BESTEL GESCHIEDENIS VOOR MORGEN
Met welvaartsstaten die wankelen, megadroogtes die dreigen, rechts- extremisme dat oprukt, supercyclonen die verwoesting zaaien en ongebreidelde virussen die pandemieën veroorzaken, lijkt de mensheid een tijdperk van voortdurende crisis in te gaan, waarin de toekomst meer dan ooit onzeker is. Hoe kunnen we ons een weg banen door dit alles? Terwijl politici vastzitten in het nu, pleit Krznaric voor een blik achterwaarts om de toekomst vorm te geven. Hij put hoopvolle lessen uit de geschiedenis om deze crises te overwinnen en onthult hoe het verleden niet alleen ons begrip van gisteren verdiept, maar ook onze relatie met de toekomst herdefinieert. Hieronder volgen het begin van hoofdstuk 1 en de inhoudsopgave.
1 AFKICKEN VAN FOSSIELE BRANDSTOFFEN
Radicaal activisme en de kracht van burgerlijke ongehoorzaamheid
De West India Interest is een van de machtigste politieke lobbygroepen uit de Britse geschiedenis. ‘De Interest’, zoals de groep vaak simpelweg genoemd werd, bestond uit plantagehouders, kooplieden, financiers, politici, advocaten, geestelijken en journalisten die allen één doel voor ogen stond: het in stand houden van de slavernij in de Britse koloniën in het Caribisch gebied. Hoewel deze lobbyisten vooral in het begin van de negentiende eeuw actief waren, kunnen we verrassende lijnen trekken naar de hedendaagse milieuproblematiek.
In 1807 had Groot-Brittannië de slavenhandel afgeschaft, maar niet de slavernij. Op de Britse suikerplantages in West-Indië werkten nog altijd meer dan 700.000 tot slaaf gemaakte mensen.
In de jaren twintig van die eeuw klonk de roep om emancipatie (afschaffing van de slavernij) steeds luider, waarop de Interest besloot een felle tegencampagne op touw te zetten. In een schaamteloze poging om de publieke opinie ten gunste van de slavernij te beïnvloeden, maakte het ‘Literair comité’ een jaarlijks budget van 20.000 Engelse pond vrij (het equivalent van 1,8 miljoen pond nu) voor de distributie van pro-slavernijpamfletten en de publicatie van artikelen in toonaangevende kranten en tijdschriften.
De Interest verzamelde verschillende argumenten ter ondersteuning van zijn standpunt. Door de slavernij, zei John Gibson Lockhart, schoonzoon van de schrijver Sir Walter Scott en een fel voorstander van de slavernij, konden Afrikanen zich verheffen uit de ‘barbaarsheid’, terwijl ze eenmaal vrijgemaakt waarschijnlijk zouden veranderen in ‘wetteloze bandieten die zwelgen in bloed’. Ook maakten ze ‘nog geen duizendste deel van de ellende’ door waarvan de abolitionisten spraken, schreef hij in Blackwood’s Edinburgh Magazine. Anderen zeiden dat plantagehouders het systeem uitstekend zelf konden reguleren en al plannen hadden om praktijken als het geselen van vrouwen te verbieden. De emancipatie zou niet alleen een ‘totale economische ramp’ zijn voor de plantagehouders en de duizenden mensen in Groot-Brittannië die voor hun broodwinning afhankelijk waren van de slaveneconomie, maar ook nadelig zijn voor de consument, die gedwongen zou worden duurdere suiker te kopen uit andere landen, zoals India.
De vertegenwoordigers van de Interest oefenden misschien wel de meeste invloed uit met hun standpunt dat de slavernij weliswaar moreel aanvechtbaar was, maar dat de emancipatie over enkele tientallen jaren moest worden uitgesmeerd, omdat een eenmalige emancipatie van alle slaven voor te veel beroering zou zorgen. De tot slaaf gemaakte mensen waren immers niet ‘ontwikkeld’ en ‘beschaafd’ genoeg om verantwoordelijk met hun vrijheid om te gaan. Zoals Kahinde Andrews, hoogleraar Black Studies, sarcastisch opmerkt: ‘Je kunt natuurlijk niet van wilden verwachten dat ze weten hoe ze in vrijheid moeten leven.’
In 1824 stelde de auteur van een artikel dat er ‘op zijn vroegst in 1860 (…) [een emanci- patie] mogelijk zou zijn die niemand schade toebrengt’. Tegelijkertijd, zo ging het artikel verder, was het van wezenlijk belang ‘de rechten van de plantagehouders’ te beschermen, die ‘een royale en rechtvaardige vergoeding’ moesten krijgen voor ‘het verlies van hun privé-eigendom’.
