ESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS
De onderstaande tekst is hoofdstuk 2 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op de Christushiërarchie of geestesschool.
Het is nu noodzakelijk een nadere beschouwing te wijden aan de geestesschool en haar schijnbaar abstracte waarde in concrete lijnen te schetsen. In de geestesschool komen de drie krachten, die in alle wereldgodsdiensten toegeschreven worden aan het grote goddelijke wezen, tot uiting en ontwikkeling. De goddelijke wil wordt verbonden met het begrip Vader; de goddelijke wijsheid met het begrip Zoon; de goddelijke werkzaamheid met het begrip Heilige Geest. Wij gaan er daarom toe over de geestesschool te vereenzelvigen met God en de drie krachten die van hem uitgaan. Wij noemen de geestesschool de Vader, die ons in zijn Zoon ontmoet en ons door zijn Heilige Geest op het pad van regeneratie stuwt.
In de geestesschool ontmoet de leerling, eerstehands, de Heilige Geest, de Trooster, die van Jezus Christus getuigt. In de geestesschool beleeft de leerling de ontmoeting met de actuele Christus, dat wil zeggen, vrij van historische en bevooroordeelde dogmatische omlijsting. In de geestesschool ervaart de leerling het Vaderhart, dat zich voor zijn verloren en hervonden kind openbaart.
Dat het hier geen mystieke hallucinatie betreft, geen onverantwoordelijke verheerlijking van de geestesschool, doch een klaar weten en een denknoodzakelijkheid, hopen wij in het volgende te bewijzen. Teneinde de redelijke gronden voor ons standpunt te kunnen omvatten, moet de leerling bereid zijn onafhankelijk te denken, vrij van overlevering en autoriteiten.
Wij beweren dat in en door de geestesschool aan alle eeuwenlange speculaties over God, Christus en de Heilige Geest een absoluut einde kan komen. In en door de Geestesschool kan het godsbegrip en het inzicht omtrent het godsbestaan een krachtige en wetenschappelijke basis verkrijgen.
Wat weet men in het algemeen, als eerstehands beleven, in religieuze kringen van God, Christus, Heilige Geest en andere krachten waarvan de Bijbel gewaagt? Men spréékt heel devoot over hen, men doet heel zeker over hen, de theoloog doet alsof hij hen van nabij kent, doch alles is in hoge mate speculatie, speculatief geloof, zich baserende op Bijbelgezag en/of kerkgezag. In wezen wéét men niets.
Wat weet en ervaart de religieuze mens van zijn God en van de goddelijke krachten ? Als men alle particuliere geloofservaring tot de juiste proporties terugbrengt, blijft er vrijwel niets over dan experiment, emotie en napraterij. Erfelijkheid, zich openbarende in het bloedswezen, en de voortdurende belevendiging van een collectief gedachtenbeeld zijn de diepere oorzaken van het religieuze leven der massa.
Gewoonten en het zoete, eventueel harmonische verleden, een mystiek tehuis en een mystieke aanleg, kunnen de mens het uiterlijke en speculatieve doen handhaven als heilige huisjes, doch als hij eerlijk is, moet hij erkennen met dat alles tenslotte met lege handen te staan. Wij zijn ervan overtuigd dat in en door de geestesschool eveneens een eind kan komen aan al het halve of driekwart atheïsme en aan het algemeen religieloze standpunt van ontelbaren.
Het verleden van de kerk en de kerkpraktijk, de gedragingen van priesters en andere geestelijke heren, het optreden van miljoenen zogenaamde gelovigen, heeft ontelbaren van de ware godsdienst vervreemd, en aldus, in en door het bloed der vanzelfsprekend-afkerigen, hier en daar een religieloze generatie opgebouwd.De óntkenning van al dezulken is echter evenveel, of beter even weinig waard als de érkenning van de zogenaamd gelovigen.
Wij menen dat er in de wereld over het algemeen van religie in hogere, bevrijdende zin niet of niet meer kan worden gesproken. Daarom moet een totale nieuwreligieuze oriëntering, een nieuwe geestelijke gezindheid, de weg banen tot een werkelijk geestelijke verheffing van wereld en mensheid.
Hoe nieuw en alomvattend deze religieuze oriëntering moet worden, kan de mens, die waarlijk zoekt, eerst beseffen als hij een diepe studie maakt van de Universele Leer, zoals deze door de geestesschool wordt geopenbaard.
