Henry David Thoreau (1817-1862) was een Amerikaans essayist, dichter, leraar, natuuronderzoeker en sociaal-filosoof. Deze anti-autoritaire denker zonderde zich vrijwillig twee jaar af in de bossen bij Concord (Massachusetts) en deed daarover verslag in zijn meesterwerk ‘Walden’. Dat is een tijdloze klassieker over natuur en bezinning waarin de auteur onbehagen over de toenmalige maatschappijstructuur uitspreekt.
In 1845 trok Henry David Thoreau de bossen in. Twee jaar lang verbleef hij in een huisje aan de oever van Walden Pond om te lezen, te denken en te schrijven. Hij kwam terug met een tekst die een van de grootste werken in de wereldliteratuur zou worden. In Walden koppelt Thoreau enthousiaste natuurobservaties en filosofische overdenkingen aan een pleidooi voor een betere samenleving. Meer dan honderdvijftig jaar na de eerste druk inspireert deze unieke tekst nog steeds wereldwijd lezers tot reflectie en bezinning.
In ‘De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid’ spreekt een meer geëngageerde Thoreau. Hij weigerde belasting te betalen aan een bewind dat slavernij en de oorlog tegen Mexico goedkeurde, en werd daarvoor een nacht in de gevangenis gezet. Thoreau verdedigt het recht en zelfs de plicht van iedere burger om ongehoorzaam te zijn aan een onrechtvaardige regering.
‘Geen enkel mens heeft zijn ideeën welluidender en passioneler verwoord dan Henry David Thoreau.’ – Martin Luther King
‘De 19de-eeuwer Henry David Thoreau is een schrijver voor alle tijden: hippie, groene denker en antiglobalist avant la lettre.’ – NRC Handelsblad
AFORISMEN VAN HENRY DAVID THOREAU
- Als je een man naar je toe ziet komen met de overduidelijke bedoeling om je goed te doen, moet je vluchten voor je leven.
- Als het tijd is om te sterven, laten we dan niet ontdekken dat we nooit hebben geleefd.
- De grootste tragedie in het leven is om je hele leven te vissen en te ontdekken dat je nooit op zoek was naar vis.
- De jongeling brengt materialen samen om een brug naar de maan te bouwen, en de man van middelbare leeftijd besluit uiteindelijk er een schuur van te maken.
- De mens is geboren om te slagen, niet om te falen.
- De mens van recht en wet – de formele, de conservatieve mens – is een kleurloos individu.
- De waarheid gaat nooit de leugen berispen; haar oprechtheid is alleen reeds de strengste berisping.
- Denk voor jezelf, of anderen zullen voor je denken zonder aan jou te denken.
- Diep betreuren is opnieuw beginnen.
- Denk voor jezelf, of anderen zullen voor je denken zonder aan jou te denken.
- Een filosoof zijn is niet louter het hebben van subtiele gedachten, maar het zo van wijsheid houden, dat men leeft zoals zij voorschrijft.
- Een vroege ochtendwandeling is een zegen voor de hele dag.
- Elke generatie lacht om de oude modes doch volgt angstvallig de nieuwe.
- Het is het huwelijk van de ziel met de natuur, die het brein vruchtbaar maakt en geboorte geeft aan de verbeelding.
- Het is niet genoeg om bezig te zijn. Dat zijn de mieren. De vraag is: waar zijn we mee bezig?
- Het is nooit te laat om je vooroordelen op te geven.
- Het kleinste zaadje van geloof is beter dan de grootste vrucht van geluk.
- Het stadsleven bestaat uit miljoenen mensen die samen eenzaam zijn.
- Het universum is breder dan onze kijk erop.
- Hoed u voor alle ondernemingen waar nieuwe kleren voor worden vereist.
- Huur niet iemand die het werk doet voor geld, maar iemand die het doet uit liefde.
- Ik ging naar het bos omdat ik welbewust wilde leven, om alleen de essentiële feiten van het leven naar voren te brengen, en te kijken of ik niet kon leren wat het te leren had, en niet, toen ik stierf, te ontdekken dat ik niet had geleefd.
- Ik heb geen tijd om haast te hebben.
- Ik heb nooit een gezelliger kameraad gevonden dan de eenzaamheid.
- Ik maak mezelf rijk door minder te willen.
- Ik twijfel er niet aan dat het bij zijn geleidelijke verbetering deel uitmaakt van de bestemming van het menselijk ras om te stoppen met het eten van dieren.
