Het werk van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri – Peter Huijs op eeuwfeest Gouden Rozenkruis 2024

Tijdens het middagprogramma op de honderd jaar-viering van het Gouden Rozenkruis op 24 augustus 2024 in Haarlem zijn er twee voordrachten gehouden in de gerenoveerde grote tempel van het J. van Rijckenborgh-centrum, Zakstraat 6. Peter Huijs – voormalig uitgever van Rozenkruis pers – sprak over het werk van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri. Hannie te Grotenhuis – de huidige uitgever van Rozenkruis pers – ging in op de schat van het Rozenkruis. Peter Huijs heeft de geschiedenis van het Gouden Rozenkruis, internationaal bekend als het Lectorium Rosicrucianum, uitgebreid beschreven in met name zijn boeken Geroepen door het wereldhart, De vuurgloed van de ontstijging en Plaatsen waar de geest waait. De toespraak is hieronder te lezen.  

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN PETER HUIJS

Dames en heren,

Een verhaal als dit zouden Jan van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) weinig hebben geapprecieerd, een verhaal over hun leven en werk. Jan Leene en Hennie Stok-Huizer, hun burgerlijke namen, waren nogal wars van persoonlijkheidsverheerlijking. Wel waren het vriendelijke en innemende mensen.

‘Gewoon, een aardige man’, kenschetst zijn dochter hem. ‘Een vader die met mijn broer voetbalde, net als alle vaders. Hij ging iedere zondag met hem mee. Mijn vader was een echte voetbalman. Als hij bijvoorbeeld een lezing gaf richtte hij het zo in, dat, hij daarna nog naar de voetbalwedstrijd kon.’

Anderen benadrukken hoe, inderdaad, vol eenvoud hij was. Hij was als mens vooral een vriend van jongeren. ‘Tegemoetkomend, sober in zijn gebaren, niet in de zin van joviaal maar altijd bereid tot helpen’, zegt de schrijver Jongekind van hem. ‘Tegenover iedereen open en altijd zonder kritiek. Je hebt altijd het gevoel tegenover je beste vriend te staan.’
En de schilder Johfra zegt van hem: ‘Ik sta er telkens van versteld hoe volkomen mijnheer Van Rijckenborgh mij begrijpt, nog voor ik mijn stuntelige redenatie heb uitgesproken. Hij is als een kristalmeer.’

Catharose de Petri is anders. Reeds als jong meisje was zij overspoelt door de vele levensvraagstukken, zoals doel en wezen van het menselijk leven hier op aarde. ‘Zij is beweeglijk van aard en weet snel haar gedachten te ordenen en te formuleren’, schrijft de al aangehaalde Jongekind. Ze is tegelijk argeloos en bijzonder scherpzinnig. Een zekere waardigheid is haar eigen, ze dwingt best wel respect af. ‘Ze leest van haar bezoekers af wat ze wensen en tracht hen van antwoord te dienen voordat zij iets hebben gevraagd. Haar vriendelijke tegemoetkomendheid weet de mensen voor zich te winnen.’

Er zijn nauwelijks meer persoonlijke data. Hun persoonlijkheden zijn versmolten met hun levenswerk. Zelf waarschuwt Jan van Rijckenborgh meermaals: ‘Let erop dat je wat wij je in de Geestesschool vertellen, niet plakt op ons, de personen die het je overdragen. Het is niet van ons, het is onpersoonlijk, het is uit de universele cirkel, wij geven het door zoals we het ontvangen hebben. Anders zul je zien, als zo vaak is gebeurd, dat een geestelijke beweging met het overlijden van de stichters weer verglijdt in het verleden. Hij verwijst bijvoorbeeld naar Frederik van Eeden, met zijn Walden of naar Willem Meng met zijn gnostisch-theosofische vereniging ‘Wie denkt, overwint’ die hier op het Kopje van Bloemendaal zijn jaarlijkse openluchtviering hield. Dat is allemaal meer dan honderd jaar geleden, ik weet niet of er nog iemand is die ervan weet.

Jan van Rijckenborgh spreekt altijd met eerbied over de opdracht die hij van ‘broederschapswege’ heeft ontvangen, een opdracht die hij al in 1915 ervoer. Let wel, hij wist toen absoluut niets over het Rozenkruis. Hij kreeg voor het eerst op zesjarige leeftijd het toen nog uiteraard zeer vage besef dat er ‘zoiets als het Rozenkruis’ moest zijn. Maar wat het Rozenkruis inhield, daarvan had hij geen flauw idee. ‘Maar dat gevoel werd steeds sterker, en dan ga ja zoeken, zoeken naar mensen die het Rozenkruis is de wereld uitdragen en zo kwam ik in contact met de Rosicrucian Fellowship van Max Heindel’, zegt hijzelf.