Tweehonderd jaar later zat ik in Edinburgh op een ted-congres over klimaatverandering te luisteren naar de toenmalige ceo van Shell, Ben van Beurden, die vrijwel exact dezelfde argumenten gebruikte met betrekking tot fossiele brandstoffen. In een nauwelijks verhuld pleidooi voor een geleidelijke transitie met een duur van enkele tientallen jaren, zei Van Beurden dat Shell ‘aan de goede kant van de geschiedenis’ wilde staan en daarom uit zijn ‘legacy business’ wilde stappen, oftewel de olie- en gasproductie, de sector waarin het bedrijf van oudsher actief is. Maar deze transitie moest ‘in een acceptabel tempo’ plaatsvinden. Als ze te snel gebeurde, zou het huidige verdienmodel van het bedrijf kunnen ‘imploderen’.
Sterker nog, Shell móést olie en gas blijven produceren om de transitie naar duurzame vormen van energie, zoals windenergie, te financieren. ‘We hebben de traditionele sectoren nodig om het beleid voor de toekomst te betalen,’ zei hij. ‘Ik kan ze niet morgen in het riet laten lopen.’ Bovendien, zei hij, was Shell het aan de consument verplicht om fossiele brandstoffen te blijven produceren, omdat er nog zo veel vraag naar bestaat. Alles in overweging genomen verklaarde het bedrijf bereid te zijn de netto koolstofuitstoot in 2050 tot nul terug te brengen. Eerder was niet realistisch.
Van Beurdens spitse argumenten voor een heel geleidelijke transitie werden allesbehalve klakkeloos aangenomen. Hij deelde het podium met klimaatrechtvaardigheidsactivist Lauren MacDonald, die wees op de schijnheiligheid van de groene campagne van Shell: het bedrijf had niet alleen miljoenen gestoken in pogingen om de beweringen van klimaatwetenschappers te ontkrachten, maar lobbyde nu ook bij de Britse regering om een vergunning voor olieboringen voor de Schotse kust. Voordat MacDonald demonstratief het podium verliet uit protest tegen het feit dat Van Beurden spreektijd kreeg op een congres over de aanpak van de klimaatcrisis, vroeg ze hem waarom Shell, ‘terwijl u hier loopt te verkondigen dat u iets wilt doen voor het klimaat’, onlangs in beroep was gegaan tegen de uitspraak van een Nederlands hof dat het bedrijf zijn co2-uitstoot moest verminderen. Van Beurden antwoordde daarop dat de uitspraak ‘volstrekt onredelijk’ was, omdat die van Shell verlangde dat het zijn uitstoot veel sneller verminderde dan andere bedrijven. Het was een oneerlijke en onrechtvaardige uitspraak, en dus was hij het aan zijn aandeelhouders ‘verplicht’ om daartegen in beroep te gaan.
De geschiedenis heeft een boodschap voor ons. Hoewel de schadelijke fossiele-brandstofproductie wezenlijk verschilt van het onverdedigbare tot slaaf maken van mensen, is het opmerkelijk hoezeer beide fenomenen illustreren dat economische elites het vermogen hebben hun positie te handhaven wanneer zij geconfronteerd worden met verandering. Net als de strijd tegen de slavernij wordt de strijd tegen de CO2-uitstoot belemmerd door de onbuigzaamheid en de tergend trage transitie van de gevestigde bedrijfsorde en van de overheden die zich aan die bedrijfsorde gebonden voelen.
Het is verleidelijk om te denken dat er in hoog tempo stappen worden gezet. Op diezelfde conferentie wekte een optimistische Al Gore met een enthousiaste speech de indruk dat een wereld waarin alle energie schoon wordt opgewekt en gebruikt binnen handbereik is: duurzame energiebronnen worden veel goedkoper, de elektrische-autorevolutie was in volle gang en zelfs het Kolenmuseum in Kentucky had zonnepanelen op zijn dak.
Maar cijfers liegen niet. Hoeveel is de mondiale jaarlijkse CO2-uitstoot afgenomen sinds op de klimaattop in Rio de Janeiro in 1992 de alarmklokken werden geluid? Helemaal niets. Sterker nog, de uitstoot is met 50 procent toegenomen. Hij stijgt jaar na jaar, afgezien van kleine dalingen na de bankencrisis van 2008 en tijdens de covid-pandemie. Sinds Rio heeft de mens meer CO2 de atmosfeer in gespuwd dan in alle jaren daarvoor. Alle technologische vernieuwingen en beloftes van bedrijven als Shell ten spijt wordt slechts 11 procent van de energie gewonnen uit duurzame bronnen, grotendeels uit water, slechts 2 procent uit wind en 1 procent uit zon. Een fractie van het totaal. Om onder de 1,5 graad opwarming te blijven moet de uitstoot minstens tien jaar lang jaarlijks met 8 à 10 procent afnemen. Om dat in perspectief te plaatsen: toen de wereldeconomie in 2020 vanwege covid in lockdown ging en bedrijven de deuren sloten, vliegtuigen aan de grond bleven en er nauwelijks mensen op straat waren, nam de uitstoot slechts met 6,4 procent af. Dat is dus wat minimaal nodig is. Elk jaar.
