BESTEL ELEMENTAIRE WIJSBEGEERTE VAN HET MODERNE ROZENKRUIS
De onderstaande tekst is hoofdstuk 10 uit het boek Elementaire wijsbegeerte dat J. van Rijckenborgh publiceerde in 1950. Daarin geeft deze stichter van de geestesschool van het Rozenkruis zijn visie op de samenstelling van de drievoudige, negenvoudige en twaalfvoudige samenstelling van de mens.
In het algemeen spreekt men over de menselijke ‘geest’ en over de ‘geestelijke’ werkzaamheid van de mens. Het begrip ‘geest’ ligt in de dagelijkse spreektaal, in het bijzonder als men de verstandelijke werkzaamheid bedoelt. En toch weet men van ‘de geest’ als begrip en als wezen niets. Men weet iets van de geestelijke werkzaamheid en iets daarvan kan men volgen, doch het overige ontgaat de mens. En wanneer men van een zeker gegeven weinig weet, ontstaan er altijd disputen, heftige erkenning en ontkenning en reeksen speculaties.
Zo is het ook met het begrip ‘ziel’. Wat is de ziel? Hoe verhoudt de ziel zich tot het overige wezen van de mens? Ook hier vertoont zich weer een ontstellende onwetendheid, een tasten en speculeren. De wetenschap die men psychologie, dat wil zeggen zielkunde noemt, weet van vele dingen, doch het minste van de ziel. Een psycholoog is ongetwijfeld een knap mens, doch zeker geen zielkundige in de werkelijke betekenis van het woord.
Evenzo is het gesteld met betrekking tot het wezen van het menselijke lichaam. Als men over het lichaam spreekt, denkt men in het algemeen alleen aan het stoffelijke voertuig. Welk een uitermate gecompliceerd samenstelsel van aanzichten onze lichaamsgestalte in werkelijkheid vertoont, ontgaat echter de grote massa geheel.
In de Universele Wijsbegeerte spreekt men van de negenvoudige samenstelling van de mens, welke verdeeld wordt in drie hoofd- aanzichten, namelijk dat van geest, ziel en lichaam. Wij spreken daarom van: de geestgestalte, de zielegestalte en de lichaamsgestalte. Deze leerstelling komt geheel overeen met de wijsheid zoals deze ons in de heilige boeken van alle eeuwen wordt overgeleverd.
In de Bijbel wordt de mens ten tonele gevoerd als A.D.M., drie klanken die vertaald zijn als: ADAM. Deze drie klanken zijn achtereenvolgens de aanduiding van geest, ziel en lichaam. Kabbalistisch vertegenwoordigen zij het getal 1440, dus 9:
- A: Aleph: het getal 1, dat wording, openbaring, aanduidt, de bron waaruit alles voortkomt: de geest.
- D: Daleth: het getal 4, dat is de vereffenaar of deur: typische aanduiding voor de zielefuncties.
- M: Mem: het getal 40, dat is de voleinder, de vervuller, de voltrekker, de lichaamsgestalte.
Adam is dus nimmer de aanduiding voor een individu, doch voor de mensheid in haar geheel, en wel in haar manifestatie van geest, ziel en lichaam.
Aan het einde van de Bijbel, in het Boek der Openbaringen, is sprake van de 144.000 verlosten (tezamen 9), waarmee wederom de mensheid wordt bedoeld, doch thans te schouwen als een exclusieve groep: de mensheid voor zover zij deel krijgt aan de verlossing. Hier wordt niet gedoeld op een groep van precies 144.000 entiteiten, doch op mensen die zich naar geest, ziel en lichaam hebben onderworpen aan het regeneratieproces en daarbij succes hebben gehad. De drie nullen duiden op cycli van fundamentele verandering, welke dat deel der mensheid heeft doorstreden. Het overige deel der mensheid wordt in het Boek der Openbaringen op andere wijze genoemd, namelijk ten dele als mislukten en ten dele als achterblijvers.
Wij vermelden het bovenstaande om duidelijk te maken dat de drievoudige en de negenvoudige samenstelling van de mens in de heilige geschriften is veiliggesteld. Negen noemen wij dan ook het getal der mensheid. Negen is bovendien het Marsgetal. Mars is in de esoterische wijsbegeerte de aanduiding van de wil, de zelfscheppende werkzaamheid van de mens, de goddelijke kracht van de mens: dus ook de mens als magiër.