Door de geestesschool beleeft en ervaart hij de werkzaamheid en de aanwezigheid van de drie alomtegenwoordige Godskrachten. Hij schouwt hun bemoeienis met zichzelf en met de wereld; en door de geestesschool brengt hij een binding met deze drie krachten tot stand, zodat hij, uit persoonlijke ervaring en uit persoonlijk zien en weten, kan getuigen van God-in-het-hier, van God-in-mij, van God-in-de-wereld. Hij zal daarvoor dan geen tekst- of kerkgezag nodig hebben en het zijn kinderen niet kunnen opdringen.
De student in de mysteriën van het Rozenkruis zal begrijpen dat wij niet de pretentie hebben een absoluut Godsbegrip te willen doorgeven. Wij getuigen slechts van ‘God geopenbaard in het vlees’, dat wil zeggen van de Godskrachten, de goddelijke aanraking, die wij van onderen op kunnen benaderen en ervaren.
De Logos bewijst zich steeds door middel van zijn schepping en zijn schepsel. En wanneer men nu ontdekt op welke wijze hij zich door zijn schepping en schepsel bewijst, dan realiseert men zich tevens het goddelijke reddingsproces, zoals ook dat zich aan ons wil openbaren. Zulk een openbaring kan nimmer begrensd of dogmatisch zijn. Zij kan nimmer worden vastgelegd in één boek, zij kan nimmer worden gezegd in één woord. Daarom blijft de mens die het pad der mysteriën betreedt, altijd leerling; zijn kennis staat altijd ten achter bij de openbaring. En wanneer enig student zich aan kennis vastbindt en de openheid voor ‘open’baring mist, dan wordt hij gegrepen door de verstening van het intellectualisme. Het naderen van de wijsheid die bij God is, is een eeuwig voortgaan van horizont tot horizont. Op déze wijsgerige grondslag wil het Rozenkruis zijn mensheidsdienst verrichten.
Zo is er dan van de grondlegging der tijden af een goddelijke Hiërarchie, geopenbaard in en dóór mensen. In deze god-menselijke Hiërarchie werkt de drievoudige Godsopenbaring waarvan in het voorgaande sprake was.
Deze Hiërarchie bestaat uit entiteiten, die óf in het grijze verleden staande zijn gebleven in de grote verzoeking, welke de val der mensheid heeft veroorzaakt, óf sedertdien weer opgeklommen zijn tot hun oorspronkelijke bestemming.
Deze Hiërarchie is ons dus zeer nabij. Zij vormt het Levende Lichaam des Heren. Zij is door de eonen heen gegroeid tot een machtig organisme en zij wordt steeds krachtiger, doordat zich van tijd tot tijd meer levende delen in dit verheven Lichaam voegen.
Daar deze Hiërarchie zich altijd bewogen heeft in overeenstemming met het goddelijke wezen en het goddelijke plan, werd zij onveranderlijk beïnvloed en doorstraald door de grote kosmische en bovenkosmische drievoudige goddelijke krachten. Men kan dus zeggen (en de leerling ervaart het, als een diepe waarheid): ‘door de Hiërarchie heen heeft God zich aan de mensheid meegedeeld’.
Vervolgens zal het de onderzoeker van deze dingen duidelijk zijn dat, daar de Hiërarchie uit de menselijke levensgolf oprijst, zij hierdoor ook een zeer krachtige bloedsbinding heeft met allen die in de aardse natuur ronddolen; en dat aldus de goddelijke krachten, die van haar gebruik maken, door haar eveneens een bloedsbinding met de gehele mensheid onderhouden. De Christusbe- moeienis, als werkzaamheid van de Logos, is daarom niet historisch te begrenzen binnen een tijdperk van tweeduizend jaren, het betreft hier een eeuwigheidsaanraking.
Wat men in Jezus Christus heeft te schouwen duidt op een nieuwe Christuskracht-impuls, een nieuwe Christusopenbaring, met gebruikmaking van de Hiërarchie. Tevens vestigt de Jezus-manifestatie de aandacht op een zeer markant en uniek heilsfeit, want in Jezus naderde de goddelijke kracht de menselijke bloedskracht tot op het innigst. Jezus was onzer één! Daarom kan de begrijpende leerling zeggen: ‘In Jezus Christus werd ook Christus onzer één’. Sedertdien kan men de goddelijke Hiërarchie met het volste recht de Christushiërarchie noemen.
