Inleiding en inhoudsopgave uit ‘De weg der katharen – dertien zangen van een troubadour’ van Marcel Messing

BEKIJK DEEL 2 VAN HET GESPREK MET MARCEL MESSING OVER DE KATHAREN

Katharen. Een woord dat door velen synoniem is geworden met ketter. Talloze encyclopedieën hebben aan deze beeldvorming hun bijdrage geleverd. Vaak onwetend. Want onwetendheid omtrent de ware grootsheid van de mens houdt de harten van velen gesloten. Onwetendheid is het ook die de wortel vormt van alle kwaad.

Kathaar echter is het mysteriewoord dat betrekking heeft op al diegenen die gezuiverd zijn naar lichaam en ziel. Door deze zuivering, die haar aanvang heeft in het hart van de mens, kan de verbinding van een nieuw ontstane ziel met de immense kracht van de Heilige Geest plaatsvinden. Allen die in de geschiedenis van de mensheid het pad van zuivering gingen en ontvankelijk werden voor een volstrekt ander bewustzijn, waren in deze zin katharen. In hen werd het goddelijk bewustzijn geboren, waardoor iedere vorm van afgescheidenheid van het Zijn verdwijnt. 

Sinds Augustinus, zelf jarenlang toehoorder bij de mysteriebroederschap van de manicheeën, gesticht door de Perzische profeet Mani, is het woord kathaar door toedoen van de gevestigde kerken helaas steeds meer gelijkgesteld aan het woord ketter: hij die afwijkt van de oorspronkelijke ware leer. De naam alleen al gaf diverse machthebbers een vrijbrief om hen die zich kathaar noemen of onder een andere naam het pad van zuivering van lichaam en ziel praktiseerden, te vervolgen of uit te roeien. 

Toch zijn het de katharen die steeds de hoeders van de goddelijke mysteriën zijn. Zij vormen een goudenregen van broeders en zusters die zich tot op de dag van vandaag inzetten voor de bevrijding van een ieder die hunkert naar verlossing. Pas door de bevrijding van de zelfgeschapen boeien wordt het leven in al zijn liefde en waarheid doorschouwd. De sluier van onwetendheid wordt dan weggeschoven. Het goddelijk mysterie is opgelost. Het leven immers openbaart zich steeds zoals het is. 

Het is ons niet ontwaakte bewustzijn echter dat de volstrektheid ervan niet kan waarnemen. Velen wezen en wijzen de weg naar de ware zelfkennis. Zij fungeren als lichtbakens voor het verduisterde bewustzijn. Maar uiteindelijk zal ieder zelf de stap tot zelfkennis, tot verlossing moeten zetten. Men zal zelf de weg moeten worden, zelf moeten lopen, zelf in het labyrint van gedachten, gevoelens en begeerten de gouden draad van Ariadne moeten grijpen. 

God spreekt door de mond van Krishna in de Bhagavad Gita, kijkt door de gesloten ogen van Boeddha, zingt in de gatha’s van Zarathoestra, schrijft zijn heilige naam op de Smaragden Tafel (lofzang 2) van Hermes Trismegistus, spreekt in de spreuken van de Daodejing van Lao Zi, openbaart zich als centrumloos middelpunt in de cirkel van Pythagoras, profeteert door de monden van de profeten en mystici, danst in de Derwishen, glimlacht in zen, verhult zich in de mantel van de soefi’s.

Nooit wordt de mens de goddelijke openbaring onthouden, want het is door hemzelf dat God zich kan openbaren. Het is door een proces van zichzelf vrij-metselen dat de steen der wijzen, de éne hoeksteen zichtbaar wordt. De goddelijke wijsheid manifesteert zich dan in de mens. Theosophia wordt hier antroposophia. 

Geen meester, leraar, priester, kerk of geestesschool kan ons tot autoriteit zijn op het pad van bevrijding. Slechts God zelf kan ons onderrichten en tot bevrijding voeren. God in de hoedanigheid van het volkomen spirituele licht dat zich in iedere tijd en in iedere cultuur in een bepaalde gestalte openbaart. Dit licht mogen we de Christus noemen, de volkomen liefde en het oorspronkelijke licht dat eeuwigdurend alom aanwezig is en nimmer gebonden is aan een persoon. 

Alle volken ter wereld hebben in de zon de bron van alle leven herkend. De Indiër noemde hem Agni, de Egyptenaar Horus of Ra, de Babyloniërs Marduk en later Sjamash, de Perzen spraken van Mithras, de Grieken van Adonis, Helios, Apollo-Dionysos of Zeus, de Noren van Balder of Odin. Talloze tempels, piramiden en monumenten zijn aan de zon gewijd. De piramide van Cheops te Egypte, Stonehenge te Engeland, de hemel Yucatan te Mexico, de zonnetorens te Ierland, de Zikkûrats te Babylonië  en Carnac te Frankrijk.

Talloze lippen vormden hun heilige gebeden, gericht tot het licht van de zon; van Echnaton tot de heilige Franciscus. En vele bergen werden tot een gewijd zonnealtaar voor dit licht, zoals de Montségur, de Tabor, de Olympos, de Meru en de berg Athos. Wat onder verschillende namen werd aanbeden en geprezen, waar ontelbare handen zich voor vouwden en naar reikten, wat in diverse landen in het diepst van de duisternis in de winterzonnewende werd verwacht, het is steeds dit licht, het licht van de geestelijke Zon, die de Christus is, de eeuwige gewijde en toe-gewijde.

