Tao, Kristofer Schipper over de levende religie van China


BESTEL TAO, DE LEVENDE RELIGIE VAN CHINA

De bovenstaande afbeelding toont de in mei 2022 verschenen nieuwe editie van ‘Tao’ van de Nederlandse taoïst Kristofer Schipper (1924-2021). Dit boek is een klassieker over het taoïsme: de belangrijkste filosofische, mystieke en religieuze stroming van China. De auteur beschrijft in heldere taal de geschiedenis van deze Chinese leer. Hij verdiept zich in de rituelen en in de elementen waaruit de leer is opgebouwd, zoals de grote aandacht voor het menselijk lichaam en de kosmologie. Dit boeiende boek is gebaseerd op diverse taoïstische geschriften en is daardoor zowel een uitstekende inleiding voor buitenstaanders als waardevol materiaal voor wie al vertrouwd is met de filosofie van het taoïsme.

Daarnaast is het een essentieel werk voor wie meer van China wil weten. Het land is voor de westerse beschouwer niet goed te begrijpen zonder kennis van deze eeuwenoude levensbeschouwing. In alles wat er de afgelopen eeuw in dit machtige rijk is voorgevallen, zowel onder het maoïsme als tijdens de gigantische industrialisatie, heeft de Tao bewust of onbewust doorgewerkt. Tao is veel meer dan een godsdienst, het is een manier van kijken en een manier van in het leven staan. Een religie zonder gelovigen en zonder canonieke leerstellingen, maar met enorm veel invloed op de Chinese cultuur.

VOORWOORD

In de jaren tachtig, toen dit boek voor het eerst verscheen, was Taiji quan nog vrijwel onbekend. Als ik mij dan ook ’s ochtends vroeg stil en alleen in een hoekje van het Parc de Montsouris aan deze taoïstische zelfverdedigingskunst overgaf, kwam er al gauw een kring van toeschouwers om me heen staan, Sommigen dachten dat ik aan het trainen was voor een modern ballet, terwijl anderen zich luidkeels afvroegen of ik wel goed snik was. Aanverwante oefeningen, zoals qi-gong, wat zoiets als ‘werken met levensenergie’ betekent en in vele opzichten bij de aloude taoïstische ‘Innerlijke Alchimie’ aansluit, waren zo mogelijk nog minder bekend.

Sindsdien is er veel veranderd. Taiji quan (ook wel Tai-chi ch’uan geschreven) wordt tegenwoordig ook in Nederland alom beoefend, Het Taiji-symbool, dat de natuurlijke kringloop van yin en yang weergeeft, kun je overal tegenkomen, tot op de verpakkingen van de boontjes in de natuurwinkel toe. Ook het woord ‘Tao’ is alomtegenwoordig, in boeken over de liefde, over de aandelenmarkt en over de moderne fysica. Hoewel ik er persoonlijk weinig op tegen heb, moet toch gezegd worden dat wat daar wordt geboden over het algemeen weinig met het taoïsme te maken heeft.

Gelukkig heeft onze kennis van het werkelijke taoïsme ook niet stilgestaan en is er een groeiend aantal goede publicaties, niet alleen in het Westen, maar sinds enkele jaren ook in China zelf. De onderdrukking die het taoïsme gedurende de twintigste eeuw in zijn land van oorsprong heeft moeten ondergaan, heeft plaatsgemaakt voor een, over het geheel genomen, veel tolerantere politiek. In sommige opzichten is er zelfs sprake van reële pogingen tot herstel.

De Taoïstische Canon, gedurende lange tijd vrijwel ontoegankelijk, is heruitgegeven. Ondanks de aanzienlijke prijs van deze meer dan veertienhonderd titels behelzende verzameling geschriften, is ze in korte tijd zelfs meerdere malen herdrukt. Nu hierdoor de bronnen van het taoïsme weer toegankelijk zijn geworden, zijn er in China in korte tijd niet minder dan vier encyclopedische woordenboeken over het taoïsme verschenen. Eén daarvan is trouwens niet het werk van universitaire specialisten, maar van een aantal taoïstische meesters zelf. Het taoïsme is, meer dan ooit, springlevend.

