Matthijs Schouten over de denker en de dichter: van onderscheidend naar verbindend bewustzijn

BESTEL MENS & NATUUR, VERBORGEN SCHATTEN EN OPENBARE GEHEIMEN – € 12,50

SYMPOSION ODE AAN HET VERLANGEN OP 21 MEI 2023 – INFORMATIE EN INSCHRIJVEN

Matthijs Schouten is hoogleraar, ecoloog, natuurfilosoof, boeddhist, schrijver en spreker. In zijn boek Spiegel van de natuur beschrijft hij hoe onze culturele achtergrond bepaalt hoe wij naar natuur kijken. In de westerse wereld heeft de mens zich buiten de natuur geplaatst, heeft de mens zich van de natuur vervreemd. Schouten nodigt ons keer op keer uit om ons opnieuw met de natuur te verbinden. Hij laat ons zien hoe we ons altijd kunnen blijven verwonderen. Hieronder volgt een groot deel van de openingsvoordracht die hij heeft gehouden op het symposion Mens & natuur, verborgen schatten en openbare geheimen dat Stichting Rozenkruis in 2022 organiseerde op het conferentiecentrum Renova in Bilthoven. De is opgenomen in Symposionreeks 48. 

Ik groeide op in een wereld vol wonderen. Mijn ouderlijk huis stond in een beekdal en was omringd door bloemrijke graslanden die van elkaar gescheiden werden door hagen en houtwallen. Verder weg lagen aan de ene kant natte rietlanden en broekbossen en aan de andere hoger gelegen zandgronden met heiden.

De dagen van mijn kindertijd waren gevuld met ontdekkingen: kwellend water op de bodem van een sloot, de tere bloeipluimen van waterviolier, reeën die aan de bosrand verschenen en geleidelijk begon ik me deel te voelen van een gemeenschap van veelvormige, levende wezens. Ik voelde me als vanzelfsprekend verbonden met de natuur waarin ik opgroeide. Ik was er thuis.

Toen kwamen de grote ruilverkavelingen. Om de agrarische productie te verhogen, werd de schaal van het landschap vergroot, werden de hagen en houtwallen gekapt, de moerassen gedraineerd en de beken rechtgetrokken. In korte tijd veranderde een wereld vol wonderlijke plekken in een rationele en functionele omgeving, waarin voor wilde planten en dieren weinig plaats meer was.

Dit proces was bepalend in mijn leven want het heeft ertoe geleid dat ik me met natuurbescherming en met de bestudering van de relatie tussen mens en natuur ben gaan bezighouden.

Later werd ik me ervan bewust dat ik in de radicale omvorming van het landschap onontkoombaar geconfronteerd was met wat de socioloog Max Weber de ‘onttovering van de wereld’ noemt. Hij betoogt dat in de westerse cultuur de natuur geleidelijk een zielloos ding geworden is, dat alleen nog maar gezien wordt in termen van nut en exploitatie. Het gevoel van verbinding met de natuur is verloren gegaan en ze is een domein gaan vormen zonder wezenlijke betekenis, afgezien van haar bruikbaarheid voor de mens.

Dat proces van onttovering heeft een lange geschiedenis en de wortels ervan liggen in de klassieke oudheid. Aristoteles brengt een rangorde in de natuur aan – een rangorde die de huidige biologie nog steeds gebruikt – van lagere planten naar hogere planten, lagere dieren, hogere dieren en ten slotte de mens. Hij stelt dat in die rangorde het lagere het hogere ten dienste staat. Latere filosofen zoals Cicero en Seneca gaan nog een stap verder en brengen naar voren dat de natuur door de goden geschapen werd ten behoeve van de mens.

De mens is het enige wezen met een logos, een verstand, en de hele natuur is ontworpen om dit wezen, dat door zijn verstandelijke vermogens dicht bij het goddelijke staat, tot nut te zijn. Zoals Cicero schrijft: ‘Wat moet ik nog zeggen van ossen? Hun nek is geboren voor het juk en hun sterke, brede schouders voor het trekken van de ploeg.’

