BESTEL WAT KAN IK LEREN VAN DE TAOÏSTEN
Wat is de weg, die in het taoïsme centraal staat, en waarom is het zo moeilijk er iets zinnigs over te zeggen? In vijftig eenvoudig toegelichte citaten uit de klassieke teksten van het taoïsme maken we kennis met de essentie van deze fascinerende en ondanks alles nog steeds springlevende levensbeschouwing. Waarom is niet-doen de beste manier om iets te doen? Wat is de plaats van de mens in de natuur en de kosmos? Waren de taoïsten de eerste ecologisten? Wat kunnen we leren van het water en van zuigelingen? Waarom is het nuttig om nutteloos te zijn? Waarom is relativeren zo heilzaam?
Iedereen die deze pijler van de Chinese cultuur beter wil begrijpen, zal in dit boek veel waardevols ontdekken. Ook al werden de taoïstische klassieken ruim twee millennia geleden samengesteld, ze werken ook vandaag nog inspirerend door hun onconventionele kijk op de werkelijkheid. Het taoïsme is de drager van een universele boodschap, waarin alles draait om vitaliteit en creativiteit, harmonie en geweldloosheid, en het breken met verstikkende conformismen. Jan De Meyer (1961) is sinoloog en literair vertaler. Hij bestudeert het taoïsme al bijna veertig jaar en vertaalde onder meer de taoïstische klassieken Liezi en Wunengzi (Nietskunner).
EEN ONPERSOONLIJKE INLEIDING
Een zich eindeloos vertakkende boom die zich ontwikkelt volgens zijn eigen inherente logica: zo kan men zich het taoïsme het beste voorstellen. De boom van het taoïsme is ondertussen zo’n twee en een half millennia oud en verkeert, rekening houdend met de omstandigheden, in redelijk goede gezondheid. Zijn wortels zijn zo stevig verankerd in de Chinese samenleving dat noch de Mongolen, noch de westerse missionarissen en de door hen geïnspireerde hervormers, noch de Chinese marxisten erin zijn geslaagd de boom uit te rukken. De meest recente poging om het taoïsme uit te roeien werd ondernomen door de maoïsten, na de stichting van de Chinese Volksrepubliek in 1949, en vooral tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976). Maar zelfs die gewelddadige uitbraak van massahysterie is niet fataal gebleken. In taoïstische tempels in Hunan, de geboortestreek van Mao Zedong, die graag alle sporen van het traditionele China had willen uitwissen, wordt Mao vandaag als een beschermheilige vereerd.
Wie het taoïsme wil leren kennen, doet er goed aan zich te bevrijden van de vooroordelen die niet alleen door talrijke auteurs van populariserende publicaties in leven worden gehouden, maar zelfs door een deel van het academische establishment. Nog te vaak wordt ons voorgeschoteld dat het taoïsme begon als een filosofie, die algauw ontaardde in een volkse religie vol bijgeloof en hocus pocus. ‘Filosofie’ en ‘religie’ zijn begrippen die pas tegen het einde van de negentiende eeuw in het Chinese vocabulaire binnendrongen, en wie het taoïsme een beetje kent, weet dat de ‘filosofische’ teksten hun ‘religieuze’ dimensie hebben, terwijl de ‘religieuze’ literatuur voortdurend refereert aan de oude ‘filosofen’. Het taoïsme laat zich maar ten volle begrijpen wanneer het in zijn totaliteit wordt beschouwd: als levenswijsheid, als politieke filosofie, als verzameling van psycho-fysiologische praktijken, als liturgisch cement van de rurale samenleving, als wezenlijk bestanddeel van de traditionele Chinese geneeskunde, als proto-wetenschap, en als inspiratiebron van kunst en literatuur.
De naam ‘taoïsme’ is afgeleid van daojia, wat letterlijk ‘familie van de Weg’ betekent. Deze term werd voor het eerst gebruikt door bibliografen uit de Han-dynastie (206 v.Chr.-220 n. Chr.), in hun overzichten van de bestaande literatuur, zoals verzameld in de keizerlijke bibliotheek. Alle levensbeschouwelijke stromingen van het oude China werden als ‘families’ beschouwd: de confucianisten (rujia of de ‘familie der geletterden’), de mohisten (mojia of de ‘familie van Meester Mo’), de legalisten (fajia of de ‘familie van de wet’), de politieke strategen (zonghengjia of de ‘school der horizontale en verticale allianties’), de naturalisten (yinyangjia of de ‘school van yin en yang’), enzovoort.
De net genoemde stromingen of tradities ontstonden stuk voor stuk tijdens de periode van de vijfde tot de derde eeuw v.Chr., een periode van vrijwel onafgebroken oorlogvoering, die we aanduiden als de Strijdende Staten. Tijdens deze terminale fase van de Zhou (1045-256 v.Chr.), de laatste Chinese koninklijke dynastie, annexeerden grotere staten de kleinere, tot de brutaalste onder hen, de westelijke staat Qin, zijn laatste concurrenten versloeg en het Chinese territorium verenigde onder de eerste keizerlijke dynastie, de Qin (221-206 v.Chr.). Het militaire geweld, de politieke chaos en de maatschappelijke ontwrichting van de periode der Strijdende Staten dwongen velen om zich te bezinnen over de oorzaken van de ellende, en inspireerden hen tot het voorstellen van methoden om de orde te herstellen.
De confucianisten pleitten voor morele waarden als medemenselijkheid, gerechtigheid (ook vertaald als ‘plaatsbesef’ of ‘plichtsbesef’), respect voor de ouders en het naleven van de riten, zodat iedereen zijn plaats in de hiërarchie zou kennen (man boven vrouw, heerser boven minister, oudere broer boven jongere broer) en overeenkomstig zou handelen. De legalisten hadden geen vertrouwen in de morele maakbaarheid van de mens. Zij zochten hun heil in een alomvattend corpus van wetten waar niemand zich aan kon onttrekken. Wie zich aan de wet hield, werd beloond; wie hem overtrad, werd zwaar gestraft. Een mengeling van legalistische praktijk en confucianistische retoriek is bijna altijd de norm geweest in het optreden van de Chinese overheid.
Meester Mo was voorstander van een piramidale machtsstructuur, waarbij de lagere niveaus geacht werden te denken wat de hogere niveaus dachten, en waarbij het hoogste niveau dat van de hemel was. In Mozi’s leer, die je kunt omschrijven als een religieus protosocialisme, was geen plaats voor offensieve oorlogvoering, en ook niet voor talrijke, als verspilling beschouwde aspecten van het confucianisme. Even kritisch ten opzichte van het confucianisme waren de taoïsten. Om ons een beeld te vormen van hun vaak onconventioneel aandoende visie gaan we te rade bij hun klassieke teksten.
De drie klassieke teksten van het taoïsme zijn de Daodejing (‘Canonieke schrift van de Weg en de Kracht’, ook bekend als de Laozi; ik gebruik beide benamingen afwisselend), de Zhuangzi en de Liezi. ‘Laozi’ is de Oude Meester, ‘Zhuangzi’ is Meester Zhuang, en ‘Liezi’ is Meester Lie. Be- trouwbare gegevens over deze drie figuren zijn er nauwelijks, en het zou misleidend zijn hen voor te stellen als de auteurs van de boeken die met hun naam verbonden zijn. De meeste oude Chinese wijsgeren schreven niets, en ze waren ook op geen enkele manier verantwoordelijk voor de uiteindelijke vorm en inhoud van de boeken die nu hun naam dragen. Boeken kwamen soms over een tijdspanne van meerdere eeuwen tot stand, en werden samengesteld door discipelen, latere volgelingen en bewonderaars. Een andere reden voor de relatieve onbekendheid van de Oude Meester, Meester Zhuang en Meester Lie, is dat zij geen waarde hechtten aan hun eigen faam. De boodschap was belangrijker dan de boodschapper.
Volgens een overlevering zou Laozi’s echte naam Li Er zijn geweest, maar hij wordt ook wel als Lao Dan aangeduid – Oude Langoor. Hij zou een oudere tijdgenoot van Confucius (551-479 v.Chr.) zijn geweest, en als archivaris aan het koninklijke hof van de Zhou zijn verbonden. Traditioneel is ouderdom in China een teken van kwaliteit, en daarom kunnen vijanden van Laozi het niet laten de Daodejing voor te stellen als eeuwen jonger dan wat traditioneel wordt aangenomen. Gelukkig voor ons lieten Chinezen van lang geleden zich graag begraven met de dingen waarmee ze zich tijdens hun leven hadden omringd, en die ze dus wilden meenemen naar het hiernamaals: concubines, vaatwerk, en ook boeken. Dankzij recente archeologische vondsten zijn we nu in het bezit van tekstfragmenten die overeenkomen met delen van de huidige Daodejing en die dateren uit de vierde eeuw v.Chr. Ter vergelijking: de oudste bewaarde fysieke resten van de met Confucius verbonden Lunyu (‘Gesprekken en uitspraken’) komen uit een graf dat werd gesloten in het midden van de eerste eeuw v.Chr.
De Daodejing is uniek omdat het boek geen enkele persoonsnaam, geen enkele datum en geen enkel historisch feit bevat. De tekst is verdeeld in twee hoofdstukken, die samen nog eens zijn onderverdeeld (om numerologische redenen) in 81 paragrafen. Die paragrafen hebben vaak de vorm van aforismen, en het is heel goed mogelijk dat vele ervan teruggaan op oraal overgeleverde wijsheid. De Daodejing werd oorspronkelijk gelezen als handboek voor een wijze heerser, maar het abstracte karakter van de tekst maakt vele andere interpretaties mogelijk.
Een aantal hoofdstukken van de Zhuangzi zou door de historische Zhuang Zhou (ca. 369-ca. 286 v.Chr.) zelf zijn geschreven. Zhuangzi leefde in de kleine staat Song, tussen de staten van Noord-China en het immense zuidelijke koninkrijk van Chu. Tijdens de Han-dynastie telde de Zhuangzi 52 hoofdstukken, maar rond 300 n.Chr. werd een deel geschrapt en de rest herschikt tot de huidige 33 hoofdstukken. Daarin zijn naast de historische Zhuang Zhou minstens drie andere stemmen aan het woord: een primitivistische of anarchistische auteur (voor wie de beschaving een ziekte is), een voorstander van de versmelting van confucianistische en taoïstische waarden, en een volgeling van Yang Zhu (ca. 400 v.Chr.), die vaak als ‘egoïst’ wordt gebrandmerkt.
Geen enkele levensbeschouwelijke tekst uit het oude China heeft zo’n blijvende invloed gehad op de Chinese literatuur als de Zhuangzi. Door zijn mengeling van fijnzinnige wijsgerige argumentatie en mystieke poëzie, zijn humor, zijn gebruikmaking van parabel en allegorie, en zijn grote rijkdom aan beeldspraak en levensbeschouwelijke thema’s, is het sinds de derde eeuw v.Chr. een voortdurende bron van inspiratie geweest voor filosofen, schrijvers en kunstenaars. Het boek is ook van cruciaal belang geweest in de vorming van het zenboeddhisme.
Meester Lie, ten slotte, is een wijsgeer die in de Zhuangzi bij herhaling wordt genoemd en wiens naam Lie Yukou zou zijn geweest. Of deze Lie Yukou (‘Lie, bestrijder van bandieten’) ooit heeft bestaan, wordt betwijfeld. Tijdens de vroege Han circuleerde er een boek in acht hoofdstukken onder zijn naam, maar het is duidelijk dat de Liezi zoals we hem nu kennen pas rond 300 n.Chr. werd samengesteld. Wat de Liezi zo waardevol maakt, is dat hij ook oud materiaal bevat, dat afkomstig was uit de gecensureerde Zhuangzi in 52 hoofdstukken. Het voorlaatste hoofdstuk van de Liezi is gewijd aan de controversiële ‘egoïst’ of ‘hedonist’ Yang Zhu.
In 22 citaten uit de Daodejing, 24 uit de Zhuangzi en 4 uit de Liezi probeer ik een zo objectief mogelijk beeld te schetsen van de basiswaarden van het taoïsme. Geen enkel afzonderlijk citaat is in staat om een bepaald concept afdoende te verduidelijken. Daarom heb ik in acht hoofdstukjes bepaalde met elkaar verwante tekstfragmenten samengebracht, in de hoop dat de kruisbestuiving tussen de aparte citaten tot een waardevol inzicht leidt. De acht hoofdthema’s zijn op hun beurt ook weer niet los van elkaar te lezen. Als elkaar weerspiegelende scherven van een ruimer, coherent geheel is hun onderlinge verwantschap groot.
Tot slot nog een waarschuwing. De taoïstische klassieken werden vanzelfsprekend niet geschreven voor de ontwortelde, neurotische, door existentiële angsten geplaagde mens van de vroege eenentwintigste eeuw. Maar het is precies daardoor – en ik besef dat dit eigenaardig klinkt – dat we er zoveel van kunnen leren. Het distillaat van de taoïstische levenswijsheid dat u nu in uw handen houdt, is echter géén newageachtig zelfhulpboek, en ik kan dan ook niet garanderen dat wie dit boek leest plotseling en voor altijd Het Geluk zal vinden.
BETEKENISSEN VAN DAO
- Weg die ergens naartoe leidt, pad, route, doorgang.
- De Weg, als beeld voor hoe de dingen werkelijk bestaan, de fundamentele realiteit. Connotaties verschillen van school tot school. Confucianisme: klemtoon op maatschappelijke verantwoordelijkheid en het gedrag toe- geschreven aan geïdealiseerde heersers uit de oudheid. Taoïsme: ‘Weg’ verwijst naar een absolute en onuitspreekbare werkelijkheid achter de veranderlijke modaliteiten van de wereld; de mens wordt aanbevolen deze Weg tot voorbeeld te nemen. Boeddhisme: klemtoon op de mogelijkheid om te ontsnappen aan de kring van hergeboortes en op het erkennen van de vergankelijke aard van het menselijk bestaan.
- Manier om iet te doen, handelwijze, methode, juiste procedure, praktijk. Afgeleid daarvan: leer, doctrine.
- Bijzondere vaardigheid.
- Leer geassocieerd met de Zhuangzi en de Laozi.
- Praktijken verbonden met bewegingen en teksten rond zelfcultivering, het nastreven van onsterfelijkheid, en georganiseerde religieuze gemeenschappen zoals de Weg van de Hemelse Meester.
- Zeggen, spreken, uitdrukken, mondeling mededelen. Verwant met het werkwoord dao, dat ‘leiden’ betekent, of ook ‘de weg tonen.’
(Naar Paul W. Kroll, A Student’s Dictionary of Classical and Medieval Chinese)
1
De dao die in woorden kan worden gevat,
is niet de constante dao,
de naam die genoemd kan worden,
is niet de constante naam.
Naamloos is het begin van
de tienduizend dingen,
naamhebbend is de moeder
van de tienduizend dingen.
Met deze woorden opent de Daodejing. Er heeft waarschijnlijk nooit één enkele oerversie van de Daodejing bestaan, en de verschillende versies die circuleren, wijken hier en daar sterk van elkaar af. De derde en de vierde regel van dit eerste tekstfragment kunnen ook vertaald worden als:
‘Afwezigheid’:
zo noemen we het begin van
de tienduizend dingen;
‘Aanwezigheid’:
zo noemen we de moeder van
de tienduizend dingen.
Toch is het duidelijk wat hier wordt gesteld. Het Canonieke schrift over de Weg en de Kracht opent met de mededeling dat de Weg niet in woorden kan woorden gevat: al onze pogingen om de dao precies of in zijn totaliteit te omschrijven zijn gedoemd te falen. De namen die we aan de dao kunnen geven, kunnen wel in de richting gaan van datgene waarvan wij denken dat het de dao is, maar de constante, bestendige dao onttrekt zich aan onze pogingen om hem in woorden te vangen. Deze onuitspreekbaarheid heeft niet alleen te maken met menselijk onvermogen, de mens mág niet in staat zijn de dao te benoemen. De dao móét naamloos zijn, want als je hem kunt reduceren tot een bepaald begrip (bijvoorbeeld ‘groot’), dan suggereer je dat hij níét het tegengestelde ervan is. Maar de dao is tegelijk groot én klein. Je zou de dao kunnen omschrijven als ‘transcendent’ (boven de mens en de wereld uitstijgend), maar dan zou je suggereren dat hij niet ‘immanent’ (‘inwonend’ in mens en wereld) is, en de dao is tegelijk transcendent én immanent.
Alle Chinese wijsgerige scholen hebben hun eigen dao, hun eigen Weg, en heel vaak heeft hij daar gewoon de betekenis van ‘methode’ of ‘juiste procedure’. Aan Confucius wordt de vol- gende uitspraak toegeschreven: ‘Door mijn dao loopt er één element dat alles met elkaar ver- bindt.’ Zijn leerlingen willen vanzelfsprekend weten wat dat ene cruciale element is, maar Confucius verlaat de zaal zonder toelichting te geven. Een van de discipelen neemt het van de Meester over, maar zijn uitleg krijgt iets onbedoeld grappigs, want hij legt het ene, alles met elkaar verbindende element uit als ‘loyaliteit’… én als ‘empathie’. Maar of er nu één of meerdere elementen als een rode draad door Confucius’ dao lopen, zijn Weg is in woorden te vatten. De taoïsten wijken van de andere levensbeschouwingen af door hun begrip voor de meest fundamentele realiteit van alles wat bestaat onnoembaar te verklaren. ‘In den beginne was het woord’, stelt het evangelie van Johannes. ‘In den beginne was iets waar geen woorden voor zijn’, stelt Laozi.
Ondanks de onuitspreekbaarheid van de dao proberen de taoïstische klassieken toch voortdurend het wezen van de dao in woorden te vatten. Zoals we zullen zien, doen ze dat door de werking van de dao te vergelijken met bepaalde dingen, eigenschappen of handelingen, zoals het water, de flexibiliteit, en het terugkeren. En wie ‘Weg’ zegt, impliceert ook ‘bewandelen’: in het taoïsme gaat het dan ook minstens evenveel over praktijk als over theorie. In regels drie en vier van het bovenstaande citaat wordt de link gelegd tussen de dao en de schepping. Het begin van de ‘tienduizend dingen’ – daarmee worden alle wezens, al het bestaande, bedoeld – is naamloos, terwijl aan de ‘moeder van de tienduizend dingen’ wel een naam kan worden gegeven. Wat bedoeld wordt met de ‘moeder van de tienduizend dingen’, lezen we in het volgende citaat.
2
De dao brengt het Ene voort,
het Ene brengt de Twee voort,
de Twee brengen de Drie voort,
de Drie brengen de tienduizend
dingen voort.
INHOUDSOPGAVE
- Een onpersoonlijke inleiding
- Betekenissen van Dao
- Dao en leegte
- Zachte kracht
- ‘Niet-doen’ en natuurlijkheid
- Anarchistische utopie?
- Relativiteit en eenheid
- Van overleven tot levenskunst
- Vergeten
- De ware mens
- Een persoonlijke nabeschouwing
- Verantwoording
- Literatuur en leestips
- Vindplaats van citaten