Dit alles neemt niet weg dat we, in vergelijking met de andere grote geestelijke stromingen die de wereld kent, nog maar bitter weinig van het taoïsme weten en begrijpen. De opzet van dit boek is een overzicht van het taoïsme in de veelheid van al zijn aspecten te geven, en niemand weet beter dan ik wat een hachelijke onderneming dat is. Sommige van de aspecten van het taoïsme, zoals de filosofie van Lao Zi in het aan hem toegeschreven Boek van de Weg en zijn Deugd (Daodejene), zijn wel bekend, vooral dankzij de vele recente publicaties over de opzienbarende archeologische vondsten van oude manuscripten van de tekst. Andere aspecten zijn veel minder hekend, zoals de prachtige, maar nu grotendeels verloren gegane, liturgische traditie van het taoïsme.

Wat de alomverbreide en duizenden jaren oude verering van de onsterfelijke heiligen betreft, die is als zogenaamd ‘feodaal bijgeloof’ het voornaamste slachtoffer geworden van de door het Westen geïnspireerde ‘modernisatie’. Vrijwel alle tempels zijn in de laatste decennia verwoest.

Tussen al deze verschillende aspecten van het taoïsme bestaat echter een sterk onderling verband. Die komt tot uiting in de overeenkomst die door het taoïsme gelegd wordt tussen het lichaam van de mens en het ‘sociale lichaam’, dat wil zeggen de maatschappij waarin hij leeft en het land dat hij bewoont. Daarbij moeten we bedenken dat in het taoïsme, en in het Chinese denken in het algemeen, er geen sprake is van een scheiding tussen lichaam en geest. Tussen het individu en zijn milieu bestaat een voortdurende wisselwerking en er is een volstrekte overeenkomst tussen de manier waarop we ons lichaam zien en de samenleving waarin wij leven. De mens ondervindt de normen en wetten van de samenleving en de levenscondities van zijn milieu, maar hoeft zich daar niet aan te onderwerpen.

leder individu beïnvloedt door zijn persoonlijke gesteldheid en door zijn mate van gezondheid en evenwicht, vaak zonder het te weten, zijn omgeving: een ‘leer zonder woorden’. Er zijn geen middeltjes, regeltjes of dogma’s, want een ieder heeft zijn eigen weg. ‘Mijn lot wordt bepaald daor mijzelf, niet door de hemel,’ luidt een oude taoïstische spreuk.

De gegevens voor dit boek stammen uit ui tweeërlei bronnen: in de eerste plaats uit de taoïstische literatuur zoals die vooral in de Taoïstische Canon bewaard is gebleven; in de tweede plaats uit het veldwerk dat ik als Membre de l’Ecole française d’Etrême-Orient in de jaren 1962 tot 1970 in Tainan (Taiwan) en omstreken heb kunnen doen. Ik heb zoveel mogelijk getracht in dit boek niet mijn eigen ideeën maar die van mijn taoïstische leermeesters uit die jaren naar voren te brengen.

Sindsdien is het ook mogelijk geworden op het vasteland van China onderzoek te doen over het taoïsme, en heb ik mijn bevindingen in Taiwan aan de situatie daar kunnen toetsen. Hoewel er — hoe kan het ook anders — grote verschillen zijn, zijn die vooral van materiële aard. Op veel essentiële punten is de religie hetzelfde gebleven en is het taoïsme blijven voortleven in het hart van het gewone volk. Ik geloof dus dat de gegevens die ik hier naar voren breng, met inachtneming van aanzienlijke plaatselijke variaties, voor China in het algemeen van toepassing zijn.

De oorspronkelijke Franse versie van dit boek heb ik gedurende mijn onderzoeksjaar aan het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS} van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen herzien en‚ samen met Wendela Schipper-Gorter in het Nederlands vertaald. Deze vertaling zou echter niet tot stand hebben kunnen komen zonder de hulp van mr. H.W. Bloemers, oud-commissaris van de Koningin in de provincie Gelderland, die het manuscript met veel zorg in zijn geheel heeft willen corrigeren. Vele anderen, zoals Agnes Schremer, Klaas Schipper, Elisabeth van Unen en Katinke Sneep, hebben door hun verbeteringen en aanmoedigingen veel bijgedragen, De illustraties zijn overgenomen uit de oorspronkelijke Franse uitgave. Ze zijn voor het merendeel van de hand van mijn dochter Johanna Schipper, die in die tijd veertien jaar oud was. Aan allen mijn hartelijke dank.