De kerkvaders en de theologen van het christendom nemen deze zienswijze over en lezen de Bijbel ook vanuit dat perspectief. De zinsnede ‘Gaat en onderwerpt de aarde…’ uit het eerste bijbelboek Genesis maakt meer indruk op hen dan de psalmen die eraan herinneren dat de schepping niet de mens, maar de schepper toebehoort.

In navolging van voornoemde klassieke denkers zal de christelijke traditie de natuur vooral gaan zien als geschapen ten behoeve van de mens. Dat wil overigens niet zeggen dat alles in de natuur zomaar bruikbaar is. Door de zondeval – zo leert de Bijbel – is de oorspronkelijke paradijselijke toestand verloren gegaan en is de natuur weerbarstig geworden en nu moet de mens ‘in het zweet zijns aanschijns’ de natuur tot bruikbaarheid dwingen. Veel middeleeuwse kloosterordes zien het dan ook als hun taak de wildernis te ontginnen en om te vormen tot een nieuw en vruchtbaar aards paradijs.

Dit perspectief van dienstbaarheid aan de mens zet een onttovering van de natuur in, maar nog lange tijd blijft er ook ontzag bestaan voor de vele onverklaarbare natuurlijke processen en verschijnselen. Met de hoge vlucht die de natuurwetenschappen gaan nemen vanaf de renaissance vindt de onttovering haar voleinding en in de zeventiende eeuw stelt de Engelse filosoof en staatsman Francis Bacon dat we de natuur op de pijnbank dienen te leggen om haar op die wijze haar geheimen te ontfutselen, waardoor ze tot uiterste dienstbaarheid gebracht kan worden. In de volgende eeuwen gaat dat ook in hoge mate lukken. De wetenschap slaagt erin de natuur steeds beter te verklaren en we leren haar daardoor steeds meer naar onze hand te zetten.

In niet-westerse culturen komen vaak heel andere beelden van de relatie tussen mens en natuur naar voren. De scheiding tussen mens en natuur is er veelal minder scherp en de natuur wordt niet ervaren als zielloos en betekenisloos. Zo is het woord dat het Ojibwa-volk in Noord-Amerika gebruikt voor dieren in letterlijke vertaling ‘andere-dan-mensen-personen’. De zienswijze dat de mens deel uitmaakt van een grote gemeenschap van leven en dat er tussen mens en natuur slechts graduele en geen absolute verschillen zijn, komt in veel culturen naar voren. Boeddha zegt in een van zijn leerredes:

‘Wat voor levende wezens er ook zijn,
beweeglijk of onbeweeglijk, allemaal,
of ze nu lang zijn of groot,
middelmatig, kort klein of fors,
aanschouwd of niet aanschouwd,
dichtbij verblijvend of veraf,
al geboren of naar geboorte strevend,
mogen alle wezens, zonder uitzondering,
gelukkig zijn.’

En de hindoeïstische filosoof Swami Vivekānanda schrijft in de negentiende eeuw:

‘Waarom zou ik van iedereen moeten houden?… Omdat zij en ik één zijn… Er is deze eenheid, deze verbondenheid in het universum. Van de nietigste worm die onder onze voeten kronkelt, tot het hoogste wezen dat ooit geleefd heeft – ze hebben verschillende lichamen, maar één ziel.’

Nu is het te eenvoudig te stellen dat een wereldbeeld waarin mens en natuur van elkaar gescheiden zijn, kenmerkend is voor de westerse cultuur, terwijl niet-westerse culturen uitgaan van een grote gemeenschap van leven waarvan de mens deel uitmaakt. De verschillende beelden van de relatie tussen mens en wereld hangen volgens de filosoof Ulrich Libbrecht samen met twee fundamenteel verschillende wijzen van interpreteren van de werkelijkheid, twee paradigmata van beschouwing. En in diverse culturen is de relatieve betekenis ervan verschillend.