- In een wereld van vrede en liefde zou muziek de universele taal zijn.
- Kenmerkend voor wijsheid is dat zij geen wanhopige dingen doet.
- Leef voor je overtuigingen en je kunt de hele wereld aan.
- Men wordt niet in de wereld geboren om alles te doen, maar om iets te doen.
- Niets is beter om het hart te voeden dan te zorgen dat er weinig verlangens zijn.
- Pas als we al onze kennis vergeten, beginnen we het te weten.
- Tijd is als een handvol zand – hoe strakker je het vastpakt, hoe sneller het door je vingers stroomt.
- We moeten leren om wakker te worden en onszelf wakker te houden.
- Zeg wat jij wilt zeggen, in plaats van wat anderen willen horen.
HET BEGIN VAN WALDEN: BESPARING
Toen ik de volgende bladzijden schreef, althans de meeste ervan, woonde ik in mijn eentje in de bossen, op anderhalve kilometer afstand van mijn naaste buren, in een huis dat ikzelf had gebouwd aan de oever van het kleine meer Walden Pond in Concord, Massachusetts, en voorzag ik uitsluitend in mijn levensonderhoud met het werk van mijn handen. Daar heb ik twee jaar en twee maanden gewoond. Nu ben ik weer te gast in de beschaafde wereld.
Ik zou mijn aangelegenheden niet zo aan de aandacht van mijn lezers moeten opdringen als mijn plaatsgenoten niet nadrukkelijk hadden geïnformeerd naar bijzonderheden aangaande mijn leefwijze, wat sommigen ongepast zouden noemen, al komen ze mij absoluut niet ongepast voor maar, gezien de omstandigheden, juist heel natuurlijk en gepast. Sommigen vroegen wat ik at; of ik me niet eenzaam voelde; of ik niet bang was; en zo meer. Anderen waren benieuwd welk deel van mijn inkomsten ik aan liefdadige doelen wijdde; en anderen, met grote gezinnen, hoeveel arme kinderen ik onderhield.
Daarom wil ik diegenen onder mijn lezers die geen bijzondere belangstelling voor mij koesteren, vragen me te verontschuldigen als ik een paar van deze vragen in dit boek wil beantwoorden. In de meeste boeken wordt het ik, de eerste persoon, weggelaten; hier zal het gehandhaafd worden; dat is, wat egocentrisme aangaat, het voornaamste verschil. Meestal beseffen we niet dat per slot van rekening altijd de eerste persoon aan het woord is. Ik zou het niet zoveel over mijzelf hebben als er iemand anders was die ik even goed gekend heb. Helaas moet ik me tot dit onderwerp beperken door mijn beperkte ervaring.
Bovendien vraag ik van mijn kant van elke schrijver vroeg of laat een eenvoudig, oprecht verslag van zijn eigen leven, en niet alleen maar van wat hij heeft gehoord over de levens van andere mensen; een verslag zoals hij naar zijn familie zou sturen vanuit een ver land; want als hij een oprecht leven heeft geleid, moet hij dat hebben gedaan in een land dat ver van mij vandaan ligt. Misschien zijn deze bladzijden meer in het bijzonder gericht tot arme studenten. Wat de rest van mijn lezers aangaat, hun zullen die passages aanspreken die op hen van toepassing zijn. Ik vertrouw erop dat niemand bij het aantrekken van de jas de naden oprekt, want hij zou van nut kunnen zijn voor wie hij past.
Ik zou graag iets willen zeggen dat niet zozeer de Chinezen of de bewoners van de Sandwich-eilanden aangaat als wel u die deze bladzijden leest en die naar men zegt in New England woont; iets over uw toestand, vooral uw uiterlijke toestand of omstandigheden in deze wereld, in deze plaats, hoe die is, of het nodig is dat hij zo beroerd is als hij is, en of hij al dan niet kan worden verbeterd. Ik heb heel wat gereisd, in Concord, en overal in werkplaatsen en kantoren en op het land, waar de inwoners me boete leken te doen op talloze opmerkelijke manieren.