Leiden, augustus 1908
K. Schipper

1. HET TAOÏSME

Zhuang Zi vertelt over een gesprek tussen vier taoïsten:

‘Wie kan van het Niet zijn hoofd maken, van het Leven zijn ruggegraat en van de Dood zijn kont? Wie beseft dat dood en leven, bewustzijn en onbewustzijn één lichaam zijn? Die zal mijn vriend zijn! De vier keken elkaar lachend aan, Geen van hen had hier in zijn hart iets op tegen en zo werden ze vrienden.’

Een paar bladzijden verder vertelt hetzelfde boek over drie andere vrienden, die tot elkaar zeggen:

‘Wie kan verbonden zijn met anderen zonder verbonden te zijn met aderen? Samen handelen zonder samen te handelen? Wie kan opstijgen naar de hemel één worden met de natuur), spelen in de nevel (van de duisternis), dansen in het oneindige, het leven vergeten,eindeloos,onuitputtelijk? De drie keken elkaar lachend aan. Geen van hen had hier in zijn hart iets op tegen en zo werden ze vrienden.’

Menselijk lichaam, kosmisch lichaam, maatschappelijk lichaam van de ‘vrienden in de Tao’, met deze benaming spreken ook thans nog de taoïstische meesters elkaar aan, Er zijn nog, maar weinig, vertegenwoordigers van China’s eigen religieuze en filosofische tradities overgebleven die, beschouwd vanuit onze eigen wereld, te vergelijken zijn met de mysteriën van de Griekse en Romeinse oudheid. Nu de meesters thans vrijwel geheel zijn verdwenen, moet onze kennis van het taoïsme zeer onvolledig, blijven en zullen veel van hun tradities voorgoed ontoegankelijk zijn.

Niet dat er tot op heden veel moeite is gedaan om de levende religie van China te begrijpen. China heeft gedurende zijn lange geschiedenis met alle wereldreligies kennis gemaakt: het boeddhisme, de islam, het jodendom, het christendom en zelfs het hindoeïsme door middel van het boeddhistische tantrisme zijn in China binnengedrongen. Al deze religies hebben een bepaalde periode van grotere of kleinere bloei gekend en waren langer of korter in de mode, alvorens langzaam maar zeker opgenomen en verwerkt te werden in het Land van het Midden, dat ze niet alleen bij zijn cultuur heeft ingelijfd maar ze daarbij ook ingrijpende veranderingen heeft doen ondergaan.

In de studies van de geleerden nemen deze oorspronkelijk van buiten gekomen religies een belangrijke plaats in. Wat is er al niet geschreven over de geschiedenis van het boeddhisme of over die van onze jezuïetenpaters in China! Daarentegen wordt er maar weinig aandacht besteed aan de religie die aan al die andere is voorafgegaan en die ze alle heeft overleefd: de religie van de Chinezen zelf, waarvan het taoïsme de hoogste uitdrukkingsvorm is. En toch is het, wil men de geschiedenis van de andere geloofsleren begrijpen, noodzakelijk om ook het taoïsme te kennen, want vooral onder de directe of indirecte invloed daarvan zijn de vreemde religies veranderd. Het Indiase boeddhisme,om maar een voorbeeld te noemen, heeft zich in China verder ontwikkeld tot het chan-boeddhisme (bij ons beter bekend onder de Japanse benaming zen).

Het begrip religie

Dit gebrek aan belangstelling van onze geleerden is niet aan de Chinese religie zelf te wijten; deze was vóór de vervolgingen waar ze sinds een eeuw aan blootstaat, levend en algemeen toegankelijk. Het is evenmin te wijten aan haar hoogste uitdrukkingsvorm, het taoïsme, waarvan de rijke tradities bewaard zijn gebleven dank zij een omvangrijke, gespecialiseerde literatuur. Het lijkt eerder te moeten worden toegeschreven aan de moeite die wij westerlingen hebben om de Chinese religie te begrijpen. Om te beginnen is het begrip ‘religie’ zoals we dat definiëren al een struikelblok. Veel waarnemers zijn dan ook het slachtoffer geworden van het optische bedrog dat voortkomt uit het veronachtzamen van de overweging dat in een samenleving die zo totaal verschillend is van de onze, het religieuze systeem eveneens heel anders moet zijn.

