetzaal, naar de werkplaatsen. Maar terwijl de Broeders door de kapel gaan, nemen de novicen de directe weg naar de werkplaatsen.

Guilhem legt uit dat er een verbinding bestaat tussen de kapel en de werkplaatsen. ‘De Broeders gaan door de kapel alvorens zich bij ons te voegen, maar niet allen, want sommigen hebben de spirituele dienst te verzorgen.’

Mattheüs begeeft zich in de schuin oplopende gang. Een vijftig meter verder bemerkt hij de eerste schemeringen van de dageraad. Hij treedt naderbij en bevindt zich in de open lucht, op een klein terras dat zich boven het dal uitstrekt. Met vreugde neemt hij het prachtige panorama in zich op.

Aan de overzijde bevindt zich de berg van Lombrives, waarop zich, door de dichte nevels heen, de omtrek van de ingang der Kathedraal als een geweldige zwarte vlek begint te vertonen. In de diepte ziet hij het meer van de Ariège, waarvan het water langs de Églises tegen de berg van Ussat klotst; rechts bevindt zich de gesloten uitgang van de kapel; en links is een grot die hij niet kent, maar die hij voor de werkplaatsen houdt.

Vreugde komt over hem bij dit prachtige uitzicht en hij loopt vlug de grot van de werkplaatsen weer in: het is een prachtige voorgrot, met een grote, spitsboogvormige ingang, en direct daarachter een geweldige zaal. Mattheüs neemt op zijn gemak de verschillende hoeken in ogenschouw. Een grote oven is uitgehold in de rots.

‘Onze Broeders’, zo legt Guilhem uit, ‘zijn reinen; alles wat zij gebruiken moet rein zijn; zij alleen mogen de laatste hand aan alles leggen.’ En als Mattheüs hem niet goed begrijpt voegt hij eraan toe: ‘In deze grote oven wordt het vaatwerk gebakken. Het gewijde symbool van de heilige Graal en het bekken voor de reinigingen, bijvoorbeeld, mogen slechts door reine handen worden aangeraakt; dat is ook het geval met het brood voor de dienst en het brood dat bij de maaltijden gebroken wordt, en de gewijde linnen kleding en de gordel. Wij, novicen, beginnen het werk, wij bereiden alles voor; maar de Broeders, de Parfaits, voltooien wat wij gereed hebben gemaakt.’

Zij gaan de grote zaal binnen. ‘Daar zijn de twee broodovens,’ vervolgt Guilhem. ‘En dit zijn zakken koren, de handmolenstenen en de kneedtrog. Daar ligt wol, vlas en hennep, bij de apparaten voor het schillen van het vlas en de spin- en weeftoestellen. Wij malen het koren met de molensteen, wij bereiden de garens en persen noten uit voor de olie. Ook zoeken wij de vruchten uit die het best bewaard kunnen worden, maar onze grote Broeders maken het werk af. Achter de grote zaal worden onze voorraden opgeslagen. Daar is een hoek, die ’s winters droog is, en ’s zomers fris.’

‘Kijk daar eens!…’ Mattheüs wijst op een opeenstapeling van zakken, manden en korven, en kan niet nalaten verwonderd te vragen: ‘Waar komt dat alles vandaan?’

Onze vrienden van de Sabarthez volgen, evenals wij, de voorschriften van de goddelijke Meester: Verzamel u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze verteren. Geef wat ge hebt. Maak u in de hemel zakken die niet verouderen en schatten die niet vergaan. Zij weten dat wij allen discipelen zijn en zenden ons regelmatig hun gaven. Guillaume de Lordat, Othon de Quié, Bertrand de Tarascon, Guillaume-Bernard d’Arnave, Arnaud de Castel-Verdun, al die goede Seigneurs van onze Sabarthez, en niet te vergeten graaf Raymond-Roger de Foix, laten het ons aan niets ontbreken en zenden ons graan, fruit, vlas, wol, hennep, alles wat wij nodig hebben. Ik spreek dan nog niet eens van onze “croyants”, die zich ongetwijfeld heel veel voor ons zouden willen ontzeggen.

