6. Op weg naar de heilige graal – Bid voor wie u vervolgen – boek van Antonin Gadal

 

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL

Eerste deel: De grotten der Églises van Ussat : 1 en 2, 3, 4, 5, 6, 7

Tweede deel: De grotten der Églises van Ornolac. De Heremiet : 8, 9, 10, 11, 12

Derde deel: Bethlehem : 13, 14, 15

Hoofdstuk 6

Bid voor wie u vervolgen,
opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader in de hemel,
die zijn zon doet opgaan over bozen en goeden.
Indien ge liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt ge?

Jezus (Mattheüs 5:44-46)

Het is zondag, de dag des Heren. Op deze dag is er niemand in de werkplaatsen. Behalve de Broeders die een vaste taak te verrichten hebben, brengen allen, ook de novicen, hun tijd door in de kapel.

Aan de vooravond heeft de Meester voor de novicen de gang naar de kapel geopend; Mattheüs en Guilhem hebben zich dan ook reeds vroeg in de morgen naar de heilige plaats begeven. Toch zijn zij niet de eersten. Alle Broeders die geen dienst hebben, liggen reeds geknield in gebed, terwijl ook enkele novicen achter hen hebben plaats genomen. ‘De ster van de Herder’ enkele meters van de met wit linnen bedekte holte, geeft een flikkerend licht, terwijl de stenen lampen die in inkepingen in de muur geplaatst zijn, met hun schijnsel de zwakke stralen van het daglicht, dat door de ingangsopening schemert, versterken. Er heerst volkomen stilte; geen schaduw beweegt, niettegenstaande de harde grond van gemalen baksteen de knieën tenslotte verwondt.

Deze stille, gemeenschappelijke gebedsoverpeinzing duurt lang: de stem van de tijdmelding heeft reeds twee keer geklonken, als zij het zevende uur aankondigt. Wat betekenen uren voor deze Parfaits, die gewoon zijn zich noch om begin, noch einde te bekommeren, en te lijden, zelfs zonder er zich rekenschap van te geven.

Op dit moment staat plotseling, als een geest, de grijsaard, de Meester, voor de diensttafel. Hoe is hij daar gekomen, zonder dat iemand hem gezien of gehoord heeft? Niemand kan het zeggen, zo groot en innig is ieders gerichtheid. Eerst als hen de woorden ‘Broeders en zonen’ bereiken, heffen allen het hoofd op en richt de aandacht zich op de heilige stenen tafel. Als vanzelf staan allen op en wachten met gekruiste armen op de aanroep, waarmee de Ancien de dienst aanvangt.

De tafel is bedekt met een rein wit linnen kleed, waarop het Evangelie van Johannes, het boek van de welbeminde, geopend is neergelegd. Dan heft de grijsaard met ten hemel geslagen blik de armen omhoog, tot bescherming van alle aanwezigen, en, terwijl hij de schone vertroostingen van Bethlehem over hen uitstort, spreekt hij met zachte, bezielde stem de aanroep uit waarmee de heilige ceremonie aanvangt:

‘Indien ik daartoe waardig ben, ben ikzelf de redelijke tempel van God. Jezus Christus, zijn Zoon, is het levende beeld van een levende majesteit. Een door de waarheid onderrichte ziel is zijn altaar. De eerbewijzen en de offers die Hem moeten worden gebracht, bestaan uitsluitend uit eenvoudige en reine gebeden.’

Hij knielt neer, gevolgd door alle aanwezigen. Terwijl de hoofden gebogen en de handen gevouwen zijn, schijnt zacht, als vanuit de grond, het Onze Vader op te komen, het verheft zich prachtig tot aan het gewelf van de kapel, om zich met zachte, herhaalde echo’s in de rots op te lossen: ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt…’ O, hoe prachtig en innig wordt dit gebeden!

Vervolgens voltrekt zich, terwijl allen nog steeds geknield liggen, de ‘openbare belijdenis der zonden’, die, alleen des zondags, het derde deel van de dienst vormt.