In het dagelijks leven heeft de religieuze praktijk in China geen eigen benaming, of eigen status, omdat, zoals Marcel Granet het zijn leerlingen voorhield, de religie er nooit gescheiden werd van het maatschappelijk leven. In onze tijd, die met alle macht de mensen wil tellen, indelen en met etiketjes beplakken, is het zo ver gekomen dat de brave Chinezen hebben geleerd dat ze boeddhistisch, confucianistisch of syncretistisch zijn, of zelfs, in overeenstemming met de thans heersende ideologie, domweg bijgelovig. Men hoort niet of nauwelijks de benaming ’taoïstisch’ met betrekking tot de dagelijkse religie, omdat deze vorm altijd een inwijding in de mysteriën inhoudt en dus gereserveerd blijft voor de ‘meesters’, de wijze mannen en vrouwen van het volk,

Van oudsher bestaat er, zoals gezegd, in het Chinees geen woord om ons begrip religie uit te drukken. Om dit begrip uit buitenlandse teksten te kunnen vertalen bestaat er in het moderne Chinees de term zongjiao, letterlijk: ‘de leer van de sekten’. Zodra we deze term willen toepassen op China’s eigen religie, die de waarachtige band wil zijn tussen alle wezens zonder leerstellingen, zonder geloofsbelijdenis en zonder dogma’s, zijn misverstanden onvermijdelijk.

De Tao

Men zou kunnen zeggen dat het meest fundamentele kenmerk van de Chinese religie de afwezigheid van definities is. Ik weet niet of er andere beschavingen bestaan die een begrip hebben ontwikkeld dat overeenkomt met Tao (Dao), maar wat China betreft is dit sinds de oudheid essentieel. De Tao is per definitie ondefinieerbaar, hij kan slechts in zijn tot in het oneindige vermenigvuldigbare aspecten worden benaderd, Als transcendentaal en tegelijk immmanent principe van het heelal is de Tao onnoembaar, ongrijpbaar en toch an alles aanwezig. Het gaat echter om veel meer dan om een principe. De eerste betekenis van het teken voor Tao is weg: de onderstroming, in de mutatie en de transformatie van alle dingen, het spontane proces dat de natuurlijke cyclus van het heelal bepaalt. In dit proces, in deze weg, hervindt de versnipperde wereld, de schepping, waarvan we deel uitmaken, zijn eenheid terug.

Maar laten we niet de fout begaan dit begrip van eenheid ook op de Tao zelf toe te passen. De Tao kan één maken, maar hij is niet zelf het Ene. Hij schept het Ene, maar vervolgens kan hij deze eenheid versmipperen en verdelen: ‘De Tao bracht het Ene voort, het Ene de Twee; de Twee brachten de Drie voort en de Drie de Tienduizend Dingen,’ zegt de Daodejing. Deze creatieve werking van de Tao heet in het Chinees zijn ‘kracht’ (De of Teh). Deze kracht is geenszins die van de heerschappij; de werking van de Tao, zijn scheppend vermogen,is essentieel vrouwelijk.

Tao is stroom, verandering, wisselingsproces, beginsel van cyclische tijd:‘zonder naam is hij de oorsprong, van Hemel en Aarde, met naam de Moeder der Tienduizend Dingen’ (Daodejing 1).

Het ontbreken van enige definitie is niet alleen kenmerkend voor het filosofische denken van het taoïsme, maar ook voor zijn beoefening en zijn plaats in de wereld. Al sedert bijna tweeduizend jaar leeft het volk in gemeenschappen rond de plaatselijke heiligdommen, organiseert het feesten en plechtigheden volgens de liturgische structuren van het taoïsme en doet het een beroep op de Meesters, zonder evenwel bewust deze religie te belijden. Want het taoïsme, als maatschappelijk lichaam der plaatselijke gemeenschappen, heeft nooit zoiets als leidende instanties gekend, noch enigerlei canonieke leerstellingen, noch dagma’s die een geloofsbelijdenis met zich meebrengen.

Tijdens zijn lange geschiedenis beeft het taoïsme dan ook nooit interne conflicten gekend of grote rivaliteit tussen zijn verschillende stromingen. Want niets is verder van de geest van het taoïsme dan fracties en schisma’s, partijen en gekonkel, Integendeel, het taoïsme wil alle stromingen in zich opnemen en harmoniseren om de tegenstrijdigheden te boven te komen en de lotswisselingen van de wereld te overleven. Het slaagt hierin door zich niet aan een bepaalde leer of geloofsbelijdenis te binden, maar door zich te richten naar de Tao en zijn werking in de ons meest nabije werkelijkheid: ons eigen lichaam. ‘De Tao is niet ver – hij is hier in mijn lichaam,’ zeggen de wijzen.