Hun gezin woonde, onder andere, hier iets verderop aan de Bakenessergracht, Nederlands-hervormd, en zijn vormende jaren zijn vooral geïnspireerd door de hartstochtelijke pleidooien van professor de Hartog, die hij wekelijks met zijn broer Wim bezocht. De in die tijd spraakmakende dominee de Hartog was in die tijd predikant in de Bavo op de Groote Markt.

Wat behelst die opdracht dan? Het is de opdracht om een nieuw soort christendom te brengen, en een gemeenschap te vormen, vanuit een christelijk beleven vol levenswijsheid. Geen dogma maar dienst aan anderen. Geen dwingende leer maar een begrijpen, dat je toepast in je leven. Van jongsafaan wijdt hij zich aan dat ideaal. Een ideaal, een beleven, dat de mensen die met hem gaan vooral met het hart herkennen. Zij omarmen het vanwege de mensvriendelijkheid van het ideaal, en zij kunnen er begrijpend mee instemmen. ‘Een redelijk-zedelijk bewustzijn, waarin hoofd en hart samengaan’, zo zal J. van Rijckenborgh het later omschrijven.

Maar dat alleen is niet het enige. Dat propageren misschien veel stromingen binnen en buiten de kerk. Begin jaren twintig krijgen zijn broer Wim Leene en hij, Jan, een vertaling van ‘The Rosicrucian Cosmo-conception’ (De wereldbeschouwing der rozenkruisers) in handen, geschreven door Max Heindel. Zo komen zij in contact met de Rosicrucian Fellowship in Californië. Zij breken met de kerk. Beiden voelen onmiddellijk dat dit het is waar het gevoel naar verwees. En ze ervoeren de enorme potentie van het rozenkruis-gedachtegoed. Het stamt uit dezelfde bron als de inwendig gevoelde opdracht die beiden koesteren, maar het doet meer: het verklaart op esoterische wijze de achtergronden van het bestaan. Het komt overeen met het innerlijke waarnemen dat Wim en Jan kenmerkt. Door lid te worden van deze groepering in Californië zijn zij gerechtigd een eigen studiecentrum te starten, dat dan vanaf 1924 begint. Zij houden zelf de datum van 24 augustus aan, vandaag honderd jaar geleden, het moment van hun eerste contact. Zo begint het Nederlandse Rozenkruisers Genootschap.

En ook die achtergrond is evenwel niet het enige. Want een vereniging is een naambord, een etiket, maar het gaat hen om de mensen, en hun welzijn. Wim en Jan Leene weten in hun voordrachten, ieder op zijn eigen wijze, steeds ‘het wezen des harten’ te raken. Zij wakkeren bij ieder die hen beluisterde een eigen energie aan, en binden hen samen in een groep vrienden. En juist dat is, waarnaar de mensen in die moeilijke jaren van de Grote Depressie tussen de beide wereldoorlogen uitzien. Het terugvinden van het ware begin noemt de jonge rozenkruisorganisatie ‘uit God geboren zijn’, naar de woorden die zo’n centrale plaats innemen in het eerste manifest van het klassieke Rozenkruis uit de zeventiende eeuw, de Fama fraternitatis.

Die begin-energie is een gouden sleutel voor het leven. Deze slecht alle barrières van stand en positie. Iedereen is daarin gelijk. En in het samengaan wordt het eigen innerlijk sterker bewust, en worden de motieven zuiver. Want het streven in die dagen is naar groter bewustzijn, meer wijsheid en het voornaamste: een grotere liefde. Pak daarmee je eigen leefcirkel aan.
De cirkel van universele liefde – God is Liefde –die doorstraalt op een hoger plan de bewuste kosmos. Zet jezelf in waar jij leeft!

In de moderne School van het Gouden Rozenkruis, 100 jaar later, zijn die doelen niet veranderd. Voor hen en de eerste pioniers die met hen waren, zoals Cor Damme in 1927, en Catharose de Petri vanaf 1928, blijft Christus de bron van menselijke waardigheid. In die eigenschappen gaan zij op. Dat noemen zij, opnieuw naar een adagium uit de Fama fraternitatis ‘In Jezus ondergaan’.

Zo neem je de verantwoordelijkheid voor lot en leven in eigen hand. Niemand is dan meer slachtoffer van de omstandigheden: de filosofie van de rozenkruisers legt uit dat alle omstandigheden kansen zijn. In iedere gegeven omstandigheid, in iedere situatie, schuilt de kracht om – met en door het Licht – tot vrijheid, in ieder geval geestelijk maar ook stoffelijk, door te breken, Wie met Lichtkracht werkt, doet de derde stap: ‘Uit de heilige Geest te worden wedergeboren.’

In 1935 proberen zij de moederorganisatie in Amerika te bewegen mee te werken aan een groot internationaal initiatief, om de Rozenkruis wijsheid verder uit te dragen. Dit voornemen slaagt op dat moment niet. Daarom besluit de vriendengroep, ca 500 zielen sterk, als een zelfstandig Nederlands Rozenkruisers Genootschap verder te gaan. Zomerweken volgen op ‘de Haere’, een idyllische plaats op de Veluwe. Ieder jaar houden zij daar vier ‘kampweken’. In alle rust en in de frisse, etherisch zuivere atmosfeer van de natuur kunnen de deelnemende vrienden daar bezinning en verdieping opdoen. Wim en Jan, als leiders, produceren de meeste teksten. Heerlijke weken zijn dat, als we de verslagen mogen geloven.

Tijdens deze weken zie je, in de opeenvolging van de jaren, een verschuiving optreden in hun denken. In het verdiepen van de leringen van Max Heindel stuiten zij op de grenzen van de esoterie. Want in hoeveel richtingen men de die beschouwingen ook weet uit te breiden, steeds weer stuit men op een grens. Het is de grens van de zintuigen, de grens van wat denken vermag. Er moet nog iets uitgaan bóven het denken. Het is de grens van deze wereld, een ring-niet-verder. Zij noemen deze de Luciferische wereld ordening. Daar bovenuit gaat er een ‘Jehovistische’ wereldorde, onkenbaar voor aardse zintuigen en intellect, maar waarneembaar met een redelijk-zedelijk bewust zijn vanuit een puur en gereinigd hart. Van die wereld draagt iedereen een vonk, en sommigen een grotere vlam, in zich.

Als dan de Tweede Wereldoorlog een streep door de zomerse activiteiten haalt, volgen ondanks alle troebelingen die de oorlog meebrengt, jaren van concentratie en opnieuw, bezinning. Jan Leene schrijft gedurende de oorlog zijn Rijckenborgh-brieven aan de nu fysiek onbereikbare vrienden. Tezamen met Hennie Stok-Huizer, die vlakbij woont, bereiden zij een groots nieuw initiatief voor, dat op een nieuw uitgangspunt stoelt.

Niet meer de persoonlijke ontwikkeling komt op de eerste plaats, maar de ontwikkeling van de hierboven genoemde Vonk van de Godheid in iedere mens, of de Roos-des-Harten, die het aanrakingspunt is met de oorspronkelijke wereld. Want, zo denkt hij, rozenkruisers willen niet ‘alleen maar’ christen zijn. Zij weten!

Dat vereist een geheel nieuwe benadering, een geheel nieuwe werkwijze, en een geheel nieuw werkapparaat. Zo ontstaat na de oorlog het Lectorium Rosicrucianum, de School van het Gouden Rozenkruis. In Bilthoven wordt een conferentiecentrum gekocht, maar in geestelijk opzicht ligt er vóór hen een onontgonnen terrein, dat met het eigen leven en denken –en de Lichtkracht van de Christus – moet worden gexploreerd. In een schaarse uitweiding over zijn zoektocht schrijft hij op zeker moment (in De Chinese Gnosis):