De grijsaard parafraseert Faustus, de beroemde Meester van Milève:

‘O Christus, o goddelijke Meester,
ik heb de drie elementen van volmaaktheid bewaard:
de reinheid van mijn handen,
de reinheid van mijn mond,
de reinheid van mijn hart.
Ik heb vader en moeder, broers en zusters verlaten. Ik heb alles verzaakt wat het Evangelie ons opdraagt prijs te geven; ik draag noch goud, noch zilver meer in mijn beurs.
Ik ben tevreden met de eenvoudige voeding van elke dag. Ik maak mij in het geheel niet bezorgd over wat ik morgen te eten of te drinken zal hebben of waarmee ik mij zal kleden.
Gij ziet in mij de zaligsprekingen, die gij gepredikt hebt en waaruit het Evangelie bestaat.
Gij ziet dat ik arm ben, zacht en vreedzaam en dat mijn hart rein is.
Gij ziet hoe ik, in tranen, honger, dorst, vervolging en de haat der wereld verdraag, om wille van de gerechtigheid.
Heb ik gezondigd? Alleen de Vader en gij kunnen het weten.
Mijn onwetendheid is oorzaak van mijn zwijgen, want ik heb alles gedaan om dwaling te vermijden.
Vergeef mij, zo ik tegen u mocht hebben gezondigd.’

De belijdenis is spoedig ten einde. Wat kunnen deze arme wezens, die zich los hebben gemaakt van de wereld, en voor wie de bevelen Christi heilig en absoluut zijn, te belijden hebben?

‘Moge de Heer u zegenen en u tot het goede einde leiden’ spreekt de Meester, terwijl hij de aanwezigen zegent met geheven linker onderarm, wijsvinger en middelvinger, en de drie overige vingers gebogen in de holte van zijn hand.

De Broeders en de novicen nemen plaats op de stenen die, gerangschikt in een halve cirkel, tot zitplaatsen dienen. Een onbeschrijfelijke, diepe ontroering vervult Mattheüs. En dat kan ook niet anders: de eenvoud der gebaren, de ongekunsteldheid der woorden, de strenge ernst van de plaats, zij stimuleren het bewustzijn tot verheven hoogten.

Het vierde gedeelte van de dienst, een eenvoudige parafrase op het Evangelie, neemt nu een aanvang.

Mattheüs weet dat wanneer Jezus in de tempel kwam, Hij begon te lezen. De hazzan, de officiële voorlezer, reikte Hem dan de boekrol. Hij ontrolde deze en las de parasja of haftara van de dag. Uit deze leesstof trok Hij dan enkele conclusies die voortvloeiden uit zijn gedachten: de midrasj of commentaar.

Het komt Mattheüs dan ook voor als zag hij de Christus in persoon, als de grijsaard, na driemaal diep de knieën te hebben gebogen, zijn vinger doopt in het reinigende water, dat, komende van de stalactieten, wordt opgevangen in een rotsbekken, rechts van de diensttafel. De grijsaard neemt het heilige Boek van het reine lijnwaad af en begint met een stem vol wijding te lezen:

‘Wie zich verdeemoedigt zal verhoogd worden, en wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden. Als ge bidt, zult ge niet zijn als de geveinsden, die verlangen door de mensen gezien te worden. Wilt ge bidden, ga dan in uw binnenkamer, en zodra ge u bewust zijt alleen te zijn, bid tot uw Vader die in het verborgene is. En uw Vader die in het verborgene ziet, zal u verhoren. Gebruik bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen, die menen door de veelheid van woorden verhoord te zullen worden. God, uw Vader, weet wat ge van node hebt, alvorens ge het Hem vraagt.’

Mattheüs drinkt ieder woord in. Het doet hem zelfs pijn als de parafrase van het Evangelie beëindigd wordt. Hij zou graag willen dat de stem nog enige tijd verder ging. Hij is de laatste die neerknielt om deel te nemen aan het gebed waarmee de dienst besloten wordt.