Wat ik heb gehoord over Brahmanen die, blootgesteld aan vier vuren, recht in de zon zitten te kijken, of met hun hoofden omlaag boven vlammen hangen of over hun schouders naar de hemelen kijken totdat ze onmogelijk weer hun natuurlijke houding kunnen aannemen terwijl hun gedraaide hals alleen maar vloeibaar voedsel doorlaat naar hun maag; of die hun hele leven aan de voet van een boom geketend doorbrengen; of die als rupsen met hun lichamen de omvang van grote rijken meten; of op één been boven op pilaren staan – zelfs deze vormen van bewuste boetedoening zijn nauwelijks ongelooflijker en verbazingwekkender dan de taferelen waarvan ik dagelijks getuige ben.
De twaalf werken van Heracles waren onbeduidend vergeleken met die welke mijn buren hebben ondernomen; want dat waren er maar twaalf en er kwam een eind aan; maar ik heb nooit gezien dat deze mensen een monster versloegen of vingen of enig werk tot een goed einde brachten. Zij hebben geen vriend Iolaos die met een gloeiend ijzer de wortel van een hydra-kop dichtbrandt, maar zodra er één kop is afgeslagen, springen er twee tevoorschijn.
Ik zie jonge mannen, plaatsgenoten, die zo onfortuinlijk zijn dat ze boerderijen, huizen, schuren, veestapels en landbouwwerktuigen erven; die ben je namelijk gemakkelijker rijk dan kwijt. Het was beter voor hen geweest als ze op de open weide waren geboren en door een wolvin waren gezoogd, zodat ze met een helderder blik hadden gezien in wat voor veld ze moesten zwoegen. Wie heeft hen tot slaven van de grond gemaakt? Waarom moeten ze hun twintig hectaren opeten als de mens alleen veroordeeld is om een paar kilo vuil te eten? Waarom moeten ze al meteen na hun geboorte beginnen hun graf te delven? Ze moeten een mensenleven leven en dit alles voor zich uitduwen, en zich er zo goed mogelijk mee zien te redden.
Hoeveel arme onsterfelijke zielen heb ik niet ontmoet die bijna verpletterd en gesmoord worden onder die last; die kruipend hun levensweg afleggen en een schuur van vijfentwintig bij vijftien meter voortduwen met augiasstallen die nooit zijn uitgemest, en vijfendertig hectaren land ploegen, maaien, hoeden, en ook nog bosbouw plegen! Degenen die hun aandeel niet hebben gekregen en niet hoeven te worstelen met dergelijke overbodige lasten die ze hebben geërfd, vinden het al een heel gezwoeg om enige tientallen kilo’s vlees te beheren en te cultiveren.
Maar de mensen zwoegen door een misverstand. Het beste deel van de mens wordt weldra in de bodem ondergeploegd tot compost. Door een schijnbaar noodlot, dat gewoonlijk noodzaak wordt genoemd vergaren ze, zoals in een oud boek staat, schatten die worden bedorven door mot en roest en die na inbraak worden gestolen door dieven. Het is het leven van een dwaas, zoals ze zullen merken wanneer ze het einde ervan bereiken, zo niet eerder. Men zegt dat Deukalion en Pyrrha de mensen hebben geschapen door stenen over hun hoofden achter zich te gooien:
Inde genus durum sumus, experiensque laborum, Et documenta damus quâ simus origine nati.
Of, zoals Raleigh het op zijn sonore wijze heeft gedicht:
‘From thence our kind hard-hearted is, enduring pain and care,
Approving that our bodies of a stony nature are.’
Tot zover over blinde gehoorzaamheid aan het orakel van het toeval, dat hen stenen over hun hoofden achter zich laat gooien, zodat ze niet zien waar ze zijn gevallen.
Veel mensen zijn, zelfs in dit betrekkelijk vrije land, uit louter onwetendheid en misverstand zozeer in beslag genomen door de kunstmatige zorgen en de overdreven zware lasten van het leven dat ze er de mooiere vruchten niet van kunnen plukken. Hun vingers zijn er door hun overdadige inspanning te onhandig voor en trillen te zeer. Feitelijk heeft de zwoegende mens geen gelegenheid om van dag tot dag zijn ware zelf te zijn; hij kan zich de menselijkste verhoudingen tot de mensen niet veroorloven; de marktwaarde van zijn arbeid zou erdoor dalen. Hij heeft geen tijd om iets anders te zijn dan een machine.