De Christushiërarchie of geestesschool is derhalve een groots en levend organisme, bestaande uit vele leden, die, hoewel allen een zeer ontwikkelde individualiteit bezittende, nochtans volstrekt één zijn in geest en streven. De geestesschool doorkruist alle gebieden van stof en geest, zij is levend alomtegenwoordig. Wij noemden haar ‘God geopenbaard in het vlees‘; zij is alles in allen; zij is onpasseerbaar voor ieder mensenkind; zij vormt natuurnoodzakelijk hét pad, dé school, de enige mogelijkheid tot werkelijke verlossing.
Wij kunnen deze uitspraak nu formuleren, zonder bij de student de schijn van enghartigheid en sektarisme te wekken. Deze formulering bedoelt het universele Christusbemoeien zonder omwegen in het hart te grijpen; en het is volkomen logisch, dat de geestesschool zich sedert de Jezus-openbaring noemt naar het kruis van de Heer en de leerling wekt, de rode roos van het bereiken in het hart van dat kruis te bevestigen.
Hij behoeft dus niet stil te staan bij de historische verschijning en zich af te vragen hoe dit of dat geweest mag zijn. Het is voor hem niet nodig allerlei tekstmateriaal onder de loep te nemen en hij kan zich volkomen rustig distantiëren van alle theologisch en filosofisch gekrakeel. Laat anderen al die geestelijke gespletenheid in deze wereld bestuderen en zich opwinden over de vraag wie al of niet de waarheid bezit. De student in de mysteriën behoeft geen dogmatische verhandelingen te verteren en geen theologische graden op universiteiten te behalen om recht van spreken te hebben.
Er is in het nu en in het hier een zich aan de mensheid openbarend, levend hiërarchiaal Christuswezen, met vele duizenden leden, de Onzichtbare Kerk, vonken schietend van glorie en licht in alle gebieden van stof en geest. Aan de werkzaamheid van dit wezen ontkomt niemand, want door een uiterst intelligent en gecompliceerd stelsel worden alle mensen op indirecte wijze door de geestesschool beïnvloed.
Bovendien is er de mogelijkheid op directe wijze met de hiërarchie Broederschap in binding te komen, namelijk als in de leerling aanwezig is wat wij preherinnering noemen: iets van herinnering aan de vroegere en verloren menselijke glorie, en bereidheid tot fundamentele verandering. Indien deze bereidheid zich in een getrouw volhardend daadleven bewijst, gaat de leerling de weg die tot binding met de geestesschool voert. Deze binding beduidt: opgenomen te worden in de Christushiërarchie, een levend lid te worden van Christus’ Kerk.
Het is mogelijk, zo al niet waarschijnlijk, dat de lezer wat vreemd staat tegenover het zo juist besprokene. Toch is dit alles door alle tijden heen bekend geweest, zij het dan soms in gesluierde of verminkte aanzichten, of ook wel in overduidelijke doch niet begrepen taal. Alle wereldgodsdiensten hebben van het bestaan der Hiërarchie getuigd, van het goddelijke lichaam, dat in en door mensen geopenbaard wordt, Alle godsdiensten hebben entiteiten gekend en ook genoemd, die tot dit Levende Lichaam behoorden, en vandaaruit in volkomen staat van heiligheid en kracht, werkten en streefden.
Alle godsdiensten hebben hun pantheon van bevrijden gekend. Dit heeft dikwijls aanleiding gegeven tot zeer onjuiste en hoogst bedenkelijke toestanden. Men denke aan het rooms-katholicisme, met zijn middeleeuwse heiligencultus en zijn kerkpraktijk, waarbij door exoterische willekeur en/of redenen van kerkpolitiek sommige entiteiten werden geproclameerd als te behoren tot de Christushiërarchie, terwijl anderen, die daarop eventueel veel eerder aanspraak konden maken, uit het pantheon werden geweerd.
Aldus werd door aardse willekeur en wegens kerkelijke belangen een pantheon gevormd en uitgebreid. Aldus ontstond, als imitatie der Christushiërarchie, een kerkhiërarchie, een uiterst gevaarlijk lichaam, dat diverse gebieden van stof en geest onveilig maakt en waarover wij later nog zullen spreken.