De voorrang, van het menselijk lichaam op alle maatschappelijke en culturele systemen wordt vertolkt in het overwicht dar de innerlijke wereld heeft over de uiterlijke en in de weigering om het absolute te zoeken in ons denken. Het uitgangspunt is altijd concreet en lichamelijk, maar tegelijk universeel en algemeen. Hierdoor is het taoïsme moeilijk te begrijpen vanuit onze westerse ideeënwereld en andere, meer bijkomstige omstandigheden maken het nog minder toegankelijk.

De geschiedenis van het taoïsme

Het is moeilijk te zeggen wat de oorsprong, van het taoïsme is. In zijn rijke literatuur zijn maar weinig historische bronnen te vinden. De Daodejing, het boek dat de hele traditie van de Mysteriën beheerst en inspireert, bevat geen enkele datum, geen enkele eigennaam, niets wat het met de geschiedenis verbindt. En wat de veronderstelde schrijver betreft, Lao Zi, de ‘Oude Meester’ (ofwel het ‘Oude Kind”), deze behoort eerst tot de mythologie en daarna tot de theologie; de geschiedschrijving van de Chinese oudheid is er dan ook niet in geslaagd hem een alledaagse dimensie te geven. Hoe dan ook, de oude meester, die in de zesde eeuw voor onze jaartelling geleefd zou hebben, moet gescheiden worden gezien van het boek dat zijn naam draagt: de Laozi, bij ons beter bekend onder zijn canonieke titel van ‘Het Boek van de Tao en Zijn Kracht’, Daodejing, dat zijn huidige vorm pas in de derde eeuw voor Christus heeft gekregen.

Dit zich buiten de geschiedenis plaatsen door de Daodejing wordt vervolgens overgenomen door vrijwel alle latere taoïstische teksten die tezamen de taoïstische canon vormen. Deze houdt in haar huidige versie ongeveer vijftienhonderd teksten in, die de taoïstische literatuur uit alle eeuwen vertegenwoordigen. De overgrote meerderheid van deze geschriften is niet gesigneerd en bevat noch datum noch eigennaam: de lijnvormige geschiedenis heeft geen betekenis en het individuele particularisme gaat tegen de menselijke natuur in.

Daar komt nog bij dat de officiele Chinese geschiedschrijving, die over het algemeen zo nauwkeurig en overvloedig is, vrijwel niets vermeldt over het taoïsme, dat zich verre houdt van de openbare godsdienst en de officiële ideologie of daar zelfs tegen ingaat. De dynastieke annalen kennen aan het taoïsme niet de betekenis toe die overeenkomt met zijn plaats in het leven van het volk. Voor zover mogelijk geven de geschiedschrijvers er de voorkeur aan alles wat met het taoïsme verband houdt te verzwijgen.

Toch zou het voor ons zeker nuttig zijn de geschiedenis van het taoïsme beter te kennen. Jammer genoeg bestaat er nog geen enkel boek dat deze geschiedenis door de eeuwen heen beschrijft. We moeten ons daarom beperken tot het probleem van de historische context tegenover de hedendaagse verdrukking en geen kroniek van het taoïsme proberen te schrijven, die bovendien onvolledig zou zijn.

De oorsprong van het taoïsme ligt in de Chinese oudheid en wel in de periode waarin de filosofie in opkomst is en de vragen naar de natuur van de mens en de zin van het leven in de algemene belangstelling komen. De vroegste denkers zoals Confucius (geboren in 551 v.C.) en Mo Di (vijfde eeuw voor Christus) onderkennen de moraal, maar nog, niet het individuele levenslot en de persoonlijke vrijheid. De religie van de adel beschouwt de mens slechts in zijn maatschappelijke functie, die bepaald wordt door de riten waarin het gehele feodale systeem zijn uitdrukking, vindt. Dit systeem geeft slechts aan de adel een plaatsje in het hiernamaals; zij zijn de grote voorvaderen. De gewone mens gaat naar de Gele Bronnen, de onderaardse poel, immers ‘de riten dalen niet af tot het volk’.