Er is een wijze van beschouwen waarin de werkelijkheid geduid wordt door dingen en verschijnselen van elkaar te onderscheiden en dan te benoemen, te ‘labelen’. We gebruiken hiervoor onze rationele functie. De Indiase filosofie spreekt over het principe van nāmarūpa, letterlijk ‘naam en vorm’, dat wil zeggen onderscheiding door naamgeving. Zo vormen we een beeld van een wereld, bestaande uit gescheiden eenheden en dingen. Wanneer we op dezelfde rationele wijze proberen te begrijpen hoe deze verschijnselen en dingen met elkaar in verband staan, komen we uiteindelijk terecht in de wereld van de fysica en de wiskunde, waarin formules de uitdrukking van betrekkingen vertegenwoordigen. E=MC2 vormt dan een uiterste uitdrukking van de werkelijkheid. Deze wetmatigheid verbindt al het zijnde.

In een tweede en andere wijze van beschouwing staan gevoel en intuïtie centraal. De werkelijkheid wordt in dit paradigma in de eerste plaats geduid in beelden. Hier komt verbeelding naar voren en betreden we het domein van de mythen en metaforen, de poëzie en de beeldende kunst. In het intuïtieve en gevoelsmatige zoeken naar dat wat alles verbindt, komen we dan uiteindelijk in de stille, onbeschrijfelijke, niet meer in beelden te vatten ervaring van het wonder van het bestaan. Deze vormt dan de uiterste expressie van de werkelijkheid. In deze ervaring wordt al het zijnde verbonden.

Deze tweede benaderingswijze heeft met name in oosterse culturen een toonaangevende rol gespeeld en – zoals hierboven al geschetst – pregnante beelden van verbinding tussen mens en wereld, tussen mens en natuur opgeleverd. De ervaring van verbinding in het bestaan wordt in deze culturen weergegeven door verschillende begrippen: qi (levensadem) die alles doordringt, tao (de weg) waardoor en waarin alles beweegt. Bepaalde boeddhistische stromingen spreken over de alomvattende Boeddha-natuur.

Maar zulke beelden van verbinding zijn beslist ook niet vreemd aan onze eigen cultuur. De grote wiskundige Pythagoras weigerde dieren te eten omdat hij mens en dier niet als absoluut verschillend zag. Sint Franciscus sprak de zon toe als ‘zuster zon’, de wind als ‘broeder wind’ en de aarde als ‘moeder aarde’. Voor sommige filosofen uit de romantiek vormde de hele natuur een bezield organisme waarmee de mens een liefdevolle relatie aan kan gaan, zoals met vrienden en verwanten.

De filosofische stroming die in de tweede helft van de vorige eeuw opkwam onder de naam ‘diepte-ecologie’ beschouwde de mens niet als een apart wezen ín de wereld, maar als een speciale activiteit ván de wereld. Dat neemt niet weg dat het rationele paradigma in de westerse wereld toonaangevend is geworden. Het ligt aan de basis van de enorme vlucht die wetenschap en techniek hebben genomen. Het heeft het Westen enorme vooruitgang en welvaart gebracht en daardoor heeft het westers wereldbeeld wereldwijd grote aantrekkingskracht gekregen.

Tegelijkertijd heeft deze benaderingswijze de wereld ‘onttoverd’ en ons nogal eenzaam en verweesd achtergelaten in een wereld van manipuleerbare en exploiteerbare dingen. Deze als zielloos ervaren wereld zijn we ook steeds verder gaan exploiteren en dat heeft geleid tot uitputting van de aarde en tot een enorme afname in de variatie in ecosystemen en soorten, in biodiversiteit. Biologen spreken in deze context van een ecologische crisis.

Ik ben ervan overtuigd dat zowel de aarde en de natuur als wijzelf er bijzonder veel baat bij zouden hebben wanneer we beide wijzen van naar de wereld kijken wat meer met elkaar in verband zouden kunnen brengen. Wanneer we de wereld niet alleen benaderen vanuit onze ‘onderscheidende’ vermogens, maar ook vanuit een gevoel van wezenlijke betrokkenheid. Wanneer we onszelf niet alleen de positie geven van ‘kenner’ van de wereld, maar onszelf ook ervaren als een deel van de wereld zelf.

De verbinding van de twee paradigmata wordt op een meesterlijke wijze uitgewerkt door de Vietnamese zenmeester Thich Nhat Hanh die zich ten tijde van de Vietnamese oorlog bijzonder heeft ingezet voor vrede en door Martin Luther King in 1967 werd aanbevolen voor de Nobelprijs voor de Vrede. In zijn boeken legt Thich Nhat Hanh veel nadruk op het boeddhistische uitgangspunt dat niets en niemand op zichzelf, onafhankelijk van de buitenwereld, bestaat. Zo schrijft hij:

‘Als je een dichter bent, dan zie je duidelijk dat er een wolk drijft in dit vel papier. Zonder wolk is er geen regen; zonder regen kunnen de bomen niet groeien; en zonder bomen kunnen we geen papier maken. De wolk is nodig voor het bestaan van het papier. Als de wolk er niet is, kan dit vel papier er ook niet zijn… Als we nog dieper in dit papier kijken, kunnen we er zonneschijn in zien. Als de zon er niet zou zijn, kan het bos niet groeien… En zo weten we dat er ook zonneschijn in dit vel papier is. Als we nog langer kijken, kunnen we de houthakker zien die de boom velde en hem naar de fabriek bracht waar hij omgevormd werd tot papier. En we zien de tarwe. We weten dat de houthakker niet kan leven zonder zijn dagelijks brood en daarom is de tarwe die zijn brood werd, eveneens in dit vel papier. En ook zijn vader en zijn moeder zijn in dit papier… Als we nog dieper kijken, zien we dat we er ook zelf in zijn. Dat is niet zo moeilijk in te zien: wanneer we naar een vel papier kijken, wordt het vel een deel van onze waarneming… We kunnen dus zeggen dat alles hier is, in en met dit vel papier. Er is niets aan te wijzen dat niet hier is – tijd, ruimte, de aarde, de regen, de mineralen in de bodem, de zon, de wolk, de rivier, de warmte. Dit vel papier bestaat omdat al het andere bestaat.’

Dat weten is slechts de ene kant. Het betekent niet dat we ook vanuit verbondenheid gaan leven. De afgelopen halve eeuw laat dat overduidelijk zien. In 1962 publiceerde de Amerikaanse biologe Rachel Carson het boek Silent Spring (Verstild voorjaar) waarin ze de negatieve effecten van het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de voedselkringloop uiteenzette. In 1972 bracht de Club van Rome het gezaghebbende rapport ‘Grenzen aan de groei’ uit, waarin gewezen werd op de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen. Sedert die tijd hebben talloze wetenschappelijke publicaties laten zien hoe vérstrekkend de schade is die menselijk handelen toegebracht heeft aan ecosystemen, hoe snel de biodiversiteit door ons toedoen aan het afnemen is, en tegelijkertijd is ook gewezen op het belang van natuurlijke processen en ecosystemen voor ons eigen welzijn.

En toch is er geen einde gekomen aan de ecologische crisis. Nog steeds neemt de variatie in ecosystemen en soorten door ons toedoen af. We hebben er zelfs nog een klimaatcrisis bij gekregen. Ondanks de internationale conferenties en de door vele landen ondertekende verdragen, slagen we er niet in onze levensstijl wezenlijk te veranderen en blijven we de aarde verder uitputten. De vele initiatieven gericht op duurzaamheid blijven vaak in goede bedoelingen steken.

Het rationeel onderkennen van betrekkingen en verbindingen heeft niet vanzelfsprekend tot gevolg dat we ons leven gestalte geven vanuit betrokkenheid. Daarom begint Thich Nhat Hanh zijn tekst met: ‘Als je een dichter bent, dan zie je…’ Met andere woorden, als je je
daarvoor werkelijk openstelt dan ervaar je jezelf als deel van de wereld, en dan voel je dat het eigen welzijn en het welzijn van de wereld onlosmakelijk samenhangen.

De ervaring van ‘interzijn’ biedt, zo benadrukt Thich Nhat Hanh, vreugde en vervulling. Ze heft gevoelens van vervreemding, afgescheidenheid en eenzaamheid op en brengt vreugdevolle betrokkenheid. Wanneer we een ‘dichter’ kunnen zijn en de verbinding tussen onszelf en de wereld ervaren, is dat niet alleen goed voor de wereld, omdat we dan in onze levensstijl als vanzelf ook het welzijn van de ‘grote gemeenschap van leven’ voor ogen houden, het is ook goed voor onszelf: we worden er gelukkiger door!

We zouden – zo gaat Thich Nhat Hanh verder – een nieuw werkwoord moeten invoeren: ’interzijn.’ Daarmee kunnen we de verhoudingen in de werkelijkheid het meest adequaat weergeven. Er zijn geen eenheden aan te wijzen die geheel op zichzelf bestaan. Alle dingen, en ook wijzelf kunnen alleen maar bestaan omdat er een wereld bestaat waarvan we deel uitmaken.

Hier raakt Thich Nhat Hanh aan de kern van vele wijsheidstradities.

Je zou het een wezenlijk aspect van de wisdom factor kunnen noemen: in de betrokkenheid op het welzijn van de wereld om ons heen ligt ook een bron van innerlijke vreugde en geluk. Dit gegeven, zo is inmiddels wetenschappelijk aangetoond, ligt zelfs diep verankerd in onze fysiologie. In neurofysiologische experimenten die enkele jaren geleden werden uitgevoerd met beoefenaars van meditatietechnieken, bleek dat wanneer de mediterenden zich richtten op liefdevolle welwillendheid naar alle levende wezens, er onmiddellijk een duidelijke fysiologische respons optrad in dat deel van de hersenen dat ons gevoel van welzijn stimuleert.

Hiermee zijn we ook aangekomen bij de wijze waarop we de dichter in onszelf kunnen ontwikkelen, waarop we vanuit onderscheidend naar verbindend bewustzijn kunnen bewegen. Ook over dit aspect van de wisdom factor zijn de grote wijsheidstradities het eens: de sleutel ligt in verstilling en oordeelloze aandacht voor het hier en nu. Mijn eigen meditatielerares riep veelvuldig: No thinking. Wanneer we de onophoudelijke stroom van onderscheidende, benoemende en oordelende gedachten tot rust brengen, onthult zich als vanzelf een bewustzijn van verbondenheid met de wereld. Dan dalen we – om een oosterse metafoor te gebruiken – vanaf de oppervlakte van de oceaan waar het water door de wind bewogen wordt en voortdurend in verschillende golven uiteenvalt, af naar de stille diepten waar we kunnen ervaren dat alle golven uit hetzelfde water voortkomen.

Eigenlijk is het heel eenvoudig: de weg naar de ervaring van ‘interzijn’, naar wezenlijke betrokkenheid bij de grote gemeenschap van leven en als gevolg daarvan naar een duurzame levensstijl, begint met in ons dagelijks leven momenten van verstilling en eenvoud in te bouwen: bij het begin van de dag, bij de aanvang van ons werk, voor belangrijke vergaderingen… Momenten waarin we toegang krijgen tot wat in de oude tradities van India ‘de stilte van de holte van het hart’ genoemd werd, waarin we als vanzelf de verbinding ervaren met de natuur waarvan we deel uitmaken, met de wereld die ons thuis is. Dan leven we – zoals een kind dat kan – weer in een wereld vol wonderen.

Uit: Mens & natuur, verborgen schatten en openbare geheimen

BESTEL MENS & NATUUR, VERBORGEN SCHATTEN EN OPENBARE GEHEIMEN – € 12,50

SYMPOSION ODE AAN HET VERLANGEN OP 21 MEI 2023 – INFORMATIE EN INSCHRIJVEN