Hoe kan degene die zijn kennis zo vaak moet benutten zich goed bewust worden van zijn onkunde – wat nodig is voor zijn groei? Alvorens een oordeel over hem uit te spreken, zouden we hem af en toe gratis moeten voeden en kleden en hem onze hartversterkingen toedienen. Onze mooiste karaktereigenschappen kunnen we, als het tere waas op vruchten, alleen behouden door er heel delicaat mee om te gaan. Maar toch behandelen wij onszelf of elkaar niet met zoveel tederheid.
Sommigen van u zijn arm, dat weten we allemaal, zij vinden het leven moeilijk, snakken soms als het ware naar adem. Ik twijfel er niet aan of sommigen van u die dit boek lezen zijn niet in staat alle maaltijden die ze verorberd hebben of de jassen en schoenen te betalen die snel verslijten of al afgedragen zijn, en zijn op deze bladzijde beland om geleende of gestolen tijd te besteden en door hun crediteuren een uur afhandig te maken.
Het is overduidelijk wat een karig en steels leven velen van u leven, want mijn blik is door ervaring gescherpt; altijd op het randje, proberen in zaken te gaan en uit de schulden te raken, een oeroud moeras, dat door de Romeinen aes alienum werd genoemd, andermans brons, want sommige van hun munten waren van brons; nog steeds levend, en stervend, en begraven met andermans brons; altijd maar belovend morgen te betalen en vandaag stervend zonder te kunnen betalen; trachtend in de gunst te komen, klandizie te krijgen, op tal van manieren, behalve door vergrijpen waarvoor je in de staatsgevangenis belandt; liegend, vleiend, je stem gevend, jezelf laten krimpen tot een notendop van beleefdheid of jezelf opblazen tot een dampkring van dunne, vervliegende edelmoedigheid om je buurman over te halen dat hij je zijn schoenen laat maken, of zijn hoed, of zijn jas, of zijn koets, of dat je zijn kruidenierswaren mag importeren; jezelf ziek makend om iets opzij te leggen voor als je ziek wordt, iets om in een oude kast weg te stoppen, of in een kous achter het behang, of, veiliger, in de bank van bak- steen; het doet er niet toe waar, het doet er niet toe hoeveel of hoe weinig.
Soms ben ik verbaasd dat we zo – zo frivool kunnen zijn, zou ik bijna zeggen – dat we zo’n aandacht schenken aan de grove, maar ietwat exotische vorm van slavernij die de Neger-slavernij genoemd wordt; er zijn zoveel doortrapte, subtiele meesters die zowel het Noorden als het Zuiden knechten. Het is erg om een zuidelijke opzichter te hebben; het is nog erger om een noordelijke te hebben; maar het is het ergst als je zelf de slavendrijver bent. Heb de mond maar vol over het goddelijke in de mens! Zie de voerman op de straatweg, die dag en nacht op weg is naar de markt; roert zich in hem iets goddelijks? Zijn hoogste plicht is het voederen en drenken van zijn paarden! Wat heeft zijn bestemming voor hem te betekenen in vergelijking met het belang van de lading? Rijdt hij niet voor Jonker Druktemaker? Wat is goddelijk, wat onsterfelijk aan hem? Zie hoe hij kruipt en sluipt, hoe hij de hele dag in vage vrees leeft, niet onsterfelijk of goddelijk, maar de slaaf en gevangene van zijn zelfbeeld, een faam die hij heeft verworven door zijn eigen daden.
De publieke opinie is een zwakke tiran vergeleken bij onze privéopinie. Wat iemand van zichzelf vindt is hetgeen zijn lot bepaalt, of liever aanwijst. Zelf-emancipatie, zelfs in de West-Indische provincies van onze fantasie en verbeelding – welke Wilberforce zal die verwezenlijken? Denk ook eens aan de dames in dit land die in afwachting van het einde der tijden kussens borduren, zonder blijk te geven van de geringste belangstelling voor hun noodlot! Alsof je de tijd zou kunnen doden zonder de eeuwigheid geweld aan te doen.
De meeste mensen leiden levens van kalme wanhoop. Wat berusting wordt genoemd, is troosteloze wanhoop. Van de wanhopige stad ga je naar het wanhopige land, en dan moet je jezelf troosten met de moed die nertsen en muskusratten tonen. Zelfs schuilt er een stereotiepe maar onbewuste wanhoop onder de zogenaamde spelen en vermakelijkheden van de mensheid. Ze zijn niet speels, want ze komen nadat er gewerkt is. Maar het getuigt van wijsheid om geen wanhopige dingen te doen.