De religie van het volk…Het is niet zonder enige aarzeling dat ik hier, bij gebrek aan beter, de term sjamanisme gebruik als onbevredigende omschrijving van een veelomvattend, rijk, dichterlijk en verfijnd socio-cultureel complex. Als we ons zouden moeten beperken tot de informatie die in de klassieke literatuur te vinden is, zouden we over de religie van het volk vrijwel niets weten. Maar het Chinese sjamanisme heeft tot op de huidige tijd voortgeleefd, weliswaar als arme bloedverwant van de religie, maar toch met genoeg levenskracht om zich te doen gelden. Hier vinden we het substraat van het taoïsme; het sjamanisme is zowel zijn rivaal als, in het moderne China, zijn onafscheidelijk complement. Te allen tijde profileert het taoïsme zich in verhouding tot het sjamanisme. Om deze redenen moeten we in dit boek het sjamanisme als uitgangspunt nemen.

Maar laten we eerst terugkeren toe de geschiedenis van het taoïsme. In de graven van de derde eeuw voor Christus komen we voor het eerst een merkwaardig bronzen (soms met goud ingelegd) voorwerp tegen, waarvan de relatie met het taoïsme onmiskenbaar is. Het is een wierookvat met de vorm van een berg, in miniatuur (bosbanlu). Op de berg staan bomen en wilde dieren afgebeeld en bovendien vreemde, menselijke wezens met een langwerpige schedel, de onsterfelijken.

De berg is breed van boven, wordt van onder smaller en staat met zijn voet in een bekken dat een zee voorstelt. Eigenlijk is het dus een omgekeerde berg in de vorm van een paddestoel. Het is een afbeelding van het paradijs, de groene lusthof van de Kunlun, de berg, waar de Moeder van het Westen, Xiwangmu, verblijf houden. Ze is de godin van de zonsondergang en de dood en ze pleegt de genodigden op haar feestmaal perziken aan te bieden die hun het lange leven geven. De berg van het wierookvat kan ook een van de eilanden van de zonsopgang tn de grote Zee van het Oosten voorstellen, waar de onsterfelijken wonen.

Het eerste hoofdstuk van het boek van Zhuang Zi vertelt ons over deze contreien:

‘Ver weg, in de bergen van Gushi, wonen goddelijke wezens. Hun huid is fris als berijpte sneeuw en ze zijn teer en schuw als maagden. Ze eten geen granen, maar ademen wind in en drinken dauw. Ze bestijgen de wolken-pneumata en berijden de vliegende draken om te gaan spelen in de contreien buiten de vier zeeën (de grenzen van de wereld), Door de concentratie van hun geest kunnen ze de wereld beschermen tegen de pest en de oogsten doen rijpen. (…….) Wat een mensen! Wat een kracht (de)! Zij zijn in staat de tienduizend dingen tot één geheel te verenigen. De mensen mogen hen nog zo smeken om de orde te komen herstellen, waarom zouden zij zich vermoeien met de zaken van de wereld? (…) Wat een mensen! Niets kan hen verwonden. Al komt er een grote overstroming, al reikt het water tot aan de hemel, ze zullen niet verdrinken. Al komt er een hittegolf die stenen doet smelten en aarde en bergen verschroeit, ze zullen niet verbranden.’

Het wierookvat in de vorm van een heilige berg dient als ondersteuning van de extatische meditatie? Door dit vat is het mogelijk de heerlijke contreien te bereiken en als de Onsterfelijken te worden: licht, schuw, gewelddadig, zonder in te grijpen en zozeer opgenomen in het heelal dat de gehele schepping zich in hen verenigd vindt. De grote overstroming en de grote hittegolf die hier genoemd worden zijn apocalyptische thema’s; alleen de Ware Mens, de Waarachtige, de Zuivere zal voortbestaan, Verder zien we de onthouding van granen die een karakteristiek onderdeel is van de taoïstische voedingsleer; dit enkele element is voldoende om het hele repertoire van fysiologische technieken op te roepen, die alle het ‘voeden van het leven’ en het zoeken naar het eeuwige voortbestaan beogen.

Er ligt een breuk tussen de taoïstische en de gebruikelijke voeding. De meditatie en de lichamelijke oefeningen scheiden de ingewijden van de gewone samenleving. In principe zijn het kluizenaars, maar al is de retraite ‘in de bergen en dalen’ een veel voorkomend thema in de taoïstische literatuur, een voorschrift hoeft het niet te zijn. Zoals we zullen zien, kan de inwijding in de bergen heel andere dingen betekenen. Men is niet verplicht de wereld van de mensen te verlaten of te proberen zich te onderscheiden: de anderen volgen is de prijs die voor de vrijheid betaald moet worden.

