7. Op weg naar de heilige graal – De discipel is niet meer dan zijn meester – boek van Antonin Gadal

 

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL

Eerste deel: De grotten der Églises van Ussat : 1 en 2, 3, 4, 5, 6, 7

Tweede deel: De grotten der Églises van Ornolac. De Heremiet : 8, 9, 10, 11, 12

Derde deel: Bethlehem : 13, 14, 15

De discipel is niet meer dan zijn meester, de dienstknecht niet meer dan zijn heer. Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden, maar niets vermogen tegen de ziel. Worden niet twee musjes voor één penning verkocht? En toch zal geen daarvan ter aarde vallen zonder dat uw Vader het toestaat. En van u zijn zelfs de haren des hoofds alle geteld. Vrees dan niet, gij gaat de mussen verre te boven.

Jezus (Mattheüs 10: 28-31)

De dagen in de Églises verlopen voor Mattheüs in volmaakte regelmaat. Een ogenblik heeft hij tegen de strenge winter opgezien, daar hij denkt dat de inwendige zalen en gangen bijzonder koud zullen zijn. Hij ziet zijn vergissing echter spoedig in.

De gelijkmatige temperatuur, die in deze ondergrondse grotten heerst, lijkt gedurende het warme seizoen fris, en wordt prettig als buiten regen, sneeuw en koude woeden, daar de lucht binnen de temperatuurswisselingen van de buitenlucht niet volgt.

Zelfs in de grot van de werkplaatsen is het aangenaam: de brandende buxusboompjes en gaspeldoorns van de berg verspreiden een heerlijke warmte en de voortdurend aangehouden ovens dienen als ‘centrale verwarming’. Wat later, als hij aan het harde leven gewend is, laten de temperatuurswisselingen hem onverschillig.

Het onderricht, de lessen, de besprekingen, worden steeds talrijker en belangwekkender. Hoewel hij nog wat aan zichzelf wordt overgelaten, begint Mattheüs te begrijpen dat de Meester een ernstig geestelijk werk met hem begonnen is, dat echter nog grote inspanning van hem zal vragen: er is veel te zien en te leren! Vastbesloten begeeft hij zich op het terrein van de geloofsleer:

Er is slechts één God, die met drie namen wordt aangeduid: de Vader, de Zoon en de Geest, de grond, de bron van het goede. Het goede is het leven, het licht, de intelligentie; het Woord is de Zoon van God, het is God zelf.

Mattheüs begint begrip te krijgen, zij het nog vaag, van het kwaad. Het kwaad is Lucibel of Satan, de opstandige engel; het is de trots, de eerzucht, de onmatige begeerte, de leugen.

Maar eens zal de Christus, als overwinnaar, Lucibel vol berouw terugbrengen aan de voeten van de God van liefde. En de God van liefde, zal, in opperst mededogen, de eerzuchtige opstand van Lucibel vergeven.

Na iedere bespreking krijgt Mattheüs voldoende tijd om de ontvangen stof te assimileren. En op zonnige dagen neemt de Meester de novicen mee op de hellingen van de berg en leert hun de planten kennen en de wilde dieren en, des avonds, de beweging der sterren. En terwijl de novicen zich ontspannen, worden zij tegelijkertijd stap voor stap ingeleid.

‘De Zoon is de Schepper; Lucibel is slechts de formeerder die, bewogen door trots en eerzucht, het werk van de Christus heeft willen nabootsen; hij is de imitator van God; zijn werk is daarom slechts leugen, een onvolmaakte wereld; een ontreddering, een niets.

De wereld is een dier. De elementen, de bossen, de bergen, hebben een stem, een taal; de planten hebben aandoeningen, gevoelens; de sterren zijn in vuur gehulde geesten: de heirscharen des Hemels, de morgensterren, de sterrenkoren, zij zijn werkelijkheden.

De mens bestaat uit geest en stof, uit vorm en leven. De ziel, de hemelse mens, is het werk van de Zoon; het lichaam, de aardse mens, is een werk van de stof. Zielen zijn lagere engelen, die uit de hemel zijn verdreven; de geboorte van de mens is de val van een engel. De schepping is dus een val, het leven een boetedoening, de aarde een oord van beproeving en tuchtiging.

De verbannen zielen keren tot de hemel terug door reiniging. Deze reiniging voltrekt zich eerst op aarde; daarna van ster tot ster, door achtereenvolgende hemelvaarten en al naarmate men op het pad van volmaaktheid vorderingen maakt.

Het leven is een bezoedeld omhulsel, dat men bij de dood aflegt; het kán (en diént te) worden de eerste fase van de mysterieweg: van rups tot pop, en van pop tot het volmaakte insect, de vlinder.

Het ware leven is de dood, de kus van God. De onwaardige zielen gaan een ontwikkeling van ster tot ster, tot hun uiteindelijke verlossing, in het hart van God. Er is in de eeuwige liefde geen hel.’