De Meester heeft de Bijbel teruggelegd op de tafel, reinigt andermaal de handen en buigt driemaal langzaam en vol ernst de knieën. Dan keert hij zich naar de rotsholte aan zijn linkerhand, die met wit linnen is toegesloten. Plechtig loopt hij erheen, wrijft de zool van zijn armoedige, versleten sandalen op de bodem af, gaat staan op het granietblok dat tegen de rots is geplaatst, tilt voorzichtig en vol aandacht de witte sluier op, neemt uit de rotsholte een kostbare vaas, heft deze op tot vóór zijn ogen, keert zich langzaam, heel langzaam om, als wil hij het heilige symbool niet bewegen, en strekt zijn handen voorwaarts: een standbeeld gelijk, als vergroeid met het granietblok waarop hij zich bevindt, staat hij daar als drager en beschermer van deze goddelijke ceremonie.

Een ogenblik blijft hij zo staan. Alle Broeders zijn in aanbidding neergezonken, met het voorhoofd de aarde rakende, en, in volkomen innerlijke gerichtheid, los van alles wat zich om hen heen afspeelt.

‘De heilige Graal… de volmaaktheid in Christus’ zegt Mattheüs bij zichzelf, zonder het hoofd op te heffen. Lapis ex coelis! Welk een verheven moment!

De grijsaard keert zich langzaam weer naar links, plaatst het heilige symbool in de rotsholte terug, herschikt zorgvuldig de wit-linnen afdekking, stapt van het granietblok en voegt zich weer bij de tafel.

Driemaal buigt hij de knieën, om ‘de zegen van het rituaal’ af te sluiten, keert zich naar rechts, tot de naast hem staande Parfait en geeft hem de vredeskus, die vervolgens ieder in de kring aan zijn buurman doorgeeft. Tot besluit van de dienst wordt door allen tezamen, geknield, het Onze Vader gebeden.

Nadat de grijsaard het heilige Boek en het reine kleed weer opgenomen heeft, verdwijnt hij, zonder een woord te spreken, in de gang die naar het binnenste der Églises leidt.

De Broeders komen nu om beurten bij de tafel, knielen en geven zich, terwijl hun handen plat op de tafel rusten, lange tijd aan hun meditatie over.

Mattheüs wil wel altijd in de kapel blijven. Maar Guilhem neemt hem bij de hand en brengt hem, via de uitgang, naar het platform van de grot der ateliers, niet om te werken, op deze zondag die aan de Heer gewijd is, maar om een ogenblik in de buitenlucht en in het milde zonlicht rust te nemen.

Na het middagmaal en de gebeden, maken zij een wandeling door de vele gangen om Mattheüs terdege bekend te maken met zijn nieuwe verblijf. Daarna wonen zij een bespreking bij die de Meester in de kapel houdt over de viering der jaarlijkse feesten:

  • het feest der geboorte, de openbaarwording van de Christus;
  • het passiefeest, zonder lijden, van de Christus;
  • het feest van de wederopstanding, zonder verblijf in het graf;
  • het feest van de hemelvaart, de triomf van het lijden;
  • vooral: de uitstorting van de geest op de apostelen;
  • tenslotte: het feest van de Parakleet, het Manisola, in de herfst.

In feite dus vier grote feesten: het Kerstfeest (Nadal), het Paasfeest (Pascor), Pinksteren (Pentecosta), en het Manisola; twee gewijd aan de Heiland: Kerst en Pasen, en twee aan de Trooster: Pinksteren en Manisola. Elk van de drie eerstgenoemde feesten moet worden voorafgegaan door een vastentijd van veertig dagen. Mattheüs, intelligent en godvruchtig van nature als hij is, drinkt al deze woorden in en prent ze onuitwisbaar in zijn geheugen.

Hij voegt zich zonder veel moeite in de gemeenschap en neemt zich voor niet achter te blijven op de zware weg naar de heilige Graal, die hij in volle vrijheid gekozen heeft.

Bron: Op weg naar de Heilige Graal – de oude Kathaarse mysteriën door Antonin Gadal

LEES OF BELUISTER ACHTERGRONDEN EN VERKLARINGEN BIJ DIT BOEK

BESTEL OP WEG NAAR DE HEILIGE GRAAL