Als we in aanmerking nemen waartoe de mens op aarde is, om de woorden van de catechismus te gebruiken, en wat werkelijk nodig en dienstig is om te leven, lijkt het alsof de mensen bewust hebben gekozen voor de gebruikelijke leefwijze omdat ze daaraan de voorkeur geven boven alle andere. Toch menen zij oprecht dat zij geen andere keuze hebben. Maar zij die wakker en gezond van aard zijn, beseffen dat de zon helder is opgekomen. Het is nooit te laat om onze vooroordelen te laten varen. Geen enkele manier van denken of doen, hoe oud ook, is te vertrouwen zonder bewijs.
Wat iedereen vandaag de dag napraat of in stilte voor waarheid houdt, kan morgen vals blijken, en alleen maar wat rook van meningen die sommigen vol vertrouwen aanzagen voor een wolk die hun velden met vruchtbare regen zou besprenkelen. Je probeert iets te doen wat je volgens mensen van vroeger niet kunt, en je merkt dat je het kunt. Oude daden voor oude mensen, en nieuwe daden voor nieuwe. Mensen van vroeger wisten ooit misschien niet eens dat ze verse brandstof moesten aandragen om vuur brandend te houden; mensen van nu leggen wat droog hout onder een ketel en vliegen met de snelheid van vogels rond over de wereld op een wijze die de ouden zou doden, zoals het gezegde luidt.
De ouderdom is niet beter en nauwelijks even bevoegd tot onderricht geven dan de jeugd, want hij heeft meer verloren dan gewonnen. Het valt zelfs te betwijfelen of de grootste wijze door te leven iets van absolute waarde heeft geleerd. Voor de praktijk hebben de ouden de jongen geen belangrijke raad te geven, hun eigen ervaring is zo beperkt en hun levens zijn zulke miserabele mislukkingen geweest – naar zij menen om persoonlijke redenen; misschien hebben ze ondanks die ervaring nog wat vertrouwen over en zijn ze alleen minder jong dan ze zijn geweest.
Ik heb zo’n dertig jaar op deze planeet geleefd, en nu nog moet ik de eerste lettergreep horen van een waardevolle of zelfs serieuze raad van ouderen. Zij hebben mij niets verteld en kunnen me waarschijnlijk niets vertellen dat ertoe doet. Hier is het leven, een experiment dat ik voor een groot deel niet heb beproefd; maar ik heb er niets aan dat zij het hebben geprobeerd. Als ik enige ervaring heb waarvan ik denk dat die waardevol is, weet ik zeker dat mijn Mentors er niets over hebben gezegd.
Een boer zegt tegen mij: ‘Je kunt niet van alleen maar plantaardig voedsel leven, want dat levert niets op om botten van te maken’; daarom besteedt hij er nauwgezet een deel van zijn dag aan om zijn gestel te voorzien van grondstof voor gebeente; al pratend loopt hij de hele tijd achter zijn os, die hem en zijn zware ploeg ondanks alle obstakels voorttrekt met botten die van plantaardig voedsel zijn gemaakt. Sommige dingen zijn in sommige kringen, de meest hulpeloze en ziekelijke, werkelijk noodzakelijk voor het leven, terwijl ze in andere alleen maar luxe zijn, en in weer andere totaal onbekend.
Er zijn er die menen dat het hele terrein van het menselijk leven al door hun voorouders is betreden, zowel de hoogten als de dalen, en dat voor alles al is gezorgd. Volgens Evelyn ‘schreef de wijze Salomo voor hoe ver bomen uit elkaar moesten staan, en beslisten de Romeinse pretoren hoe vaak je zonder in overtreding te zijn naar het land van je buurman mocht gaan om de eikels op te rapen die erop vallen en welk deel ervan die buurman toekwam’.
Hippocrates heeft zelfs richtlijnen nagelaten over de wijze waarop we onze nagels moeten knippen; namelijk gelijk met de vingertoppen, niet korter en ook niet langer. Zonder twijfel zijn de saaiheid en de verveling die de indruk wekken dat ze de veelheid en de vreugden van het leven hebben uitgeput zo oud als Adam. Maar de mogelijkheden waarover de mens beschikt zijn nooit gepeild; we mogen evenmin aan de hand van precedenten vaststellen tot wat hij in staat is, want er is nog maar zo weinig geprobeerd: ‘Wees niet bedroefd, mijn kind, want wie zal vaststellen wat je hebt nagelaten?’