De houdbaarheidsdatum van de langzame transitie is allang verstreken. Het is zonneklaar dat er een snelle en radicale verandering nodig is. Maar hoe kunnen we die bewerkstelligen wanneer de machtige fossiele-brandstofindustrie de pompen draaiende wil houden en de meeste regeringen te bang zijn om voor het radicale beleid te kiezen dat zij wel in oorlogstijd of tijdens een pandemie willen voeren? Kan er licht zijn aan het eind van de tunnel wanneer de staal- en plasticindustrie amper duurzame keuzes maken en China in 2050 nog altijd 40 procent van zijn energie uit fossiele brandstoffen haalt? Moeten we niet erkennen dat de meeste energietransities uit het verleden, zoals die van hout naar kolen of van paard naar stoommachine, tergend traag zijn verlopen en vijftig tot honderd jaar duurden? Met andere woorden: hoe kunnen we, in een wereld die razendsnel opwarmt, omgaan met het kruipende tempo waarin zich de verandering voltrekt?
Wie vertrouwt op het wonder van de technologie gelooft in een gevaarlijk sprookje. Koolstofafvang en -opslag (ccs, carbon capture and storage: koolstof wordt uit de atmosfeer gehaald en diep onder de grond bewaard) zal waarschijnlijk deel uitmaken van de oplossing, maar deze techniek staat nog in de kinderschoenen en momenteel is er weinig bewijs dat we met deze aanpak het co2-peil snel en grootschalig genoeg naar beneden kunnen krijgen om ernstige klimaatschade te voorkomen. Andere technologische innovaties, zoals geo-engineering, zijn niet alleen riskant maar eveneens amper getest. Het kan ook anders: onze hoop niet simpelweg vestigen op technologische innovaties, maar op de innovatieve methodes die activisten gebruiken om tot ontwrichtende verandering te komen. En kunnen we daarvoor niet het best putten uit de strijd voor afschaffing van de slavernij?
Een verhaal over twee opstanden
In Groot-Brittannië wist de pro-slavernijlobby de emancipatie in ieder geval tot 1830 tegen te houden. De abolitionisten, die zich in 1823 hadden verenigd in de ‘Londense maatschappij tot matiging en geleidelijke afschaffing van de slavernij in het Britse Rijk’, hadden daar zelf een niet-gering aandeel in. De naam zegt het al. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze maatschappij, onder wie William Wilberforce en Thomas Fowell Buxton, waren ten diepste conservatieve mannen die zich gemakkelijk lieten verleiden door het paternalistische argument van de voorstanders van slavernij dat tot slaaf gemaakte Afrikanen nog niet klaar waren voor vrijheid en dat hun emancipatie dus stap voor stap moest worden gerealiseerd.
In 1830 werd echter duidelijk dat er groeiende onvrede heerste over de keuze voor heel geleidelijke afschaffing. Radicale vrouwelijke activisten als Elizabeth Heyrick riepen om onmiddellijke emancipatie. En omdat de Whigs nu de scepter zwaaiden in het parlement, moest de hertog van Wellington, de held van Waterloo, die als premier voor de slavernij was geweest, het veld ruimen en kwamen er meer abolitionisten in de regering. Maar zelfs dat bleek niet genoeg om de balans te doen doorslaan.
Het tij keerde het jaar daarop, toen Groot-Brittannië opschrok van een openlijke verzetsdaad: de Jamaicaanse slavenopstand van 1831. Deze opstand, die paste in een golf van Caribische slavenopstanden aan het begin van de negentiende eeuw (onder meer op Barbados en in Demerara), was de grootste slavenopstand in de Britse geschiedenis en had enorme invloed op de uiteindelijke afschaffing van de slavernij. Volgens historicus David Olusoga was het ‘de laatste gebeurtenis in een reeks die de balans deed doorslaan in het voordeel van de afschaffing’.
INHOUDSOPGAVE
Inhoud
Inleiding – Terugblikken om vooruit te gaan
- Afkicken van fossiele brandstoffen – Radicaal activisme en de kracht van burgerlijke ongehoorzaamheid
- Naar meer verdraagzaamheid – Samenleven in een middeleeuws islamitisch rijk
- Consuminderen – Pre-industrieel Japan en het ontwerp van een regeneratieve economie
- Sociale media beteugelen – De boekdrukkunst en de uitvinding van het koffiehuis
- Water voor iedereen – Wateroorlogen en het vernuft van de commons
- Het vertrouwen in de democratie herstellen – Over het herontdekken van de gemeenschapsdemocratie
- De genetische revolutie in goede banen leiden – De schaduwkant van de eugenetica en het streven naar algemeen welzijn
- De ongelijkheidskloof dichten – Strijden voor gelijkheid in Kerala en Finland
- Machines onder controle houden – Kunstmatige intelligentie en de opkomst van het kapitalisme
- De ineenstorting van de beschaving afwenden – Hoe naties en rijken crises en verandering hebben overleefd
Conclusie – Vijf redenen voor radicale hoop
Dankwoord
Noten
Illustraties
Bibliografie