Wanneer Christus zegt: ‘Ik zeg u, gij zijt goden’, dan wijst hij op de goddelijke vermogens van de mens, waarmee deze het gehele negenvoudige aanzicht van zijn levensmanifestatie zou kunnen beheersen. De mens is een gevallen god, een gevallen kind van God.
Vervolgens kennen wij een twaalfvoudig aanzicht van de mens. Buiten de negen aanzichten van de menselijke openbaring onderscheiden wij namelijk in onze wijsbegeerte nog de drie aanzichten van de centrale geest of monade. ‘Centrale geest’, niet begrepen als gestalte, zoals bij het negenvoudige aanzicht, maar als drie beginselen, drie krachten; de drie krachten Gods, die wij reeds hebben aangeduid als de goddelijke wil, wijsheid en werkzaamheid, die zich in de negenvoudige gestalte openbaren.
Deze drie krachten zijn dus transcendent, dat wil zeggen dat zij principieel buiten en boven het negenvoudige schepsel staan. Nochtans wordt deze drievoudige Godskracht, deze goddelijke vonk, immanent in de ruimte van onze kosmos, waarin zij het negenvoudige schepsel doet ontstaan ten bate van haar levensmanifestatie.
Vatten wij dit alles nu, ter wille van de duidelijkheid, nog eens samen, dan onderscheiden wij dus de mens:
- naar zijn vormopenbaring in: geestgestalte, zielegestalte, lichaamsgestalte,
- en naar de Godskracht, die de vorm gebruikt, als de centrale geest.
- Geest-, ziele- en lichaamsgestalte vormen samen de voertuiglijkheid, de tabernakel. De centrale geest of monade is de Heer van het voertuig.
In de vorige bespreking constateerden wij: Er is geen ledige ruimte; dat wil zeggen: de ruimte, het heelal, is gevuld met oersubstantie. Deze ruimte, het heelal waarin wij leven en waarin de bollen hun baan beschrijven, duiden wij aan als het zevende kos- mische gebied.
Er zijn dus nog zes andere kosmische gebieden, waaruit het zevende gebied is voortgekomen. Onze voorstelling der ruimte heeft dus slechts betrekking op één aanzicht van het heelal; slechts van dit ene aanzicht weten wij iets. In ons kosmische gebied worden de atomen van legio elementen ingestraald vanuit een ander kosmisch gebied, of door instraling vanuit een ander gebied in ons kosmisch domein tot aanzijn geroepen; met andere woorden, achter de feitelijke toestanden en openbaringen in ons heelal liggen voorlopig ondoorgrondelijke oorzaken, die zich transcendent verhouden tot schepping en schepsel van het zevende kosmische gebied. Het kosmische gebied waarin wij leven is dus het gebied van openbaring, van alverschijning.
Bij de dageraad van het menselijke bestaan zien wij de centrale, menselijke geest, drievoudig van aan- zicht en komende van ver, gebonden aan een atomisch beginsel in deze ruimte. Door het scheppende fiat van de Logos zien wij hoe dit atomische beginsel zich splitst in twee samenwerkende energieën, een mannelijke energie en een vrouwelijke energie, die ten opzichte van elkaar omgekeerd evenredig gepolariseerd zijn en die van den beginne geroepen zijn om samen te werken tot eer en verheerlijking van het plan Gods.
Aldus stemt de geest zich af op de aard van het zevende kosmische gebied, waarin de alverschijning zich openbaart door atoomsplitsing. Hierdoor komen twee omgekeerd evenredig gepolariseerde energieën vrij, een mannelijk en een vrouwelijke. Daarom
zien wij in alle levensgolven, zowel in onze kosmos als daarbuiten, twee verschijningsaanzichten optreden, een uitgesproken mannelijk aanzicht en een uitgesproken vrouwelijk aanzicht.
Zodra de mens verschijnt, verschijnt hij dus als man én als vrouw. Zodra het twee-ene oeratoom uiteenvalt, zien wij, van de dageraad der dingen, twéé wezens. De taak van deze tweeheid zullen wij later nog nader bezien.
Zodra de centrale geest of monade uit het oeratoom, als uit een ei, losbreekt, zien wij hem gebonden aan een gestalte: de geestgestalte, die drievoudig van aanzicht is. Wij zien een soort krachtlijnenstructuur. Deze geestgestalte trekt krachten aan uit de omringende oersubstantie. Dan ontwikkelt zich hitte, gloed, licht: de geestgestalte, de mens naar de idee, wordt bezield. De menselijke zielegestalte, eveneens drievoudig van aanzicht, is geboren.
Met behulp van de aangetrokken krachten, de geconcentreerde oersubstantie, wordt nu tot bouw, tot verwerkelijking overgegaan. Aldus wordt de bezielde idee tot vorm, tot gedaante, die eveneens drievoudig is. De negenvoudige mens, naar geest, ziel en lichaam, is geboren; onsterfelijk, heerlijk en alvermogend, geopenbaard uit de geest Gods. In het lichaam spreken de ziel en de geest. In de ziel openbaart zich zowel het lichaam als de geest. In de geest bewijzen zich de ziel en het lichaam.
-
- In het denkvermogen, dat zijn zetel heeft in het hoofdheiligdom, behoort volledig de nieuwe geest te spreken en zich te weerspiegelen.
- In het begeertelichaam of astrale lichaam, dat zijn zetel heeft in het
hartheiligdom, behoort de eeuwige ziel zich te openbaren. - In het grofstoffelijke lichaam, dat, als voertuig der verwerkelijking, in het bekkenheiligdom een scheppingsvat van geest, ziel en stof bezit, behoort de onsterfelijke mens zich te bewijzen en te openbaren.
Als het goed is behoren:
- bij werking van het wils- en denkbeginsel geest en stof elkaar te ontmoeten in het zieleaanzicht dat wij aanduiden als het zenuwfluïde;
- bij werking van het wijsheidsbeginsel behoren geest en stof elkaar te ontmoeten in het zieleaanzicht dat wij aanduiden als het stoffelijke bloed;
- bij werking van het werkzaamheidsbeginsel behoren geest en stof elkaar te ontmoeten in het zieleaanzicht dat wij aanduiden als de lymfe;
- terwijl (alweer: als het goed is!) de gehele ziel en de gehele lichaamsgestalte zich in de uitkomsten hunner werkzaamheid meedelen aan de drievoudige geestgestalte (goddelijke geest, levensgeest en menselijke geest) en zich daardoor in haar bewijzen.
In het volgende hoofdstuk komen wij nader op elk van de negen menselijke aanzichten terug. Nu gaat het slechts om een algemeen beeld en enkele primaire details.
Uit het voorgaande moge het de lezer duidelijk zijn, dat wij de ziel niet verwarren met de geest. De ziel maakt enerzijds de geest lichtend; anderzijds draagt en openbaart de ziel de lichaamsgestalte: zij maakt de lichaamsgestalte mogelijk. De ziel wordt in de Universele Wijsbegeerte ook wel aangeduid als ‘het bloed’, een aanduiding die een algehele samenvatting bedoelt te zijn van alle aanzichten van dit grote levensbeginsel.
Ook hierin is de Bijbel en andere heilige taal duidelijk: ‘De ziel van alle vlees is het bloed’ (Leviticus 17:11), en: ‘Vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult ge niet eten’ (Genesis 9:4).
In verband met Genesis 9 wijzen wij erop dat hieruit niet de doodstraf mag worden afgeleid. Vers 6 zegt weliswaar: ‘Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden’, maar hier wordt niet gedoeld op de doodstraf, doch op het gevolg van het satanisme, het opzettelijk veroorzaken van etherbloedingen bij in de stofsfeer levende mensen. Vers 6 is dus een rechtstreekse verwijzing naar de karmische wet: ‘Wat ge zaait, dat zult ge maaien’.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
- De drie vermogens die gewekt moeten worden
- De Christushiërarchie of Geestesschool
- Magie
- Inwijding
- Wat wordt ingewijd
- Involutie – evolutie
- Het rad van geboorte en dood
- Microkosmische reïncarnatie
- De samenstelling van de aarde en het dialectische levensveld
- De drievoudige, negenvoudige en twaalfvudige samenstelling van de mens
- De zevenarmige kandelaar en de menselijke tempel
- Het proces van regeneratie en wereldredding
- De nieuwe wereldbroederschap en de gevaren van de kerk
- Spiritisme (I)
- Spiritisme (II)
- Spiritisme (III)
- Hypnotisme – magnetisme – handoplegging
- Levenshouding en vegetarisme
- Levenshouding en nicotine, alcohol en andere narcotica
- De kosmische twee-eenheid (I)
- De kosmische twee-eenheid (II)
- Onze verhouding tot staat en politiek
- Onze verhouding tot het esoterische levensveld
- Het gebed
- De Bijbel
- Het Gouden Rozenkruis