De heilige ingewijden van het vroege taoïsme, zoals die in het boek van Zhuang Zi voorkomen, zijn, naast de Oude Meester, interessante figuren die Kalebas, Tandeloos of Bezielde Dolleman heten. Confucius is ook een ingewijde, maar hij moet nog veel leren. Het ontwaken van de Gele Keizer, de grote voorvader van de Chinese beschaving, is een belangrijk thema van de taoïstische maieutiek.

Wat later het taoïsme genoemd zou worden -deze benaming bestond waarschijnlijk gedurende de oudheid nog niet – moet een hogere, alleen door initiatie toegankelijke dimensie van de religie en cultussen van het volk zijn geweest. Zoals ook nu nog bestaan de tradities, terwijl de taoïsten weten (dat ze niet weten).

In het taoïsme worden de riten en mythen van de volksgodsdienst tot mysteriën en later tot liturgie en theologie. Zhuang Zi gebruikt de oude mythen slechts om ze vervolgens achter zich te laten. Voor hem kent geen enkele mythologische held, geen enkel wonderdier uiteindelijk de vrijheid van hen die ‘het regelend Principe van het heelal bestijgen en rijden op de mutaties van de Zes (kosmische) Pneumata, al dansend in het onuitputtelijke. De kosmologische visie van de Tao, die aan deze gedachtenwereld ten grondslag ligt, staat in de jaren die voorafgaan aan de stichting van het eerste keizerrijk (in 221 v.C.) bekend als de ‘Tao van de Gele Keizer en de Oude Meester’ (Huanglao zhi dao). Deze school is een mysterie-religie die groot aanzien geniet en vele denkers uit die wijd beïnvloedt.

In de graven van de Han-dynastie (van 206 v.C. tot 220 n.C.) worden voorwerpen gevonden die verband houden mer het zoeken naar de onsterfelijkheid: lijkwaden, beschilderd met afbeeldingen die het opstijgen van her lichaam naar de paradijselijke contreien voorstellen; contracten, geschreven op de zich in de tombe bevindende grafvazen, die de gestorvene een woning in het hiernamaals waarborgen. Aan de tekst van deze akten is een symbool toegevoegd, een heilig en geheim teken dat een soort wachtwoord weergeeft waarmee de ingewijde zich zal kunnen identificeren aan de poort van het paradijs. Zo’n symbool heet in het Chinees fu, een woord waarvan de etymologische betekenis verwant is aan die van de Griekse tessera.

De graven bevatten ook voorwerpen die verband houden met de alchimie, die ons ook uit de teksten bekend is. De Chinese alchimie wil, door de transmutatie van cinnaber (dan) in kwikzilver, de cyclische wisseling van yin en yang reproduceren en de alchimist in dit kosmische model integreren. De alchimie zal in de loop der eeuwen niet altijd een even grote plaats innemen in de praktijk van het taoïsme, maar de theorie van de transmutatie van het cinnaber wordt tot een van de meest fundamentele onderdelen van zijn betoog.

Dezelfde situatie doet zich voor in de geneeskunde. Niet alle dokters zijn taoïsten, maar het zoeken naar de onsterfelijkheid heeft zeer zeker het medisch onderzoek beïnvloed en vooral bijgedragen tot haar theoretische systematisering, zoals die te vinden is in het grote klassieke werk ‘De Simpele Vragen van de Gele Keizer’ (Huangd: neifing), het oudste handboek dat ons is overgeleverd.

Onder de eerste keizers van de grote Han-dynastie kennen de mysteriën van de Tao van de Gele Keizer en Oude Meester een bloei tijd aan het hol. Maar deze situatie verandert volkomen onder keizer Wu (140-86v.C), de potentaat die het confucianisme tot staatsideologie maakte met uitsluiting, van alle andere doctrines. Een vreemd lot voor de oorspronkelijke leer van Confucius, zo nauw verbonden met het feodale systeem, om de geloofsleer van het keizerlijk absolutisme te worden, de zedenleer van het centrale gezag! Vanaf dit moment gaapt een diepe kloof die, ondanks soms belangrijke variaties, een bepalende factor in de geschiedenis van de Chinese beschaving, zal blijven: aan de ene kant de staat en zijn administratie, het officiële land dat zich beroept op de traditie van het ‘confucianisme’, aan de andere kant het echte land, de plaatselijke en particularistische structuren die tot uitdrukking komen in de regionale cultussen en in de onofficiële religie, die dan zijn eigen identiteit krijgt onder de naam taoïsme!