‘We hebben deze wereld onderzocht in al haar verschijningen. We konden dat, omdat wij van deze wereld zijn. Wij konden alles wat deze wereld te bieden heeft, doortasten en doorproeven. En alles was… moeite en verdriet. […] We concludeerden dat dit de zin van het ware leven niet kon zijn, en dat het niet goed was, nog langer mee te doen met hen, die de mensen hier voor de gek houden. Men moet op een gegeven moment over het bestaan van het heden kunnen regeren. Dus waren we verplicht, objectief en niet aan de hand van autoriteiten, het Tao van de oudheid te doorgronden. […] We vingen aan met brokstukken uit de heilige taal die waren overgebleven. Uit het onderzoek bleek duidelijk, dat er, behalve deze natuurorde, een oorspronkelijk rijk is, een rijk ver en ver buiten het hoogste nirwanische gebied, een rijk dat zich zeer nadrukkelijk distantieert van deze natuur met haar beide sferen. Toen we dit gevonden hadden, gingen we op onderzoek uit, om na te gaan of er mensen, of groepen van mensen waren, die naar dat andere rijk gestreefd hadden,[…] en welke kenmerken hun levensloop vertoonde. Wij onderzochten of mensen van die aard, hoewel zeer van elkaar verwijderd en door eeuwen gescheiden, toch dezelfde wegen gingen. En wij ontdekten dat al deze groepen georganiseerd streefden, in volkomen gelijke zin. Toen gingen we over tot zelf-vrijmetselarij. Want wie het begin weet van het oorspronkelijke, heeft de draad van Tao, van Ariadne, in handen […].’

Dat oorspronkelijke, de wijsheid van Tao, is het Licht van de Christus, waarmee zij in 1946 aanvangen de School te herbouwen. Zij reizen naar Zuid-Frankrijk, naar Occitanië, het land waar eertijds de Kathaarse samenleving bloeide. Met de innerlijke weg van de Kathaarse broederschap, en de zuiverheid van hun streven ervaren zij een sterke verwantschap.

Daar ontmoeten zij in de persoon van Antonin Gadal een vriend, een oudere broeder, die de mysteriën van de broederschap uit de dertiende eeuw beschermd en bewaard heeft. Hij herkent en bevestigt hun opdracht. Uit zijn inspiratie en in nauwe ziele-samenwerking komt vervolgens het innerlijke werk van de geestesschool voort. En tegen het eind van de jaren vijftig is het werk van het Rozenkruis een volwaardige entiteit binnen de gemeenschap van Rozenkruis, Kathaar en Graal, die zij de Driebond van het Licht noemen. De naam Catharose de Petri brengt die drie-eenheid tot uiting. Vanaf dan groeit het Lectorium Rosicrucianum wereldwijd.

Vanaf 1963, tot aan zijn overlijden in 1968, blijven zij hun leerlingen inspireren; zij houden vijf grote internationale conferenties. In deze zogeheten Aquariusconferenties, die allen gepubliceerd zijn, schetsen zij de contouren van een toekomst voor de ziel in de wereld van een nieuwe tijd. Vanaf dan wijden zij zich ook intensief aan de interne voortgang van het Lectorium Rosicrucianum als werkelijke school van de geest.

Als Jan van Rijckenborgh in 1968 overlijdt zal Catharose de Petri tot 1990 de verdere uitbouw van de innerlijke graden, de hogere aanzichten van de Geestesschool bezielen. Iets voor die tijd, in 1962 en het voorjaar van 1963 diepen zij de Universele Leringen nader uit aan de hand van de diamanten verzen uit De Stem van de Stilte. Het kleine boekje, dat een spiritueel kleinood wordt genoemd is in 1891 geschreven door mevrouw Blavatsky.

Jan van Rijckenborgh plaatst deze eeuwenoude strofes midden in de actuele zijnstoestand van de strevende mens van nu. Zijn teksten daarover, in totaal meer dan vijftig toespraken, zijn nooit eerder gepubliceerd, en wij zijn dankbaar dat wij ze vandaag voor het eerst, onder de titel Beschouwingen over de Stem van de Stilte het daglicht mogen laten zien. De sobere, rustige lay-out van het boek doet recht aan zijn serene inhoud. Wij hopen innig dat de bestudeerder kracht en bemoediging zal kunnen putten uit de woorden van wijsheid, liefde en mededogen die praktisch elke pagina doet oplichten.

En daarmee, dames en heren, bewijst de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis, het Lectorium Rosicrucianum springlevend te zijn. Stevig gebaseerd op het rijke gedachtegoed van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri, waarvan nu alles in druk is verschenen, staat zij in 2024 sterk en gevarieerd in meer dan vijftig werkvelden. Zij is volwassen geworden. In de jaren die voor ons liggen zal de vorm wellicht nog vele malen veranderen, zoals ook zij haar vorm steeds hebben aangepast aan de eisen van de tijd. Maar de blijde boodschap van de bevrijding der zielen voor mensen die dat willen, zal stralend overeind blijven.

Uit God geboren – Ex Deo nascimur
In Jezus ondergegaan – In Jesu morimur
Door de heilige geest wedergeboren – Per spiritum sanctum reviviscimus.