Mattheüs begint inzicht te winnen; de woorden die hij dagelijks verneemt en die dikwijls in zijn denken opduiken, worden levend:

Ik ben de Alfa en de Omega;
Ik heb noch begin noch einde.
Want van het begin naar het einde is de dood.
Maar het einde is het begin van hét leven.

In zijn momenten van overpeinzing volgt hij, als in een droom, de weg der sterren, de weg voor een Parfait, voor een Pur, zó mooi, dat hij zonder vrees langs deze weg tot de stoffelijke wereld terug kan keren, na hem eerst met behulp van de heilige Graal te hebben bestegen; de heilige Graal die momenteel verplaatst is in de geestelijke wereld. En hij beseft in blijdschap: ‘Dat kómt, later! De weg van de heilige Graal! De weg der sterren! De ‘pop’ moet zich transformeren tot een volmaakt astraal lichaam.’

Het verlangen om te leren wordt bij Mattheüs steeds sterker; en de Meester houdt, verheugd, hiermee rekening. Dus worden de lessen voortgezet:

‘Onder de drie namen Agnostos, de Vader, DemiOurgos, de Zoon, en Parakletos, de Geest, wordt de ene Godheid aangeduid.
De Vader is God in zijn volstrekte, onzichtbare en onkenbare aanzicht;
de Zoon is de zichtbare God, de Schepper der wereld, die aan de mensheid geopenbaard is;
de Geest is een vrouwelijk beginsel; de Geest werd door de Trooster vóór de dageraad voortgebracht, en daalde, overkleed met een etherlichaam, op aarde neer, schoon en heerlijk als een God;

Christus is niet op aarde gekomen ter verzoening, maar om de waarheid uit te dragen. Hij neemt de zonde der wereld weg door het Woord. Hij kon geen slachtoffer zijn, ook niet sterven of lijden aan het kruis, want Hij is God. Het Leven is de dood die de mens vrijmaakt van een slechte wereld, van het noodlottige en nutteloze vlees; de dood geeft het leven der Engelen.

Daarom moet de leerling een voortdurende reiniging nastreven door armoede, vasten en absolute kuisheid. De reine Kathaar heeft geen bezit. Naastenliefde en gastvrijheid zijn voor hem vanzelfsprekend. Hij behoort niet aan zichzelf, doch de Kathaarse Gemeenschap is zijn Meester. Hij eet geen vlees, maar planten. Al naar het land waar hij woont en naar de toestand van zijn gezondheid gebruikt hij een weinig melk of enkele eieren.

Hij houdt, in navolging van de goddelijke Meester, ieder jaar drie strenge vasten van veertig dagen: met Kerstmis, met Pasen, en met Pinksteren.

De ideale staat is voor hem de maagdelijke staat; de heilige staat: het celibaat; een eerwaardige staat: het weduwnaarschap. Deze laatste staat is echter geen staat voor iedereen; want het huwelijk is geen onvolmaaktheid.’

De Meester vergeet niet hem de plichten der Parfaits te leren: zij moeten heelkundigen zijn; bij gevechten verschijnen zij slechts om bloedvergieten te voorkomen en de gewonden te verzorgen; aan de stervenden verlenen zij (als hoogste vertroosting) het consolamentum; zij moeten zowel de ziekten van het lichaam als van de ziel verzorgen; evenals de oude magiërs dienen zij zowel de sterren te kennen als de geneeskrachtige planten; zij moeten overal rondgaan om smart te lenigen en de schone vertroostingen van Bethlehem te brengen.

Mattheüs wist reeds, vóór hij het noviciaat binnenging, dat de grote roep der Broeders te danken was aan hun heilig leven, hun wetenschap en hun grote bereidheid tot het offer. Hij had hen ‘vrienden van God’ horen noemen en zij werden als ‘Engelen van de hemel’ ontvangen.

Als zijn abstinentia ten einde is en zijn probatio aan alle eisen heeft voldaan, hunkert hij ernaar verdere voortgang te kunnen maken op de weg naar de heilige Graal: Mès-Naut!… Mès-Naut!… hetgeen zeggen wil: steeds hoger, steeds hoger.

De abstinentia, de proeftijd, de tijd van het endura en onderricht en praktijk in het leven der Parfaits – en dat gedurende twee jaar – heeft hem de achting van alle Broeders bezorgd;
de probatio, met de drie verplichte vasten, heeft hem hun vriendschap gebracht;
de traditio, de kennis van de geloofsleer en het gebed, verzekert hem een goede naam bij de heilige mannen.

Het ogenblik is gekomen dat hij ertoe zal worden verkoren het tweede deel van zijn inwijding te ondergaan. De daarop volgende zondag wordt Mattheüs, tijdens de dienst, voor een extra vastenperiode van veertig dagen geplaatst. Hij weet wat dit betekent en zijn innerlijke vreugde is groot. In geknielde houding bidt hij lang, zeer lang.

Bron: Op weg naar de Heilige Graal – de oude Kathaarse mysteriën door Antonin Gadal

LEES OF BELUISTER ACHTERGRONDEN EN VERKLARINGEN BIJ DIT BOEK

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL