Liezi – de taoïstische kunst van het relativeren – vertaald en toegelicht door Jan De Meyer

BESTEL DE GESCHRIFTEN VAN LIEZI

Tezamen met Lao Zi’s Boek van de Tao en De volledige geschriften van Zhuang Zi, beide vertaald door Kristofer Schipper, behoort De geschriften van Liezi, vertaald door Jan de Meyer, tot de klassieke teksten van het taoïsme. Lao Zi’s Boek van de Tao en de innerlijke kracht heeft door zijn cryptische karakter talloze commentatoren geïnspireerd; De volledige geschriften van Zhuang Zi imponeert door zijn mengeling van humor, filosofische diepgang en literaire rijkdom; Liezi is dan weer geliefd omdat het de meest praktisch georiënteerde van de drie taoïstische klassieken is.

De geschriften van Liezi bevatten een schat aan fascinerende anekdotes, lange verhalende passages en sprankelende dialogen over de menselijke conditie, het genieten van het leven, de omgang met de dood, maatschappelijk engagement, spontaniteit, de relatie tussen illusie en werkelijkheid, het lot, de relativiteit van kennis en waardeoordelen, enzovoorts – thema’s die ook voor de lezer van vandaag bijzonder relevant zijn. Door de openheid waarmee over de onderwerpen wordt nagedacht en gediscussieerd is het een erg toegankelijk werk gebleven.

Vertaler dr. Jan De Meyer is medeoprichter en redactielid van Het trage vuur, tijdschrift voor Chinese literatuur in vertaling. Hij publiceerde onder meer Leyuan – de tuin van het geluk en Wunengzi – Nietskunner.

INLEIDING

Het boek Liezi en de figuur Liezi

De drie grote klassieke werken van het taoïsme zijn de aan Lao Zi toegeschreven Daodejing (‘Het canonieke schrift over de Weg en zijn kracht’), het deels door Zhuang Zhou (ca. 369–ca. 286 v.Chr.) geschreven boek Zhuangzi, en het boek Liezi. Lao Zi’s Daodejing, die vaak ook gewoon als Laozi — ‘de oude meester’ — wordt aangeduid, is een zeer korte tekst van onduidelijke oorsprong, waarin het taoïstische gedachtegoed in de vorm van paradoxen en aforismen wordt uiteengezet. Het boek is vele eeuwen geleden onderverdeeld in eenentachtig paragrafen, maar bestond in een ouder stadium uit doorlopende tekst.

Zhuangzi is op tal van vlakken een tegenhanger van de Daodejing. De boodschap is veel minder politiek van aard, en stilistisch getuigt het boek van een verbluffende rijkdom. Met zijn sprankelende dialogen, zijn diepgravende uiteenzettingen, zijn poëtische passages, zijn spitsvondige anekdotes en zijn alomtegen- woordige humor is het een van de absolute hoogtepunten van de Chinese literatuur. Liezi wordt dan weer gewaardeerd omdat het de kerngedachten van de taoïstische filosofie zo aanschouwelijk weet te illustreren. Liezi, de jongste van de drie taoïstische klassieken, is ook de meest praktisch georiënteerde.

Over de ouderdom van Liezi wordt al vele eeuwen hevig gedebatteerd. Aanvankelijk schijnen velen zonder bedenkingen te hebben aangenomen dat het gaat om een werk uit de vierde eeuw v.Chr. Het is immers zo dat de figuur Liezi — wiens volledige naam Lie Yukou zou zijn geweest — bij herhaling wordt genoemd in het boek Zhuangzi, niet alleen in hoofdstukken die tijdens de eeuwen na Zhuang Zhou’s leven tot stand zijn gekomen, maar ook in die hoofdstukken die we met vrij grote zekerheid aan de historische Zhuang Zhou mogen toeschrijven. Zo wordt Liezi al in de eerste paragraaf van Zhuangzi’s eerste hoofdstuk opgevoerd, als een taoïst die op de wind kon rijden — de enige keer overigens dat aan Liezi een bovennatuurlijke of magische kracht wordt toegeschreven. Meester Lie moet dus ouder zijn geweest dan Zhuangzi, en het boek Liezi zou, die redenering volgend, dan ook heel goed uit de vierde eeuw v.Chr. kunnen stammen.

Het probleem is dat de figuur aan wie een boek in het oude China wordt toegeschreven vaak heel weinig te maken heeft met het totstandkomen van het boek dat zijn naam draagt. Zo bestaat er geen directe link tussen Kong Qiu (gelatiniseerd tot Confucius, 552–479 v.Chr.) en ‘zijn’ Analecta. Confucius zelf schreef niets; het boek werd samengesteld door leerlingen en latere generaties volgelingen, en kan op puur technische gronden dus worden afgedaan als een vervalsing — ook al blijft het het beste middel om kennis te nemen van de figuur Confucius en zijn ideeën.

Werken als Lüshi chunqiu (‘De annalen van Heer Lü’) en Huainanzi (‘De meester van Huainan’), twee grote filosofische syntheses uit respectievelijk de derde en de tweede eeuw v.Chr., werden niet geschreven door Lü Buwei (ca. 291–235 v.Chr.) en Liu An (179–122 v.Chr.), maar door collectieven van anoniem gebleven specialisten, die onder de auspiciën van eerste minister Lü Buwei en Liu An, prins van Huainan, werkten. Van nog andere levensbeschouwelijke werken, waaronder Zhuangzi, wordt aangenomen dat een kern werd geschreven door de historische persoon wiens naam met het boek is verbonden, terwijl andere delen daar in latere eeuwen aan zijn toegevoegd.

Onze hedendaagse opvattingen over authenticiteit, oorspronkelijkheid, plagiaat en intellectueel eigendom bestonden niet in het oude China. Grote hoeveelheden teksten — zowel van anekdotische als van aforistische aard — circuleerden oraal of schriftelijk, en uit die voorraad konden samenstellers vrij kiezen. Talloze anekdotes uit het oude China vinden we daarom in meerdere werken terug, soms in nagenoeg identieke vorm, soms ook aangepast teneinde een andere levensbeschouwelijke stelling te illustreren. Zo vinden we in Liezi talrijke anekdotes die ook voorkomen in Lüshi chunqiu en in Huainanzi. En een flink deel van Liezi’s tweede hoofdstuk (‘De Gele Keizer’) is ook in de huidige Zhuangzi te vinden. Vaak is het niet eenvoudig uit te maken wie wie kopieert, wat de datering van een werk als Liezi zeer problematisch maakt.

Liu Zongyuan (773–819), een van de bekendste schrijvers van de Tang-dynastie (618–907), was een van de eersten om vragen te stellen bij de ouderdom van Liezi. In latere eeuwen is er een vrij grote consensus gegroeid: Liezi zou niet in de vierde eeuw v.Chr. tot stand zijn gekomen, maar meer dan een half millennium later, rond 300 n.Chr. Een boek kan namelijk niet ouder zijn dan de jongste delen ervan. Nu is het zo dat de lange passage waarmee Liezi’s derde hoofdstuk opent vrijwel zeker is gekopieerd uit Mu tianzi zhuan (‘Biografie van Mu, Zoon van de Hemel’), een werk dat volgens de traditie zou dateren uit de vierde eeuw v.Chr., maar dat pas is herontdekt of opgedoken (letterlijk, bij het openmaken van een graf) in 281 n.Chr. En een anekdote in het vijfde hoofdstuk (paragraaf XIII) over een kunstmatige, robotachtige man lijkt naar verluidt sterk op een verhaal uit een boeddhistisch werk dat pas in 285 naar het Chinees werd vertaald.

Geconfronteerd met zo veel tegenstrijdige argumenten kan het geen kwaad even op te sommen waar we zeker van zijn. Liezi bestaat in zijn huidige vorm sinds de vierde eeuw, voorzien van een voorwoord en een commentaar van Zhang Zhan, en daarnaast ook nog een verslag dat wordt toegeschreven aan de literaat, bibliograaf en uitgever Liu Xiang (77–6 v.Chr.), gedateerd 14 v.Chr. Het is weliswaar zo dat in de bibliografische sectie van de dynastieke geschiedenis van de eerste helft van de Han-dynastie een boek Liezi in acht hoofdstukken wordt vermeld, maar wat het verband is tussen die oude Liezi, die voor het begin van onze tijdrekening moet hebben bestaan, en de huidige Liezi, waar Zhang Zhan zijn commentaar op schreef, is onduidelijk.

Zhang Zhan, die dankzij zijn eruditie een aantal overheidsfuncties bekleedde onder Keizer Xiaowu van de Jin (regeerde 373–396), verschaft in zijn voorwoord gedetailleerde informatie met betrekking tot de overlevering van Liezi. Hij had die informatie naar eigen zeggen van zijn vader, Zhang Kuang. Zhang Zhans grootvader, Zhang Yi, zou volgens Zhang Kuang een groot verzamelaar van boeken zijn geweest. Hij insinueert zelfs dat de collectie van zijn grootvader terugging op de beroemde, bijna tienduizend boekrollen tellende bibliotheek van Wang Can (177–217), die op haar beurt aan Wang Can was nagelaten door een andere geleerde van de late Han, Cai Yong (132–192). Tijdens de regeerperiode Yongjia (307– 312), toen de Westelijke Jin-dynastie ineenstortte en grote delen van noordelijk China werden overspoeld door niet-Chinese volken, vluchtte Zhang Yi, net als talrijke andere leden van de Noord-Chinese elite, naar het zuidoosten, het gebied aan de benedenloop van de Yangzi, dat de Chinezen kennen als Jiangnan.

Omdat het onmogelijk was in dergelijke moeilijke omstandigheden zijn hele bibliotheek te verhuizen, werd besloten alleen de zeldzaamste boeken mee te nemen, waaronder een volledig exemplaar van Liezi. Maar toen Zhang Yi zijn eindbestemming bereikte, waren van zijn Liezi enkel de inhoudstafel (daarmee wordt hier het aan Liu Xiang toegeschreven verslag bedoeld) en de twee laatste hoofdstukken overgebleven. Van twee literaten die eerder de Yangzi waren overgestoken, kreeg Zhang Yi echter andere niet volledig bewaarde exemplaren van Liezi, in respectievelijk vier en zes hoofdstukken. Door deze te collationeren, was Zhang Zhans grootvader in staat opnieuw een volledige Liezi samen te stellen.

Zhang Zhans voorwoord is onder meer interessant omdat het zonder omwegen stelt dat Liezi in de vroege vierde eeuw een uiterst zeldzaam boek was geworden. Zhang Zhan wekt de indruk dat het door hem gecollationeerde exemplaar het enige integrale in China was. Of dat ook zo was, kunnen we nu niet meer met zekerheid zeggen, maar in elk geval is er sindsdien nooit meer een andere ver- sie opgedoken en bewaard gebleven. In die context is het overigens veelzeggend dat het oudste fysiek bewaarde fragment van Liezi — rond 1900 ontdekt in het boeddhistische grottencomplex van Dunhuang, in China’s uiterst westelijke uithoek — een deel van het zevende hoofdstuk is, dat vóór 627 manueel moet zijn gekopieerd, en dat voorzien is van Zhang Zhans commentaar. Indien het aan Liu Xiang toegeschreven verslag authentiek is — en we hebben geen redenen om aan de echtheid ervan te twijfelen —, dan was het met die zeldzaamheid van Liezi ooit wel anders, want dat verslag vermeldt dat het boek tijdens de regeerperiode van Keizer Jing van de Han (156–141 v.Chr.) een aanzienlijke populariteit genoot.

Liu Xiangs verslag — waarvan de volledige titel ‘Inhoudstafel van Liezi in een nieuwe redactie’ is — bevat meer interessants. Het opent met een opsomming van de titels van de acht hoofdstukken van Liezi. Deze titels komen helemaal overeen met die van de huidige editie, maar we krijgen in twee gevallen ook alternatieve titels. Zo zou het vierde hoofdstuk (‘Confucius’) in een andere editie ‘De allerhoogste kennis’ hebben geheten, en het zevende hoofdstuk (‘Yang Zhu’) ‘Het leven doorgronden’, wat — toeval of niet — ook de titel is van het negentiende hoofdstuk van Zhuangzi.

Dat Liu Xiangs verslag de titel ‘Inhoudstafel van Liezi in een nieuwe redactie’ draagt, is overigens niet verwonderlijk, want wat Zhang Yi in de vroege vierde eeuw deed, was ruim drie eeuwen eerder al eens door Liu Xiang gedaan. Deze beschrijft in zijn verslag namelijk hoe hij uit vijf onvolledige Liezi-edities in respectievelijk twee, drie, vier, vijf en zes hoofdstukken, dus samen goed voor twintig hoofdstukken, een nieuwe redactie maakte door twaalf hoofdstukken aan overlappend materiaal te schrappen.

Verrassend in Liu Xiangs verslag, en typerend voor hoe weinig we weten over de historische Liezi, is dat daar van Lie Yukou wordt beweerd dat deze een tijdgenoot van Hertog Mu van Zheng zou zijn geweest. Het probleem is dat Hertog Mu van Zheng op het einde van de zevende eeuw v.Chr. leefde, dus bijna anderhalve eeuw voor Confucius. Liu Zongyuan, die zijn bedenkingen had bij zo’n vroege datum, suggereerde dat Liu Xiang wellicht had willen zeggen dat Liezi een tijdgenoot was van Hertog Mu van Lu, die rond 400 v.Chr. leefde.

Door contaminatie met Liezi’s woonplaats Zheng zou zo de bewering zijn ontstaan dat hij een tijdgenoot was van Hertog Mu van Zheng. Heel wat waarschijnlijker is dat de vermelding van Hertog Mu van Zheng in Liu Xiangs verslag het resultaat is van een schrijffout door een kopiist. Wat Liu Zongyuan blijkbaar niet wist — of niet wenste te weten — is dat Cheng Xuan-ying, de zeer goed ingelichte Zhuangzi-commentator, rond 650 de informatie had overgeleverd die de grootste kans heeft de correcte te zijn, namelijk dat Liezi een tijdgenoot was van Hertog Xu van Zheng, die in 396 v.Chr. werd vermoord tijdens het zevenentwintigste jaar van zijn regering.

Met uitzondering van een niet erg precieze datum en de naam van een staat halen we uit de niet-taoïstische literatuur van voor het begin van onze tijdrekening zo goed als niets over Lie Yukou. Natuurlijk is er ook het boek Liezi zelf. Volgens het begin van het eerste hoofdstuk zou Lie Yukou veertig jaar lang in een plaats genaamd Pu in de staat Zheng hebben gewoond, zonder iemands aandacht te trekken. Pu kan een groentetuin of boomgaard aanduiden, maar ook een moeras of een wildpark, en dat laatste is hier van toepassing.

Een aantal werken uit de derde en tweede eeuw v.Chr. identificeert Pu met Putian, de naam voor een wildpark in Zheng, overeenkomend met het gebied even ten westen van het huidige district Zhongmou in de provincie Henan, niet ver ten zuiden van de Gele Rivier. Veel schieten we daar niet mee op, maar toch is dat kleine beetje informatie over de staat Zheng interessant, want het vertelt ons dat ook Liezi, net als Laozi en Zhuangzi, actief zou zijn geweest in een regio die zuidelijk grensde aan het oude koninkrijk Chu.

Wat precies de relatie was tussen Chu en het taoïsme van de Periode van de Strijdende Staten (vijfde tot derde eeuw v.Chr.) is nog lang geen uitgemaakte zaak. Wel staat vast dat de taal van verschillende oude taoïstische teksten verwantschap vertoont met de poëzie van Chu, die door het sjamanisme werd beïnvloed. En het kan ook geen toeval zijn dat de belangrijkste recente vindplaatsen van de oudste manuscripten van taoïstische teksten (Mawangdui en Guodian) in de buurt van het oude centrum van het koninkrijk Chu zijn gelegen.

In tegenstelling tot Li Er of Li Dan (de schimmige figuur achter Laozi’s Daodejing) en Zhuang Zhou, die respectievelijk als archivaris aan het hof van de Zhou en als klerk in een laktuin te Song zouden hebben gewerkt, aanvaardde Lie Yukou nooit een ambt. Hij bleef dus zijn hele leven lang een kluizenaar. Volgens Huangfu Mi (215–282), de auteur van een hoogst invloedrijke verzameling biografieën van kluizenaars, getiteld Gaoshizhuan (‘Biografieën van eminente geleerden’), was het het onbarmhartige, hoofdzakelijk op straffen en wetten gebaseerde beleid van Si Ziyang, de eerste minister van Zheng, dat Liezi het kluizenaarsleven in dreef.

Liezi’s eigen motivering bij zijn beslissing om geen graan te aanvaarden van Ziyang neigt eerder naar zelfbescherming dan naar politiek protest. Kluizenarij, het bewaren van de eigen autonomie, ook als dat armoede en onbekendheid met zich meebrengt, is een veel gezien fenomeen onder taoïstische wijsgeren. Een van de bekendste uitla- tingen in deze context is die van Zhuangzi, die op het verzoek een ambt te aanvaarden reageerde door te stellen dat hij liever als een levende schildpad zijn staart door de modder liet slepen dan geëerd te worden als een dood politicus.

Hoe oud is het huidige boek Liezi dan? Angus C. Graham (1919–1991), een groot kenner van de klassieke Chinese wijsbegeerte, heeft in zijn artikel ‘The Date and Composition of Lieh-tzu’, dat hij schreef terwijl hij aan zijn vertaling van Liezi werkte, de verschillende opvattingen daarover samengebracht en kritisch belicht. Zijn artikel bevat ook een uitvoerig overzicht van alle bestaande parallellen tussen Liezi en andere werken, en een uitgebreid onderzoek van grammaticale en stilistische elementen die het werk kunnen helpen dateren. Grahams conclusie is dat de Liezi die ten tijde van de vroege Han bestond verloren is gegaan, maar dat Liu Xiangs verslag bleef bestaan.

Rond 300 n.Chr. stelde iemand — mogelijk Zhang Zhans grootvader —een nieuwe Liezi samen, daarbij gebruikmakend van ouder materiaal, zowel uit de periode voor de Han als uit de vroege Han, en, niet onbelangrijk, Liu Xiangs beschrijving van de oude Liezi in acht nemend. We mogen er overigens van uitgaan dat de nieuwe Liezi sinds 300 n.Chr. zo goed als integraal overgeleverd is: van de meer dan zeventig aan Liezi toegeschreven citaten die zijn opgenomen in de Yiwen leiju en de Chuxueji — twee encyclopedische werken uit respectievelijk de vroege zevende en het midden van de achtste eeuw — is er geen enkel dat niet meer in de huidige Liezi te vinden is.

Voor ongeveer een vierde van de tekst van de huidige Liezi bestaan er bekende parallelle passages. Deze zijn grotendeels gecon- centreerd in de hoofdstukken 1, 2 en 8. Opvallend is hier dat de samensteller van Liezi niet heeft gepoogd de stilistische en grammaticale verschillen die tussen stukken van verschillende oorsprong bestaan weg te werken. Graham stelt vast dat het grootste deel van de hoofdstukken 3 tot en met 7, en van de passages in de andere hoofdstukken waarvoor geen parallellen bestaan, een grote stilistische uniformiteit heeft, wat suggereert dat deze hoofd- stukken en delen van hoofdstukken niet enkel uit een en dezelfde — waarschijnlijk late — periode stammen, maar ook door dezelfde auteur zijn geschreven. Dat geldt ook, zo beklemtoont Graham, voor het beruchte zevende hoofdstuk, over de zogenaamde hedonist of egoïst Yang Zhu, waarvan vaak is gezegd dat het van een andere hand zou zijn.

Voor Graham is het duidelijk dat de huidige Liezi een opzettelijke vervalsing is, ook al zou je, vind ik althans, de tekst wat minder confronterend een ‘reconstructie’ kunnen noemen. Deze conclusie, zo haast Graham zich toe te voegen, doet uiteraard geen afbreuk aan de grote literaire en levensbeschouwelijke waarde van dit werk. Ik ben bereid Grahams kritische visie grotendeels te volgen, en Liezi dus te beschouwen als een boek waarvan de compilatie amper 1700 jaar geleden werd afgerond, ook al blijven sommige vragen onbeantwoord. Als, bijvoorbeeld, de samensteller van de nieuwe Liezi zo’n intelligent vervalser was — zoals verschillende onderzoekers toegeven —, waarom deed hij dan niet wat meer moeite om zijn eigen bijdragen een consistenter archaïserend tintje te geven?

Het is overigens blijkbaar even gemakkelijk stilistische argumenten voor een oude datering te vinden als voor een recentere. Dat bewijst de in 1949 geboren onderzoeker Chen Guangzhong, die in een artikel ter verdediging van de authenticiteit van Liezi een vele pagina’s lange lijst presenteert met voorbeelden van Liezi’s archaïsche woordenschat. 

Duidelijk is in elk geval dat er nog veel onderzoek nodig is, niet alleen naar Liezi’s stilistische kenmerken, maar ook naar het bestaan van citaten uit Liezi in de literatuur van voor 300 n.Chr. Zo vond ik in de geschriften van de reeds genoemde Huangfu Mi en van Ruan Ji en Ji Kang (zie p. 22) allusies op of citaten van Liezi- fragmenten waar geen parallelle versies van bestaan, stukken tekst dus die deze auteurs niet via een andere bron konden kennen. Aangezien Huangfu Mi, Ruan Ji en Ji Kang allen actief waren voordat de huidige Liezi volgens Graham en anderen werd gecompileerd, moeten we toch rekening houden met de mogelijkheid dat er naast Zhang Zhans redactie nog een oudere Liezi circuleerde.

Wat er ook van zij, ik stel voor dat we Liezi zien als een boek waarvan het compilatieproces rond het einde van de derde eeuw finaal werd afgerond. Ik zal aantonen dat delen van Liezi goed kaderen binnen het intellectuele landschap van die periode. Uiteindelijk maakt het ook niet zoveel uit tot welk kamp je behoort: wie gelooft dat Liezi een oud werk is, moet toegeven dat het vol met latere interpolaties zit; en wie gelooft dat het een recenter werk is, moet toegeven dat het gebruikmaakt van grote hoeveelheden oud materiaal. Belangrijker is mijns inziens het volgende te beseffen: of Liezi nu dateert van de vierde eeuw v.Chr. dan wel van de derde eeuw n.Chr., het boek is in elk geval tot stand gekomen tijdens een periode van intense creativiteit voor wat het taoïsme betreft.

Zoals Laozi’s Daodejing (‘Het canonieke schrift van de Weg en zijn kracht’), de oudste delen van Zhuangzi en enkele andere teksten illustreren, was het einde van de Periode van de Strijdende Staten (vierde en derde eeuw v.Chr.) getuige van het ontstaan en de eerste grote bloei van de taoïstische wijsbegeerte. Maar ook een goed half millennium later, tijdens de eerste fase van de zogenaamde Periode van Verdeeldheid (derde en vierde eeuw n.Chr.) — de chaotische eeuwen dus tussen het einde van de Han-dynastie (206 v.Chr.-200 n.Chr.) en de hereniging van China onder de Sui (581–618) en de Tang — was het taoïstische denken prominent aanwezig. Voordat we ons hierin verdiepen, werpen we echter eerst nog een blik op de fascinerende verwantschap tussen Liezi en Zhuangzi.

In niet minder dan zeven van de acht hoofdstukken van de huidige Liezi vinden we parallellen met Zhuangzi. In totaal is ongeveer tien percent van Liezi in min of meer vergelijkbare vorm ook in Zhuangzi te vinden; de meerderheid van de parallelle passages is geconcentreerd in Liezi’s tweede hoofdstuk. Een van de redenen waarom we zo veel materiaal uit Zhuangzi ook in Liezi terugvinden, ligt voor de hand: anekdotes rond Liezi zijn nu eenmaal talrijk in Zhuangzi, en het lijkt erg waarschijnlijk dat de samensteller van Liezi deze allemaal heeft gebruikt in zijn boek. Dat wil echter niet zeggen dat hier enkel sprake is van klakkeloos kopiëren. De relatie tussen Zhuangzi en Liezi is namelijk veel complexer. Een van de belangrijkste dingen die men dient te beseffen is dat het huidige boek Zhuangzi niet of nauwelijks ouder is dan de huidige Liezi.

INHOUDSOPGAVE

Inleiding
Bibliografische notitie

Hemelse tekenen
De Gele Keizer
Koning Mu van Zhou
Confucius
De vragen van Tang
Inspanning en lotsbestemming
Yang Zhu
Over overeenkomsten

Zoeklijst van onderwerpen

BESTEL DE GESCHRIFTEN VAN LIEZI

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN SINOLOOG JAN DE MEYER