Het is dit licht dat door de zon die onze aarde verlicht, weerspiegelt wordt. Al het leven in het onmetelijke heelal ontvangt zijn vitaliteit uit dit licht, dat niet anders kan dan zichzelf wegschenken en daardoor middelpunt is van alle leven, zonder gebonden te zijn aan tijd-ruimte.

Het is dit licht waaruit broederschappen hun kracht putten ter innerlijke transformatie. te denken valt hierbij aan broederschappen als die van de essenen, manicheeën en druïden; in de middeleeuwen aan de ridders van de graal (tempeliers), de katharen en de rozenkruisers; eveneens in die tijd aan de bogomielen, patarenen, ridders van het gulden vlies en de alchemisten; en enige jaren later aan onder andere de vrijmetselaren. Zij allen hebben vol liefde hun getuigenis gegeven omtrent de goddelijke oorsprong van de mens. 

Ondanks bedreigingen en vaak zware vervolgingen zijn deze broederschappen er steeds in geslaagd de ziele-oogst van hun tijd onveiligheid te brengen. Allen die het pad van bevrijding volledig gingen, vormen zo de gouden keten van de bevrijden, welke zich onophoudelijk inzet om in ieder geschikt tijdsgewricht de rijp geworden zielen te oogsten. 

Zij vormen een gouden keten omdat de band van liefde en trouw doorstraald wordt door het Christuslicht en onverbrekelijk is. In het besef dat de gehele in de stof gevangengenomen schepping bevrijd dient te worden, zet de gouden keten van de bevrijden, de Universele Broederschap, zich onafgebroken in voor de verlossing van ieder schepsel. Deze Broederschap is universeel omdat zij verbonden is met het Al en leeft uit het Ene, de Christus. en omdat zij leeft uit het Ene kan zij het levende water van de goddelijke eigenschappen in alle harten storten die zich openen voor het onuitsprekelijke licht. 

Als Broederschap manifesteert zij zich als kracht en liefde in dienst van de eeuwig gewijde en toe-gewijde. Zij is niet gebonden aan ras, cultuur of godsdienst. En hoewel haar werkzaamheid weliswaar zichtbaar wordt in de cyclische ontwikkelingen van ras, cultuur en godsdienst, kan haar kracht en liefde slechts vanuit het alom aanwezige tijdloze licht dat alles verlicht behalve zichzelf, begrepen worden.

Niemand kan zich de Universele Broederschap, deze lichtgemeenschap in Christus, toe-eigenen vanuit een ideologie, kerk of enige organisatiestructuur. Het oneindige kan niet door het eindige gegrepen of begrepen worden. Wel kan de de kracht en liefde van deze Broederschap zich daar openbaren waar mensenhoofden, -harten en -handen zich toebereiden.

Onder de benaming gnosis kunnen we de openbaarwording van deze kracht en liefde volgen. Gnosis staat hier dan niet gelijk met kennis in alledaagse zin. Gnosis is een via de Griekse cultuur tot ons gekomen begrip dat zijn wortels in oosterse culturen heeft. Het duidt op het goddelijke inzicht van het tot vernieuwing gekomen bewustzijn in de mens. Het verwijst naar een innerlijk weten, ontstaan door de kracht van het Licht, waardoor vanuit het vernieuwde bewustzijn contact wordt verkregen met de straling van de Universele Broederschap Christi, het Corpus Christi.        

INHOUD

  • Een inleidend woord
  • Eerste zang: Zingen zal ik, zingen als een troubadour
  • Tweede zang: Wie de weg van Jezus wil gaan
  • Derde zang: Komt allen in de opperzaal
  • Vierde zang: ‘Voorwaarts soldaten van Christus!’
  • Vijfde zang: ‘Doodt ze allen, God zal de zijnen herkennen!’
  • Zesde zang: De zwarte roofridder
  • Zevende zang: O Montségur, graalburcht van het Licht
  • Achtste zang: O Esclarmonde, prinses der Katharen
  • Negende zang: Aan de Katharen, aan de martelaren van de zuiver christelijke liefde
  • Tiende zang: O mogen wij eens de ware geboorte voltrekken
  • Elfde zang: Maar na zevenhonderd jaar zal de laurier weer groen worden op de plaats der verbranding van de martelaren!’
  • Twaalfde zang: Kom grote en eerbiedwaardige Stilte
  • Dertiende zang: Vaarwel mijn lieve vrienden

Bron: ‘De weg der katharen – dertien zangen van een troubadour’ door Marcel Messing, Deventer, Ankh-Hermes, 1986 (niet meer in druk verkrijgbaar)

 

 

Eén gedachte op “Inleiding en inhoudsopgave uit ‘De weg der katharen – dertien zangen van een troubadour’ van Marcel Messing

  1. Thomas Jung

    Dank jullie wel 🙂 Erg leuk om te lezen. Ik was op zoek naar de terminologische oorsprong van het woord Katharen, welk woord ik tegenkwam in jullie uitgave van het Thomas Evangelie, en dan kom ik opeens een zeer accurate beschrijving van de gehele Menselijke realiteit tegen. Dat zijn toch wel de leuke verrassingen in het leven.

    Mijn zoektocht gaat echter gewoon door, dus ik ga weer verder met het bewandelen van mijn pad. Dan weten jullie er ook even van.

    Groetjes 😉

Reacties zijn gesloten.