Wij vermelden in dit verband eveneens het brahmanisme, het Tibetaanse boeddhisme en het mohammedanisme, die met hun pantheon van kerkheiligen tot dezelfde vormendienst en hetzelfde gevaar vervallen zijn.
De kerkhervorming heeft, als natuurlijke reactie op het rooms-katholieke verval, terecht de oorlog verklaard aan het pantheon van heiligen en zijn onheilvolle nasleep en daarmee de roomse kerkhiërarchie afgewezen. Tegelijkertijd heeft het protestantisme echter in onwetendheid het wezen der Christushiërarchie verloochend, en aldus, zoals in meer zaken, de waarheid weggeprotesteerd.
De Christushirarchie is, naar haar wezen, volstrekt naamloos, daar de levende leven van Christus’ lichaam één zijn in hem. En zo wij een of meer leden dezer Hiërarchie ontmoeten, dan kunnen wij hoogstens vermóéden met deze of gene entiteit te doen te hebben. Geen van hen zal zich echter ooit anders declareren dan als dienaar van Christus, als dienaar van de geestesschool. Het gevaar van de vorming van een pantheon van heiligen door een niet begrijpende en parasiterende massa wordt daardoor voorkomen.
Wij hopen met de voorgaande uiteenzetting het drievoudige Godswezen, dat in en met de geestesschool ten behoeve van de verlossing der mensheid werkzaam is, zeer dicht bij u te hebben gebracht, zonder daarbij te steunen op autoriteit of historie, en wel als een reële waarde, die direct en concreet in het nu door u kan worden gegrepen.
Wanneer wij nu, lezer, te uwen behoeve de Bijbel ter hand nemen, dan blijkt dat wij niets gezegd hebben dat naar de Schrift niet volkomen veilig staat. Zoals gezegd citeren wij echter de Bijbel slechts te uwen behoeve. Hetgeen wij hebben uiteengezet is niet waar omdat het in de Bijbel staat. Al stond het er niet in dan was het niettemin wáár. De leerling moet boven schriftgezag en elke andere uiterlijke autoriteit uitstijgen. Dan zal de waarheid zich in hem vrijmaken en hem steeds waarheid als waarheid doen herkennen.
Wij verwijzen u dan o.a. naar I Korinthe 12 en naar Efeze 5, vers 30, waar sprake is van de ‘leden van zijn lichaam’. Voorts naar verschillende uitspraken in het filosofische Johannes-evangelie: ‘Wij zullen komen en bij hem wonen’; ‘blijf in mij gelijk ik in u’; ‘al het mijne is het uwe’; ‘ik ben in hen verheerlijkt’; ‘de heerlijkheid, die gij mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn : ik in hen en gij in mij’ ; ‘ik wil dat waar ik ben , ook zij bij mij zijn’.
Christus zegt dit alles niet met betrekking tot de aardse mens, of tot de organisatie die zich op aarde ‘kerk’ noemt, maar van de in hem aan de aarde onthevenen, die tezamen in de Bijbel ook wel worden aangeduid als ‘de Ekklesia’, dat is: de geestesschool.
Wij hebben ons, sinds wij onze arbeid aanvingen, door fundamentele verandering en gedreven door de geestdrang der herinnering, geplaatst onder de geestwet, onder de filosofie der geestwet, en onder de toepassing der geestwet. Aldus stemden wij ons af op de Christushiërarchie, op de geestesschool, om zo van onderen op, door magie en door inwijding, tot haar op te stijgen.
Het is daarom met innige dankbaarheid dat wij kunnen vermelden, dat sinds 20 augustus 1953 de binding met de magnetische keten der Universele Broederschap een feit is, en onze jonge gnostieke broederschap als deelhebster in de Hiërarchie is opgenomen.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
- De drie vermogens die gewekt moeten worden
- De Christushiërarchie of Geestesschool
- Magie
- Inwijding
- Wat wordt ingewijd
- Involutie – evolutie
- Het rad van geboorte en dood
- Microkosmische reïncarnatie
- De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
- De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
- De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
- Het proces van regeneratie en wereldredding
- De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
- Spiritisme (I)
- Spiritisme (II)
- Spiritisme (III)
- Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
- Levenshouding en vegetarisme
- Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
- De kosmische twee-eenheid (I)
- De kosmische twee-eenheid (II)
- Onze verhouding tot staat en politiek
- Onze verhouding tot het esoterische levensveld
- Het gebed
- De Bijbel
- Het Gouden Rozenkruis