De Tao wordt weggedrukt in het kamp van de oppositie en zal daar voortaan vaak blijven, hoewel hij soms kortstondig de gunst van de een of andere keizer zal genieten. Het taoïsme wordt de liturgische organisatie van ‘het land’. De plaatselijke leiders, de Ouden, die aan het hoofd staan van de dorpen en marktplaatsen, en zelfs soms de voormannen van niet-Chinese minderheden zullen in de taoïstische inwijding en eredienst de bevestiging vinden die hun positie legitimeert, buiten de keizerlijke administratie om en vaak, zoals gezegd, in oppositie daartegen.

Deze situatie draagt het zaad van de opstand in haar schoot. Reeds in de eerste eeuw voor onze jaartelling inspireerde het taoïsme tot bewegingen die werden gedragen door messianistische en eschatologische verwachtingen en door de vurige hoop het rijk van de Grote Vrede (Taiping) te stichten, dat voor het begin van de beschaving op aarde zou hebben geheerst en dat daar eens zal terugkomen. De staat bestrijdt deze bewegingen, maar sommige polieici proberen profijt te trekken van de messianistische verwachtingen van de massa. De grote boerenopstand van het jaar 182 van onze jaartelling neemt zelfs een zodanige omvang aan dat de Han-dynastie er weliswaar in slaagt hem te onderdrukken, maar kort daarop van uitputting en armoede ter ziele gaat.

De ondergang van de Han-dynastie, die te vergelijken valt met die van het Romeinse keizerrijk, brengt de plaatselijke religieuze organisaties aan het licht die tot dusverre onder de officiële mantel bedekt waren gebleven. Sommige streken blijken over ware autonome theocratische structuren te beschikken en hun gemeenschappen worden bestuurd door ingewijde Meesters die borg staan voor de vrijheid binnen hun eigen gebied en als gelijken omgaan met de leiders van hun buurgemeenschappen. Het is een democratie, misschien een antieke vorm ervan, maar toch een democratie.

Een groot gedeelte van het China uit die tijd, en wel de rijkste en de meest ontwikkelde provincies in het westen van het land, was vrijwel geheel georganiseerd in landelijke eenheden die alle tot eenzelfde beweging behoorden, namelijk die van de ‘Hemelse Meesters’. Deze beweging vond haar oorsprong in een openbaring van Lao Zi in het jaar 142 n.C, aan een taoïstische Meester, genaamd Zhang, Ling, (of Zhang Daoling). Deze ‘Nieuwe Verschijning’ van Lao Zi kondigde het begin aan van een nieuw tijdperk en een nieuwe kosmologische structuur, vol heil voor het volk der uitverkorenen, maar rampzalig voor hen die zouden volharden in de oude zeden en gewoonten. Zhang Ling werd de profeet van deze openbaring, de Meester van het nieuwe mandaat van de hemel, en werd daarom ‘Hemelse Meester’ genoemd.

INHOUDSOPGAVE

Chinese transcriptie en uitspraak
Voorwoord
De betekenis van Qi

  1. Het taoïsme: Het begrip religie – De Tao – De geschiedenis van het taoïsme – De vernietiging van het taoïsme
  2. De dagelijkse religie: De tempels – De kalender – De feesten – Het eten
  3. De goddelijke natuur: De kosmologie – De goden – De geestelijke kracht
  4. De meesters van de goden: Poppen en mediums – De meester op blote voeren en zijn ritueel – Geletterden van de Tao – Registers van vroeger en nu
  5. Het ritueel: De leerjaren – Het schriftoffer – Het altaar
  6. Het innerlijke land: Het milieu – Het beeld van het lichaam – De bewoners
  7. Lao Zi, het lichaam van de Tao: Geboorte
  8. Het bewaren van het Ene: De voorbereiding – De chaos – De terugkeer
  9. De onsterfelijken: Geen granen eten – De bergen – De alchimie
  10. De leer zonder woorden: Het rijk van Humpty-Dumpty – De vasten van het hart – Het alledaagse

Appendix: Noten – De Chinese dynastieën – Bibliografie – Register

BESTEL TAO, DE LEVENDE RELIGIE VAN CHINA

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN KRISTOFER SCHIPPER