Seneca over natuurverschijnselen – vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door John Nagelkerken

BESTEL SENECA – NATUURVERSCHIJNSELEN

Aardbevingen, donder en bliksem, meteoren en kometen, wolken, water en wind: voor ons veelal onbegrijpelijk en soms beangstigend, dus zeker voor mensen in de Oudheid. Zoals het een antieke filosoof betaamde analyseerde Seneca (ca 4 v.Chr. 65 n.Chr.) soms op grond van waarnemingen, maar meestal van achter zijn schrijftafel de verschijnselen en kwam tot conclusies over hun ontstaan die soms verrassend dicht komen bij wat de huidige wetenschap erover te melden heeft. Uit eigen waarnemingen kon hij vooral putten bij zijn beschrijving van de Nijl: vanwege problemen met zijn luchtwegen heeft hij geruime tijd in Egypte geleefd. Verder heeft hij in Campanië, het gebied rond Napels, een hevige aardbeving meegemaakt in het jaar 63, zestien jaar voor de vernietiging van Pompeii door de uitbarsting van de Vesuvius.

Binnen het omvangrijke werk van Seneca, dat zich vooral richt op ethische kwesties (ook in dit boek vindt hij toch nog ruimte voor enkele moralistische uitweidingen), neemt Natuurverschijnselen een bijzondere plaats in. Het is vrijwel het enige bewaard gebleven werk over dit onderwerp dat ons uitvoerig informeert over de opvattingen van de antieke stoïcijnen over deze natuurverschijnselen, en vormt met de eveneens bewaarde Meteorologica van Aristoteles, waarnaar Seneca regelmatig verwijst, een belangrijke bron van informatie over deze tak van wetenschap. Daarnaast maakt het met regelmaat melding van ideeën van anders georiënteerde filosofen wier werken vaak in de loop der tijd verloren zijn gegaan.

Seneca heeft het werk op hoge leeftijd geschreven. Na de dood van zijn collega Burrus (ze hadden samen Nero sinds zijn jeugd opgeleid en hem tijdens diens eerste regeringsjaren als politieke adviseurs terzijde gestaan) trok hij zich in 62 terug van het politieke toneel om zich volledig aan de filosofie en het schrijven te wijden. Nero liet zich allang steeds minder gelegen liggen aan zijn adviezen en verdacht hem op een gegeven moment zelfs van deelname aan een samenzwering tegen hem. Uiteindelijk dwong hij Seneca zich zelf te doden.

INLEIDING 

Seneca

Lucius Annaeus Seneca werd geboren in Cordoba, ca. 4 v.Chr., als zoon van een welgestelde vader uit de ridderstand met dezelfde namen, die bekendheid had verworven als declamator en leraar in de welsprekendheid. Op jonge leeftijd verhuisde Seneca naar Rome om onder toezicht van een tante van moederskant opgeleid te worden in de vaardigheden die nodig waren voor een maatschappelijke carrière. Filosofische scholing ontving hij van stoïcijnse leermeesters. Wegens problemen aan de luchtwegen reisde hij naar Egypte voor een langdurig verblijf bij een oom, die als bestuurder door keizer Tiberius was aangesteld.

Na zijn opleiding was voor hem een politieke functie een logisch vervolg. Hij werd kort na zijn terugkeer uit Egypte (in 31 of 32 n.Chr.) quaestor, het eerste van de reeks ereambten die uiteindelijk tot het consulaat zou moeten leiden. Al snel was hij beroemd als schrijver en redenaar. Maar in 41 werd hij tijdens de regering van keizer Claudius verbannen door toedoen van diens vrouw Messalina wegens vermeend overspel met Julia Livilla, die de zuster was van Caligula, de kort daarvoor vermoorde voorganger van keizer Claudius. Pas in 49 werd hij teruggeroepen op aandrang van Agrippina, de derde vrouw van Claudius en moeder van de latere keizer Nero.

In 50 werd hij toen benoemd tot praetor, wat de op een na hoogste ambtelijke functie in Rome was. Na de vergiftiging van Claudius in 54 werd Nero op 17-jarige leeftijd tot keizer uitgeroepen. Seneca en de militair Afranius Burrus werden aangesteld als zijn mentoren, waardoor ze feitelijk als ministers functioneerden en voor een groot deel de macht in Rome uitoefenden. In 55/56 werd Seneca benoemd tot consul.

In 59 liet Nero zijn bemoeizuchtige eigen moeder buiten medeweten van Seneca en Burrus vermoorden. Seneca verdedigde in een toespraak tot de senaat wel het optreden van Nero. Toen in 62 Burrus stierf, koos Seneca ervoor zich terug te trekken uit de politiek en als adviseur van de keizer. De relatie met Nero was op dat moment trouwens al enige tijd bekoeld; de keizer liet zich steeds minder gelegen liggen aan de adviezen van zijn vroegere opvoeders. 

Seneca bracht nu de meeste tijd niet meer in Rome, maar in Campanië door. De jaren na zijn terugtreden waren literair zeer productief. Behalve de omvangrijke Brieven aan Lucilius heeft hij er het hier vertaalde Natuurverschijnselen. Een onderzoek geschreven, dat op zijn vroegst na 63 gepubliceerd is. In 65 werd hij door Nero tot zelfmoord gedwongen wegens verdenking van medeplichtigheid aan een complot van een aantal vooraanstaanden onder leiding van Piso om de keizer uit de weg te ruimen. Tot in het extreme trouw aan het stoïsche ideaal van het onverstoord verdragen van de orde van de werkelijkheid heeft hij, volgens Tacitus, zijn leven in volle gemoedsrust beëindigd.

In vergelijking met zijn andere filosofische werken, waaronder dus de Brieven aan Lucilius die vooral ethische onderwerpen behandelen, en zijn negen tragedies, die waarschijnlijk nooit opgevoerd zijn en misschien ook als leesstukken beschouwd moeten worden, is zijn Natuurverschijnselen een enigszins vreemde eend in de bijt: het is het enige werk over fysica van zijn hand.

Gelukkigerwijs is het ook een van de weinige werken uit de oudheid die zich met natuurverschijnselen als wind, water, vuur en kometen bezighouden en die bewaard zijn gebleven. Naast de Meteorologica van Aristoteles hebben we nog van diens opvolger Theophrastus complete werken over winden, vuur en wateren, en fragmenten van een meteorologie. Maar uit de school van de Stoa zijn de meeste werken verloren gegaan: van het omvangrijke werk van Posidonius (135- 50) zijn we slechts via citaten bij andere schrijvers op de hoogte. We hebben nog wel een geschrift van Cleomedes dat bekend staat onder de titel Over de cirkelbeweging van hemelse lichamen en waarschijnlijk uit de tweede eeuw n.Chr. en dus na dat van Seneca geschreven is.

BOEK I

VUREN DIE IN DE LUCHT ONTSTAAN

Voorwoord 

Zo groot als het verschil is, mijn allerbeste Lucilius, tussen de filosofie en de overige disciplines, net zo groot is volgens mij binnen de filosofie het verschil tussen het ene onderdeel dat zich op de mensen, en het andere dat zich op de goden richt.  Het laatste is verhevener en ambitieuzer; het heeft zich een groot terrein toegeëigend; het stelde zich niet tevreden met wat de ogen zien; het vermoedde dat er iets groters was, iets mooiers dat de natuur buiten het bereik van de ogen geplaatst had.

Kortom, tussen de twee delen bestaat een even groot verschil als tussen mens en god. Het ene leert wat men op aarde dient te doen, het andere wat in de hemel gedaan wordt. Het ene tracht ons te verlossen van onze waandenkbeelden en laat voor ons een licht schijnen waardoor we in onzekere omstandigheden keuzes kunnen maken; het andere stijgt ver uit boven de duisternis waarin wij verkeren, en brengt ons, nadat we aan die donkerte ontrukt zijn, naar de plek waar het licht vandaan komt.

Ikzelf ben de natuur dankbaar wanneer ik haar niet van deze kant af zie vanwaar ze algemeen toegankelijk is, maar wanneer ik tot haar diepere geheimen ben doorgedrongen, wanneer ik leer wat de bouwstof van het universum is, wie de schepper of de behoeder is, wat de god is; of hij zich volledig op zichzelf richt of soms ook naar ons omziet; of hij dagelijks schept of alles in een keer geschapen heeft; of hij een onderdeel van de wereld is of gelijk aan de wereld; of hij de mogelijkheid heeft ook vandaag nog besluiten te nemen en iets te wijzigen aan de wet van het noodlot, of dat het afbreuk doet aan zijn verhevenheid en op een vergissing wijst als hij iets geschapen heeft dat gewijzigd moeten worden.

Maar het is vanzelfsprekend dat aan iemand aan wie alleen het beste kan bevallen, altijd hetzelfde bevalt. Daarom is hij nog niet minder vrij en machtig; hij is immers zelf zijn eigen noodzakelijkheid. Als dit inzicht me niet gegund was, zou het niet de moeite waard zijn om geboren te worden. Waarom zou ik anders blij moeten zijn dat ik tot de levenden gerekend word? Soms om voedsel en drank door mijn lichaam te laten opnemen? Om dit zieke, vergankelijke lichaam, dat verkommert als het niet aldoor gevuld wordt, vol te stouwen en als een ziekenverzorger te leven? Om de dood te vrezen, het enige dat vaststaat bij onze geboorte? Neem dit onschatbare goed weg en het leven is het niet waard dat ik ervoor zweet en zwoeg.

Wat is de mens toch een minderwaardig wezen als hij niet boven het menselijke uitstijgt. Wat voor groots brengen wij tot stand, zolang we met onze hartstochten worstelen? Zelfs als we ze de baas zijn, is dat alleen maar een overwinning op gedrochten. Moeten wij onszelf vol respect bezien omdat we niet hetzelfde zijn als de slechtste mensen? Ik zie niet in waarom iemand tevreden is met zichzelf wanneer hij in het ziekenhuis tot de sterksten behoort. Er is een groot verschil tussen sterk zijn en niet ziek zijn.

Je bent ontkomen aan slechte eigenschappen; je kijkt oprecht uit je ogen, je praat anderen niet naar de mond, je bent openhartig, je kent geen gierigheid die zichzelf misgunt wat ze alle anderen afneemt, je kent geen spilzucht die op beschamende wijze geld over de balk smijt om dat op nog beschamender wijze weer aan te vullen, je kent geen eerzucht die je alleen maar via onwaardige middelen tot een waardige positie brengt: je hebt nog niets bereikt; je bent aan veel ontsnapt, maar nog niet aan jezelf.

Die ware deugd waarnaar wij hartstochtelijk streven, is prachtig, niet omdat vrij zijn van het kwaad op zich gelukkig maakt, maar omdat het de ziel vrijmaakt en voorbereidt op de kennis van het hemelse en haar waardig maakt om omgang te hebben met de god. Pas dan beschikt de ziel over het goede in de volheid en volmaaktheid die voor de mens bereikbaar is, wanneer ze het kwaad heeft vertrapt, hoog opstijgt en tot binnenin de boezem van de natuur komt. Dan schept ze er genoegen in om rondzwervend tussen de hemellichamen zelf te lachen om de mozaïekvloeren van de rijken en om heel de aarde met haar goud, en dan bedoel ik niet alleen dat goud dat ze al naar boven heeft laten komen en aan Moneta heeft gegeven om er muntgeld van te slaan, maar ook dat wat ze nog in verborgenheid bewaart voor de hebzucht van het nageslacht.

BESTEL SENECA – NATUURVERSCHIJNSELEN