Onze eerwaardige Ancien verleent hun op zijn beurt geneeskundige en stoffelijke bijstand en schenkt hun de “schone vertroostingen van Bethlehem”. En onze grote Broeders zouden er niet in kunnen berusten als zij niet overal en bij alle weersgesteldheden aan allen ‘het goede einde’ zouden kunnen schenken en hun de weg der sterren wijzen. Maar laten wij aan het werk gaan.’

Zij begeven zich naar de plaats waar het koren wordt gemalen, gaan op de grond zitten en pletten het graan met behulp van een gekarteld stuk graniet en een maalsteen, die zij met een lichte beweging over het graan draaien, dat door de karteling van de molensteen wordt vastgehouden. Het meel en de zemelen vallen vervolgens in een grove zeef. Twee Parfaits kneden het deeg, en bakken, na het te hebben laten rijzen, het brood in de twee kleine ovens die, evenals de oven voor het vaatwerk, in de rots zijn uitgehouwen.

De morgen gaat met dit werk snel voorbij. Tegen elf uur – welke tijd de Broeders aan de stand van de zon aflezen – verlaten allen de grot van de werkplaatsen om zich, via de voor ieder van hen bestemde weg, naar de eetzaal te begeven. Zij komen in de grote zaal, om, als de “stem van de tijdmelding” zich laat horen, hun gebeden te voegen bij die van de “stem van het gebed”, het diepe stemgeluid van de grote Broeders die zich in de Églises Supérieures bevinden. Vervolgens begeven zij zich naar de eetzaal, waar het ontbijt volgens de gebruikelijke ritualen plaatsvindt.

De middag in de werkplaatsen valt hun evenmin lang; zij moeten vlasvezels schoonmaken, waarna deze gekookt, gesponnen en geweven kunnen worden. Deze laatste twee handelingen worden weer uitgevoerd door een Reine, om, zoals steeds, de meest volstrekte reinheid te verkrijgen.

Ook in de werkplaatsen heerst stilte; slechts enkele novicen spreken zacht met elkaar. Het zijn vooral raadgevingen van de Anciens aan hun jongeren. Van deze laatsten wordt, gedurende de eerste maanden, slechts gevraagd dat zij de sfeer van de gemeenschap in zich opnemen en zich op de hoogte stellen van de gebruiken bij het werk, de bezigheden en de gebeden; vooral ook dat zij zich opheffen tot dit nieuwe leven, dat zo geheel afwijkt van het gezinsleven; dat zij zich losmaken van de indruk van harde onverschilligheid en koude bejegening, welke de grote Broeders, die reeds door de rots en zijn mysteriën opgenomen zijn, op de novicen maken die, nog met de gewoonten van het gezinsleven, tot hen komen.

Het verzaken van alle aardse bezit, het binnengaan in de gemeenschap, een volstrekte gehoorzaamheid, dat zijn wel de eerste trappen van inwijding der discipelen van de Christus. En Mattheüs heeft de strengheid ervan begrepen, en herhaalt in zichzelf de woorden van de goddelijke Meester: ‘Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Men kan geen twee heren dienen, God én Mammon. Maak u geen zorgen over de dag van morgen: de morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.’

Hij weet dat Jezus van zijn volgelingen volkomen onthechtheid aan de aarde verlangde, en volstrekte toewijding aan zijn taak. Vandaar het gebod: geen reiszak, geen geld in de gordel, geen reservekleding. Zij moesten de absolute armoede in praktijk brengen; leven van gastvrijheid en aalmoezen; de hang naar bezit werd als een onvolmaaktheid beschouwd. Aan het leven hechten, is het verliezen; zijn leven voor mij en voor de blijde boodschap te offeren, betekent redding. ‘Wat baat het een mens of hij de gehele wereld wint, maar naar de ziel verloren gaat?’

Maar Jezus, die zo gestreng alles van zijn discipelen eiste, gaf zelf het grote voorbeeld. Waarom zou men dan warmte, koude, en smarten voor de eigen ellendige, vleselijke omhulling vrezen? Wij moeten lijden kunnen dragen, zoals Hij. En Mattheüs begint, innerlijk gesterkt door zijn overpeinzingen, de barre eisen van de symbolische muur te vergeten.

Bron: Op weg naar de Heilige Graal – de oude Kathaarse mysteriën door Antonin Gadal

LEES OF BELUISTER ACHTERGRONDEN EN VERKLARINGEN BIJ DIT BOEK

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL