Karl von Eckartshausen – hoe de rede ons God verklaart – een gedeelte uit symposionreeks 14

BESTEL HET SYMPOSIONBOEKJE OVER KARL VON ECKARTSHAUSEN

Voor Eckartshausen was niet de verlichting zoals wij die als een historische periode kennen het doel, maar lag dat in het streven naar de innerlijke verlichting: ‘In het wonderbaarlijke gebouw dat de mens is, staat de ziel in het midden. Zij bezit de mogelijkheid, óf de wereld van de geest, het binnenste van God te betreden, dan wel de wereld van het lichaam, de uiterlijke wereld. Zoekt de mens binding met de geest, dan wordt hij de goddelijke magiër.’

Woord vooraf 

Karl von Eckarthausen (1752-1803, fakkeldrager van het Rozenkruis 12) leefde in een zeer revolutionaire tijd, waarin de ademtocht van vrijheid voelbaar werd. Het was de tijd van de opkomst van de zogenaamde Verlichting, die een terug naar de natuur van de passie voorstond. De ‘wilde filosofen’ voelden zich gedrongen deze passie te ‘vertalen’ en zij vereenzelvigden zich met de ‘zuiverheid’ van het ongecultiveerde leven, desnoods tegen alle redelijkheid in. Het bracht ‘een verlichting’ waarin de rede een dictator werd die meedogenloos was in haar maatschappelijke uitwerking.

Temidden van dat nieuwe ‘bedachte’ gevoel, dat de god-menselijke rede stuurde in koude berekening en causaliteit, deed Eckartshausen iets anders: hij gaf richting aan rede en zede in het perspectief van de innerlijke mens. Ook hij was een revolutionair, maar dan in bevrijdend opzicht; en ook voor hem was de natuur leermeester. Niet de gepassioneerde natuur, maar de natuur die haar geheimen ontvouwt in het licht van de zich ontwikkelende goddelijke ziel in de mens. Hij zegt:

‘Een mens die zijn verstand vormt zonder zijn hart te vormen, zal ontaarden. En wanneer de rede het hart niet gaat vormen, zal de mens ook ontaarden. Hij zal erger worden dan het dier. Hij wordt boosaardig, een erg gevaarlijk wezen, dat zijn klauwen niet openlijk draagt, en dat alleen door zijn hartstochten wordt geregeerd. Zo zijn wij.’

Christus kan het sturende, innerlijke principe zijn, waarin de mens de onontbeerlijke zuiverheid van het hart vindt, van de etherkrachten en van de ziel.

Eckartshausen bepaalt ons bij de scheppende vuurkracht, waaruit hemel en aarde voortkomen. Hij vertelt ons dat de mens die de tekenen weet te ontraadselen de taal van de oorspronkelijke natuur in ieder ding herkent. Het is de mens gegeven deze magische taal van de natuur te verstaan, in de mate waarin hij het scheppende Woord, de oorspronkelijke vuurkracht die in hem ligt, weer leert gebruiken.

‘In het wonderbaarlijke gebouw dat de mens is, staat de ziel in het midden. Zij bezit de mogelijkheid, of de wereld van de geest, het binnenste van God te betreden, dan wel de wereld van het lichaam, de uiterlijke wereld. Zoekt de mens binding met de geest, dan wordt hij de goddelijke magiër. Want door de kracht van de geest, die hem door God werd ingeademd, kan hij, zo God het hem toestaat, wondere dingen verrichten. Zoekt zijn ziel echter contact met de elementen, hoe gemakkelijk kan ze zich daarin verliezen!’

P. Huijs, Haarlem, november 2005

LEES MEER OVER BOEKEN VAN KARL VON ECKARTSHAUSEN

Inleiding

Wie was Karl von Eckhartshausen? Uit de volgende gebeurtenis leren we hem alvast wat beter kennen. Hij trad op zeker moment toe tot de Orde der illuminaten, maar keerde zich spoedig af van deze beweging omdat deze alléén een verlichting voorstond door de menselijke rede, terwijl Eckartshausen was bezield door het weten dat de mens niet kan verlichten, maar dat alleen de waarheid verlicht; dat er een hogere rede is die ons God verklaart.

Hij besefte terdege dat de mens zonder die goddelijke kracht, zonder die hulp, niet in staat is tot werkelijke verlichting. De potentie, zo zegt hij, waarmee de geest inwerkt op ons, arme lichamelijke wezens, dát is de rede. Zonder die potentie blijft de mens arm aan geest. ‘En waar’, zo zegt hij in dat prachtige boekje Enkele woorden uit het binnenste, ‘waar is het Licht dat ons de weg wijst? Waar moet de mens dit Licht zoeken? Waar moet hij het vinden? In de harten van hen die zichzelf leraren van de wetten der Rede noemen, heerst veelal nog duisternis. Men blijft gevangen in het weten. Het gemoed is in ons als het ware in een grove schil opgesloten, door een korst omgeven. Deze omkorsting is de oorzaak van alle zinnelijkheid, en de zinnelijkheid is de wortel van eigen belang, eigenliefde en eigendunk!

Wat moet hiervan terechtkomen? Rede zonder kracht, hart zonder macht? De meeste filosofen zoeken zichzelf, niet de natuur, niet God. Zij willen niet dat de zon van de zuivere Rede haar licht aan de mensen schenkt, maar zij willen de wereld verlichten met het lamplicht van hun denksystemen. Zij bezitten geen weegschaal en ook geen gewichten om te kunnen zeggen: dit is het zuivere gewicht van de waarheid. Ook al zouden zij dit alles bezitten, waar is de macht van het hart? En wat baat kennis, als men, wat men weet, niet wil omzetten in handelen?’

‘Maar wie, zo vervolgt Eckartshausen, ‘is dan de leraar in deze grote school? Alleen God zelf, de Bron van het licht, is de leraar. Alleen het Licht schenkt Licht, alleen de zon schenkt de dag. O, als de zintuiglijke mens maar leerde inzien dat het verstand slechts uit hemzelf voortkomt en dat de enige drijfveer van zijn wil egoïsme is, en dat hij juist daardoor zo ellendig en ongelukkig is, dan zou hij in zichzelf een hoger beginsel zoeken en naderen tot de Bron die dit beginsel kan schenken aan allen, daar het de wezenlijke wijsheid is.’

En dat is nu ook de kern van de Lichtboodschap van de School van het Rozenkruis en van de stichter Jan van Rijckenborgh. Hij sprak zijn leerlingen niets ontziend toe: Er is geen evolutie van de ware mens zonder revolutie van de oude mens! De oude mens moet ondergaan, de ware mens moet geboren worden.

‘U’, zo zegt Van Rijckenborgh, ‘kunt zich verheugen over het bezit van een ‘rozenknop’; het is de basis van het Grote werk! Maar uw vergissing zou kunnen zijn dat u bij zulk een bezit blijft staan en zegt: ‘ik ben een kind van God, een Rozenkruiser’. En u daarop verlatend, met zelfgenoegzaamheid, gaat doen alsof!’

Aldus Jan van Rijckenborgh. Ook hij drong door tot waar het werkelijk om gaat: om bevrijding. Het is het feest der herkenning En daarom houden we hier op het conferentieoord Renova symposia over die vele boodschappers die de wereld gekend heeft, Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7), Bruno, Mani, boodschappers van het Licht, van de Rede, puttend uit die Ene Bron van Licht.

Nog enkele woorden van Karl von Eckhartshausen: ‘In één enkel moment van schouwen in de Geest van Christus kunnen wij meer herkennen dan door jarenlange studie in de uiterlijke wetenschap. Wetenschap laat ons niet doordringen tot in het binnenste der dingen – maar één lichtstraal uit de bron van wijsheid verlicht het binnenste en maakt het voor ons zichtbaar.’

‘Maar’, zo zegt hij erbij, – en hoe essentieel is dat -, ‘geen mens kan een ander mens toegang verschaffen tot dit rijk van de geest! Alleen Christus bezit de sleutel tot dit rijk: alleen wie zoekt, wie zelf zoekt, vindt, en wie klopt, hem wordt opengedaan!’

Het boekje Enkele woorden uit het binnenste is bedoeld ‘als een woord van troost voor hen die wachten’, staat op de titelpagina. Wachten waarop? Wachten op de vervulling van het diepste verlangen dat een mens kent. ‘Want,’ zo zegt Eckartshausen in dit geschriftje: ‘Er zijn in de mens twee verlangens die, als ze niet door de wet van de rede en door de zuivere wil geregeerd worden, elkaar ononderbroken bestrijden. Deze strijd is de oorzaak van alle ellende in de wereld. Deze twee verlangens zijn: de drang naar zelfwerkzaamheid en de drang naar zintuiglijk beleven.

Het eerste verlangen is gericht op een gedrag dat bepaald wordt door rede en ordening. Het tweede verlangen is gericht op bevrediging van alle zintuiglijke neigingen en behoeften. Deze drang is alléén op het zelf, het ik, geconcentreerd en alles daarbuiten ziet het alleen als middel om het doel te bereiken. Daarom is deze drang vol eigenwaan, hebzucht en betweterij. Hij ontwricht de ordening en is de oorzaak van al het kwade.

Zedelijkheid is gedrag volgens de eeuwige wetten van de rede; de bron van de¤ ze wetten is God. Door de rede heeft de mens toegang tot het rijk van de geest. De mens bezit de rede niet om te zijn als de dieren. Hij is zinnelijk en dierlijk om een redelijk wezen te worden. Daarom is en blijft zinnelijkheid alleen een middel om het doel te bereiken.’

‘O mens’, zo roept hij ons op: ‘Stijg toch eens van de aarde op en zoek de hoogste top der bergen! O mensen en broeders, geschapen om ten volle van het leven te genieten, herkent geniet de viervoudige ketenen die u terneerdrukken? Gevoelt ge niet dat ge slaven zijt van uw hartstochten, uw driften, uw dwalingen en vooroordelen?

Tracht uw verstand te zuiveren van vooroordelen, uw hart van misvattingen, en uw daden van handelingen die tegen de ordening zijn. Dan zult ge wijs worden. Uw verstand heeft echter een kracht nodig om de vooroordelen te herkennen, uw hart of uw wil heeft een macht nodig om de misvattingen en hartstochten te kunnen wederstaan – en uw handelingen hebben een geest nodig die u tot ordening aanzet en die u de vaste ordening aller dingen onthult! O, wend uw blikken omhoog naar de Vader des Lichts!’

BESTEL HET SYMPOSIONBOEKJE OVER KARL VON ECKARTSHAUSEN

Eckartshausen en de tijd van de Verlichting 

F. Spakman 

Het is modern geworden om je af te zetten tegen de Verlichting. De Verlichting als vernieuwingsimpuls van de 18e eeuw lijkt te zijn verkeerd in zijn tegendeel. En dan gaat het niet zozeer om de elementen die nog steeds als positief worden gewaardeerd, zoals de verwerping van slavernij, het niet meer verbranden van heksen of het ontmaskeren van bijgeloof en van racisme. Ook betreft het in zijn tegendeel verkeren van de Verlichtingswaarden niet de nieuwe zweverige hang naar het ‘ietsisme’ zoals het algemeen gevoelen dat ‘er toch iets moet zijn’ wel genoemd wordt. En evenmin gaat het om de opkomst van een nieuw fundamentalisme van religieuze en monotheïstische aard, dat wereldwijd wel duidelijk voelbaar is, inclusief het neoconservatisme van een nieuw religieus ontwaakt Amerika en de nieuwe golf van simpele islam die Europa overspoelt.

Nee, het zich momenteel afzetten tegen de traditionele opvatting van de Verlichting betreft een veel krachtiger en veelomvattender wending. Een keerpunt in de bewustzijnsontwikkeling van de westerse waarden van wetenschap, van cultuur in de richting van een universeel besef van werkelijkheid. En van het leven dat we allen in tijd en ruimte gemeenschappelijk hebben.

Sommigen noemen het een Verlichtingsparadigma dat men achter zich wil laten. Het gaat om een tweedeling zowel in het denken, in het werkelijkheidsbesef als in het handelen; de tweedeling die al sinds Descartes in de 17e eeuw bestaat en die direct als een mechanistische wetenschappelijke doctrine wortel schoot in Europa. Veel mensen schrokken terug voor de consequenties van die mechanistische werkelijkheid: het universum is een prachtig, regelmatig, ordelijk uurwerk, een schitterende kosmos, die helemaal geen interventie of machtsuitoefening van God nodig heeft om te bestaan. De werkelijkheid is volledig rationeel te begrijpen en te verstaan. Wij zijn daarin het subject of het zelf en anderzijds is er de zintuiglijke waarneembare wereld, waarin we ervaring opdoen. De empirische wereld.

Alle geldige kennis bestaat erin om afbeeldingen te maken van de wereld waarin wij ervaringen opdoen. Is de afbeelding nauwkeurig, dan is dat waarheid, dan representeert dat correct de empirische wereld. En ook een natuurkundige als de Engelsman Boyle schrok er in de 17e eeuw van dat dat ordelijke uurwerk, die schitterende kosmos helemaal geen bemoeienis van God nodig had als gevolg van consequent doordenken van dat model van de werkelijkheid. Hij besefte dat daarmee een belangrijk het leerstuk van het toenmalige geloof van z’n voetstuk zou vallen, namelijk het geloof in wonderen.

Het geloof in wonderen werd inderdaad door het verlichtingsdenken ontmaskerd. Het was erg gevaarlijk in die tijd in Engeland om het geloof in wonderen aan te vallen. Trouwens in heel Europa, want er was een geweldige strijd gaande om juist het leerstuk van het geloof in wonderen te behouden. Nog in 1691 werd in Italië een burger veroordeeld tot gevangenisstraf omdat hij publiekelijk had verklaard niet in wonderen te geloven. Niet te geloven! En wat deed Boyle? Hij maakte een hulpconstructie in de radicale verlichtingsbenadering, zodat alle ‘wonderen’ er ook in pasten.

Maar wetenschappelijk ging men gewoon door met de tweedeling van de werkelijkheid: het subject of zelf aan de ene kant en de zintuiglijk ervaarbare buitenwereld anderzijds, waarbij die uiterlijke wereld als spiegel van de natuur fungeerde. En zo werd het idee steeds meer heersend dat er één gescheiden ervaringswereld is en dat kennis bestaat uit het weerspiegelen en het in kaart brengen van deze ene ware buitenwereld.

Tegenwoordig is men het er wetenschappelijk over eens dat de spiegel van de natuur – het voorstellen van een mechanisch functionerende buitenwereld los van onze binnenwereld – achterhaald is. Die objectieve wereld blijkt al sinds het einde van de 19e eeuw, sinds Nietzsche, een illusie. Maar voor veel mensen is dit beeld zelfs nu nog de hoogste realiteit.

Voor Karl von Eckartshausen was het al ruim 200 jaren geleden duidelijk dat die tweedeling van onze werkelijkheid een mentaal forceren en een onheuse voorstelling van zaken met betrekking tot de natuur inhield. Allereerst ademt al zijn werk als begin van elk geestelijk streven de eenheid, het ene. Zoals we dat kennen bij Plotinus, bij Eckehart, bij Pythagoras, bij Plato. Geen scheiding van Geest en stof, maar vooral en in alles het besef van de eenheid. Duidelijk plaatst Eckartshausen dat voor ons in Regels voor het uiterlijke uit zijn werk Enkele woorden uit het binnenste:

‘Neem afstand van alle verscheidenheid en zoek in alles de eenheid van de natuur. Zoek echter eerst het Ene in uzelf, daarna het ene buiten u, in de natuur. Probeer tenslotte een te worden met de mensen en schepselen die om u heen zijn, opdat u één worde met Hem die de bron van alle dingen is. God is de eenvoudigste wezenheid en alleen het eenvoudige kan een worden met Hem… Maak nooit scheiding tussen God en de natuur, maar aanschouw God in de natuur en u zult zuivere kennis verkrijgen….

Neem de dingen waar zoals ze van nature zijn en laat de dingen zelf, zoals ze gevormd zijn, uw gedachten en ideeën ordenen. Dan denkt ge waar. Vele mensen ordenen de natuur volgens hun gedachten en ideeën – en denken dus verkeerd. Want wij mogen de natuur niet aanpassen bij onze gedachten, maar wij moeten ons laten aanpassen door de eeuwige ordening der dingen.’

Is dat dan iets anders dan ‘de spiegel der natuur’? Ja, dit kenmerkt volgens mij precies het verschil, omdat zoals eerder opgemerkt ons denkvermogen in het scheidingsdenken een beeld gaat maken van die zogenaamd objectieve, uiterlijke wereld. Een plaatje, waarbij de verbinding met het leven en de werkelijkheid even weggezet is, voor een tijdje geobjectiveerd, tot de volgende samenhangende theorie zich aandient. Wij ordenen de natuur daarmee volgens onze eigen ge- dachten en ideeën. En die scheiding van leven en natuur is niet acceptabel vanwege de ontbrekende eenheid. Die eenheid is altijd in- clusief een harmonie met het goddelijke, met de goddelijke ordening. Eckartshausen schrijft daarom in De wolk boven het Heiligdom:

‘De wijsbegeerte van onze eeuw vermeerdert het materiële, het natuurlijke intellect in afhankelijke gerichtheid; zij [de wijsbegeerte, FS] geeft eigenwillige kracht, ontslaat haar [dat intellect, FS] van enige beheersende of besturende autoriteit, maakt haar [dat intellect dus weer FS] zelfbesturend, noemt haar goddelijk, door alle overeenstemming of harmonie en verbinding met God te verwerpen….’

Zo laat Eckartshausen al zien waar de wijsbegeerte van de verlichting in uitmondt. Kern is hierin dat de filosofie van de Verlichting volgens hem het intellect ontslaat van enige beheersende of besturende autoriteit, waardoor zij van de goddelijke Rede los komt te staan. Ik zal dat later aangeven met het prof. Sikbock-effect en de ervaring van de tovenaarsleerling.

Verderop in De wolk boven het Heiligdom zegt Eckartshausen:
‘Onze eeuw zoekt door cultuur van het brein het principe van rede en moraliteit te bepalen en de oer-grond van de wil; wanneer de mannen der wetenschap oplettend waren, zouden zij zien, dat deze dingen beter beantwoord worden in het hart van zelfs de eenvoudigste mens dan door hun schitterende spitsvondigheid’.

Daar gaat het Eckartshausen om: ‘het hart van zelfs de eenvoudigste mens’. Met onze eeuw bedoelt hij de 18e eeuw en wel de tweede helft daarvan, waarin allerwegen revolutionair elan aanwezig was en een ongekend idealisme.

Rond 1775 begon Europa als het ware cultureel en geestelijk te gisten, in de kunsten van barok en rococo naar romantiek, in wetenschap en filosofie naar de zo genoemde Verlichting in Europa, en sociaal naar revolutionaire denkbeelden en omwentelingen richting vrijheid, gelijkheid en broederschap. Zij vormden de voedingsbodem voor de ideologieën, die nog weer later in maatschappelijke systemen werden omgezet en gepraktiseerd tot diep in de 20e eeuw. Pas sinds de tweede helft van de 20e eeuw werd het einde van de ideologie, het modernisme, het revolutionair elan en de Verlichting langzaamaan duidelijk; bijvoorbeeld in Daniel Bells The end of ideology uit 1960. Dat is dus eerder het einde van een Aquarius-fase dan het begin!

Sommige cultuurfilosofen ergeren zich ook aan de vernieuwing om de vernieuwing zelf in deze periode, waarin met name de kunstenaar met iets nieuws moest komen. We zien die kunstmatige vernieuwcultuur ook op andere terreinen zoals reclame en wetenschap. Het ik en het werkstuk moeten daarbij het nieuwe en het unieke uitdrukken. Een tijdgenoot van Karl von Eckartshausen, de filosoof Fichte, sprak over ‘de revolutionaire romantiek en het genot een ik te zijn’.

Door de gisting aan het eind van de 18e eeuw werden derhalve veel vernieuwingen ingezet en bestaande grenzen overschreden, zoals gezegd een signatuur van een bepaalde Aquarius-werking, die natuurlijk ook positieve kanten heeft en waaraan ook Eckarthausen heeft bijgedragen. Drie voorbeelden:

Ten eerste zijn perspectief naar de toekomst, ingedeeld in tijdvakken, uit de publicatie De vervolmaking van de mens en de naderende voleinding van de uitverkorenen:

‘Het laatste tijdvak is de schouwplaats van de openbaring en de voleinding van alle mysteriën. Het is het tijdperk van de geest, waarin overal licht, kracht en leven zal worden verspreid, waarin het geloof zal veranderen in aanschouwen en de voorsmaak en geur van de naderende volheid zal veranderen in waarachtige vreugde en waarin de brokstukken van het weten van onze tijd zullen opgaan in de totaliteit van de kennis.’

Een utopisch beeld. Toch zag Eckarthausen de vervolmaking van de mens niet als een ideaal, maar als een werkelijkheid die zich eenmaal zal openbaren.

Ten tweede de waarden en werkingen die van de volkomen mens uitgaan: harmonie, begrip, gelukzaligheid, menselijke waardigheid, naastenliefde, zelfwerkzaamheid, tevredenheid en vreugden. Daarin staat bij Eckartshausen het meest centraal de harmonie en daarom stelt hij als belangrijkste opgave van de Volmaakte of de Opgestane het tenietdoen van de disharmonie. In De mysteriën der ware religie zegt hij dat het kruis van Christus het kruis van harmonie is, dat alles tot eenheid leidt en waarin geen tegenstelling is.

Ten derde zijn vooruitziende blik voor wat betreft de toenemende en toekomstige betekenis van het etherlichaam en de etherwaarden, dat wil zeggen de fijnstoffelijke energiestromen en energielichamen van mens en natuur, bij de mens ook wel etherisch dubbel of etherlichaam genoemd. Eckartshausen gaf al aan hoe bepalend in mens en natuur die etherwaarden en vooral de etherwerkingen zijn. Het vijfde element – zoals Aristoteles de ether noemde – kreeg daarbij een nieuwe invulling.

Zijn zuivere idee van de natuur vinden we weer bij Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11), en bij Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) vinden we de etherwerkingen, ook in relatie tot de Christus volledig uitgewerkt terug, Eckartshausen had deze zaken meer dan 100 jaar voor Steiner al aangegeven! Vooral indrukwekkend is de beschrijving van de elektrische ether – ook wel vuurether genoemd – door de Christus-werking in de natuur en in de atmosfeer. Het vijfde element van Aristoteles kreeg daarbij een hele nieuwe en christelijke lading, atmosferisch en vernieuwend. Het INRI boven het kruis van Christus deed daarmee recht aan de nieuwe betekenis der initialen, namelijk: Ignis Naturae Renovator Integre, ofwel: door vuur (de vuurether) vernieuwt zich de gehele natuur. Ter illustratie een citaat uit De mysteriën der ware religie:

‘Een lichaam dat onder alle natuurlijke lichamen het meest ether in zich opneemt, is stellig in de hoogste graad actief. Natuurkundig gesproken bevindt het zich in een toestand van volmaakte elektriciteit. Het lichaam van Jezus bezat dientengevolge van alle natuurlijke lichamen de grootste elektrische kracht die men zich in een lichaam kan voorstellen.’

Het begrip elektriciteit was nieuw in de 18e eeuw en voor sommige astrologen is het veelbetekenend dat de planeet die de elektriciteit symboliseert juist in de tijd van de verlichtingsrevolutie werd ontdekt, te weten de planeet Uranus in 1781.

Het meest vooruitziend was Eckartshausen toch vooral in de risico’s van het zogenaamde verlichtingsdenken ten aanzien van minimaal twee onderdelen: het loslaten van God in de harmonie met de Natuur, zoals al eerder aangegeven, en ten tweede de ontwikkeling van de Rede die van God los is geraakt waardoor alleen het kille verstand overbleef.

Twee beelden die daarbij opdoemen na een paar honderd jaar zijn zoals gezegd: ten eerste dat van dr. Sickbok, een creatie van Marten Toonder van het gewetenloze en berekenende verstand, en een tweede beeld is dat van de tovenaarsleerling die de gevolgen van zijn onbeheerste creaties niet meer onder controle lijkt te hebben gedurende de afwezigheid van de magister. De ontspoorde creativiteit en experimenteerlust bij afwezigheid van een leidend principe.

Het is niet ongewoon de ideologische maatschappijvormen en hun verschrikkingen onder de ontsporingen te rekenen, maar zeker horen daar ook atoombommen en milieurampen bij. Ook andere dreigingen en epidemieën kunnen worden herleid tot Sickbok-aspecten en experiment-ongelukken.

Om bij de natuur en in de tijd van Eckartshausen te beginnen, die werd geherwaardeerd tot een bijna emotionele faculteit; het ‘terug naar de natuur’ klonk voor lange tijd door, tot in de 20e eeuw. Ook nu nog is die romantiek van ‘terug naar de natuur’ aansprekend. Ik zag bijvoorbeeld laatst een reclamebord voor natuurvoeding met als opschrift ‘U kunt nog terug’!

Natuurlijk appelleert de eenvoud van de natuur aan iets dat puur en zuiver is, want onschuldig. Maar in al onze romantiek moeten we daarbij als redelijke mens niet ontkennen waarmee we ons met die natuur verbinden. Dat doen we meestal met onze emoties. We verbinden dan onze passionele natuur met de natuur die we zintuiglijk waarnemen. Welnu, die hartstocht is volgens Eckartshausen het bederf om ons met de eenheid in de natuur te verbinden. We trekken er dan als het ware een rode doek voor, waar we vervolgens als dolle stieren op af stormen. We moeten ons evenwel juist vrijmaken van hartstochtelijkheden.

Volgens Eckarthausen is de tempel(werkplaats) het niveau waarop de mens zich met de natuur kan verbinden ten einde het Boek der Natuur te lezen. Het tempelniveau is bij Eckarthausen een ander niveau dan de uiterlijke voorhoven. Op tempelniveau gaat het erom: het verstand van de mens te zuiveren van vooroordelen. Zijn hart te zuiveren van dwaling en zijn handelingen te zuiveren van hartstochten. (Uit: Enkele woorden uit het binnenste, blz. 24).

De natuur als leermeester van de menselijke geest deelt zich niet zo maar mee, als een platenboek, als een object aan ons subjectieve bewustzijn. Nee, het boek der Natuur plaatst de mens in de Tempel in een context die de harmonie van de Eenheid veronderstelt. Op basis daarvan kan een dynamisch proces ontstaan in ons wezen, door Eckartshausen aangegeven bijvoorbeeld in Het karakter Gods in het zoutverbond der natuur. Dat zout is bij hem onderdeel van een levensvernieuwende tinctuur.

Een citaat uit Mysteriën der Ware Religie: ‘Want het goddelijke werkt in deze tinctuur door de goddelijke geest, het god-menselijke door de redelijke geest en het menselijk- volmaakte door de natuurlijke geest. Zo verenigen zich God, de natuur en de mens in één kracht, in één wil en in één vorm, en deze vereniging is het binnentreden in het innerlijke heiligdom.’

In feite valt de natuur bij Eckartshausen niet los te zien van de hermetische gnosis, van de alchemie en de christelijke kabbala. En is dus context-gebonden en dus in een proces naar de uiteindelijke vereniging van de geest Gods in ons, waarmee de scheiding tussen object en subject, de tweedeling die bij Descartes en Newton is begonnen, teniet wordt gedaan.

Er is één natuur en ook het dualisme van twee naturen is daarmee achterhaald. Maar er is duidelijk wel een voorwaarde om het bewustzijn van de eenheid in die natuur deelachtig te worden, namelijk het niveau van de tempel bij Eckartshausen. Dat niveau van de tempel vinden we bijvoorbeeld omschreven in het hoofdstuk Regeneratie, het is het niveau van de Rede, die de drang van de wereld der zintuigen overwonnen heeft.

Daarmee komen we dan meteen op het tweede signaal van Eckartshausen: zijn bezwaar tegen een rede die zich aanpast aan een wereld die alleen wordt bepaald door zintuiglijkheid en uiterlijkheid. In Regeneratie beschrijft hij hoe die redelijkheid is verbonden met zedelijkheid in het bewustzijn. Er zijn volgens hem twee drijfveren in de mens; die van de werkzaamheid der Rede naar ordening en die van de zinnelijkheid naar wanorde. En die twee voeren krijg; Rede en zinnelijkheid zijn dus altijd met elkaar in oorlog, constateert Eckartshausen. Zou Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11) hierdoor zijn geïnspireerd bij zijn karakteristiek van Faust, die twee zielen in zijn borst voelt?

De zinnelijke drijfveer gaat logischerwijze alleen uit van de zinnelijkheid, die verdeeld kan worden in eigenliefde, eigen eer en eigen genot. En daaruit ontspringen vervolgens de hoofdzonden zoals hovaardij, gierigheid, afgunst, vraatzucht, zwelgerij, traagheid. De opvatting van Eckartshausen is dat het leven uit de Rede vereist dat een mens zich moet omkeren. Deze omkering van ons denken en handelen is volgens hem de ware bekering en verbetering van onszelf.

Deze opvatting over de ware Verlichting is klassiek; we vinden hem terug bij Spinoza, de eerste Verlichtingsdenker in Europa, maar ook bij Krishna in de Bhagavad Gita. Tegelijkertijd houdt het ook een erkenning in dat er in de mens twee naturen zijn, namelijk die der zinnelijkheid en die der Rede. Dat gegeven vinden we bij Hermes Trismegistus eveneens terug. Vandaar dat, ondanks alle eenheid en harmonie die Eckartshausen als basis van de natuur en God ziet, hij in de Cathechismus van de Hogere Chemie aangeeft dat de ware lichtmens het kruisteken der natuur kent als het grote zinnebeeld van scheidingskracht, een kracht die het reine van het onreine scheidt, het volkomene van het onvolkomene.

De Alchemie die van Eckarthausen proclameert is de scheikunde van het Licht – geen gedoe met retorten en zo, maar een chemie die de processen in werking zet die te maken hebben met de etherwerking in elk mens. Dat is dus paradoxaal ten opzichte van het citaat aan het begin van deze voordracht ‘om nooit scheiding te maken tussen God en Natuur en vooraleerst het Ene in jezelf te zoeken’. Toch is er met het oog op de vervolmaking van de mens een hogere chemie nodig om als lichtmens het Ene, de hogere eenheid, deelachtig te worden, waardoor de uiteindelijke innerlijke Verlichting, als doel van de Lichtmens, in Christus’ kracht wordt bereikt.

Wat betekent dat nu voor de hedendaagse crisis van de traditionele Verlichting waarmee we deze voordracht begonnen? Betekent dat strijd tegen bijvoorbeeld de globalisering die doorzet aan de buiten- kant in de buitenwereld? Of actie tegen de krampachtigheid om vast te houden aan een menselijke ‘vrijheid’ die in chaos ontaardt? Die resulteert in een normen- en waardendiscussie? Of betekent het actie tegen het scheidingsdenken in de werkelijkheid?

Het betekent dat we Eckartshausen zeker dankbaar kunnen zijn voor de juiste signalen, de waarschuwing tegen de verlichting. Als leerproces, en dat zonder de waarde van Newton en Descartes voor allerlei vernieuwingsprocessen in wetenschap en techniek te ontkennen. Want die waren er en zijn er. Maar een veel belangrijker les is dat we voor de eenheid, voor de Ene, door de Natuur een leermeester kunnen hebben in een alchemisch proces van verandering.

Daarbij kunnen we op basis van een redelijk/zedelijk bewustzijn aan het werk op tempel-niveau. We kunnen idee en ideologie loslaten en uitgaan van de innerlijke ordening. Want we hebben geen hulpconstructie nodig – zoals Boyle meende – om ons te weren tegen de ergernis van hen die kinderlijk en romantisch in wonderen willen kunnen geloven. Er is een groot wonder en dat betreft vooraleerst de Natuur en God zelf in hun harmonische samenhang met de mens. Maar het grote wonder is voor ons – en voor u ook neem ik aan – de mens zelf, zoals de grote inspirator van ook Eckarthausen – Hermes Trismegistus – dat al naar voren bracht: De mens is een groot wonder, O Asclepius.

De mens die zijn plaats in het universum beseft, kent het binnen en buiten, het boven en beneden, de verhouding van microkosmos en macrokosmos, en ondergaat de Verlichting als een heelheid met het heelal. Het Ene overstraalt hem en schenkt hem alle kennis.

Zo’n wonder was Karl von Eckartshausen.

BESTEL HET SYMPOSIONBOEKJE OVER KARL VON ECKARTSHAUSEN