De datum 24 juni is van oudsher het feest van Sint Jan, het zomerfeest dat gewijd is aan Johannes de Doper en aan de witte roos. Er is ook een plant die genoemd is naar Johannes de Doper en die gebruikt werd voor medicinale toepassingen: sint-janskruid. Wat is de esoterische betekenis van de dag van Sint Jan? Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri bespreken dat in het onderstaande gedeelte van een hoofdstuk uit het boek Het Universele Pad uit de zesdelige hoeksteenserie .
In de wenteling van het zonnejaar komt het moment, dat de gehele natuur in haar volle schoonheid te stralen staat en de zomer zijn intocht doet. De bomen zijn in volle tooi, de bloemen spreiden hun pracht en alles wat vrucht kan dragen belooft een rijke oogst. Van de grijze oudheid tot vandaag de dag heeft de mensheid de zomeraanvang begroet met gejuich; zij heeft haar bezongen en met vertoon van feestelijkheid ingehaald.
De natuurreligieuze gesteldheid heeft zich – zoals vanzelf spreekt – daar volkomen bij aangepast; hoe zou het anders kunnen. Zowel in de animistische, als in de polytheïstische gezindten, komt deze natuurlijke handelswijze sterk naar voren. En ook het officiële natuurchristendom maakt daarop geen enkele uitzondering. De feesten, bidstonden, dankstonden voor het in de zomernatuur geopenbaarde, hebben in het officiële christendom reeds sedert eeuwen burgerrecht verkregen. Natuur en religie zijn ook hier hermetisch aan elkaar verbonden.
Waarom zou men ook bezwaar maken tegen zulk een dankbaarheid. Zonder de voortbrengselen van de natuur kan het leven immers niet worden gerekt? Zonder een rijke oogst is het leven immers ondenkbaar dialectische verhoudingen. Wie zou bezwaar kunnen maken tegen de zonneschijn en milde temperatuur, tegen het lied van de vogels en de bloemenpracht? Daarom, het bewust vieren van de zomer en het bewust begroeten van de zomeringang, zijn natuurnoodzakelijk. Wie maar even kan, trekt erop uit en maakt van zijn vakantie gebruik, om zoveel mogelijk in te drinken van alles wat de zomer te bieden heeft!
Toch is er een zomerfeest en een begroeting van de zomeringang van een geheel andere allure! Een feest dat eveneens zou oud is als onze natuurorde, en zonder onderbreking werd gevierd met dezelfde warmte en dezelfde overtuiging en dezelfde bewogenheid, als het feest van de uiterlijke natuur. Wij doelen hier op het feest van de witte roos, het feest van Sint Jan, van Johannes de Doper!
Johannes de Doper is één van de grote figuren die in het geestelijk groeiproces van de mensheid zo’n belangrijke rol vervult. Daarom heeft de oppervlakkige beschouwer nimmer kunnen begrijpen waarom dat feest van Sint Jan, samenviel met de 21ste juni, de zomerprelude in de natuur. Het is de Johannes-figuur vergaan, zoals zoveel groten van geest: men omhangt hem met allerlei statiekleedjes, men schenkt hem de onderscheiding van heilige, doch intussen verminkt men de figuur tot deze onherkenbaar is geworden. Al de geestelijke superioriteit, al zijn geestelijke moed en stuwkracht, men heeft ze bewust of onbewust begraven achter heiligenbeelden, achter midzomerfeesten, achter in binnen- en buitenland beroemde processies. Doch al men begreep wie en wat diezelfde Johannes figuur in een mensenleven te betekenen had, dan zou men zeker zijn heiligheid niet zo van de daken schreeuwen, of het moest dan zeer bewuste misleiding zijn, om de mensheid voor zijn ware betekenis blij te houden.
Is er een krachtiger vertegenwoordiger denkbaar van vurige moed, van fel verzet tegen de letter van de leringen, tegen schijnheiligheid, dan juist Johannes de Doper? Indien buiten Jezus Christus iemand is geweest, die met zich bliksemende woorden heeft gekeerd tegen de verstarde schriftgeleerdheid, tegen het farizeïsme, dan is het zeker wel deze Johannes geweest.
Er zijn ook esoterisch ingestelde groepen, die hun geestelijke roeping in dit verband totaal vergeten zijn. Ook zij vieren hun Sint Jansfeest als een dankfeest voor gewas. Het spreekt vanzelf, dat we de grote scharen van dienende natuurgeesten, dankbaar zijn voor hun onophoudelijk werk in het rijk van de plantenwereld, doch gaat hierin het feest van Johannes de Doper op? Stellig niet. We kunnen het ook mystiek zien, en het feest van de goede elfen meevieren over de zege, die behaald is op de afbrekende krachten in hun rijk. Maar heeft dit alles nog iets te maken met het ware feest van Johannes de Doper?
Daarom, feller tegenstelling is niet denkbaar: de volheid van de natuur, het feest van de verzadiging, tegenover de figuur van Johannes de Doper, trekkende in de woestijn, en het publiek confronterende met zijn boete- en oordeelspredicaties. Het is zeer zeker geen toevalligheid dat Johannes, als een stem van een roepende in de woestijn van het leven, juist te Bethanië zijn werk verrichte, waar Bethanië het doorgangshuis verzinnebeeldt. In het doorgangshuis, of het huis vol ellende, verkeren wij vandaag de dag nog.
Als de nacht van het verderf het dichtst is, als de ellende op deze wereld het grootst is, zien we steeds Johannesfiguren verschijnen, om als afgezanten van de Broederschap van het Onbeweeglijk Koninkrijk hun boodschap door de wereld te doen klinken: ‘Maak de weg des Heren recht’. Zij dienen zich aan zonder enig uiterlijk vertoon, of de minste zelfingenomenheid: slechts gehuld in een herkenbaar zichtbaar kleed, precies zoals eenmaal Johannes zijn kemelsharen mantel droeg.
Zelfs willen zij er zich op geen enkele wijze op beroemen, een nieuw geluid te laten horen, want, zeggen ze, reeds Jesaja heeft gesproken: ‘Maak recht de paden des Heren’. Als eenvoudigen zullen zij komen, als dienaren van de mensheid, zonder hoop op roem of eer, enkel maar als de spreekbuis van de geestesschool, lerende, hoe op de juiste wijze dit aardse doorgangshuis van mens en wereld moet worden doorlopen en herbouwd, om hem te vinden, die na Johannes komen zal, ja komen moet! Want zonder die Ene, die in ieder mensenleven zal moeten opmaken, zult u dit Bethanië, dit huis vol ellende immer kunnen verlaten, ook niet met een oneindig aantal processen en met eeuwenlange midzomernachtfeesten, of ontelbare heilige beelden, opgericht ter ere van Johannes.
Nu kunnen wij ons de vraag stellen, zou zulk een figuur als Johannes de Doper niet meer effect realiseren, wanneer zijn getuigenis zou klinken in de hardheid van de winter, of in de stervensstonde van de herfst? Hoe zal een mens, die de gaven van de zomer natuur zo broodnodig heeft, ooit kunnen hunkeren naar het feest van Sint Jan met zij woestijn en ascese? En waarom zou men hier spreken van de witte roos? Er doemen hier verschillende vragen op, waarop we zullen pogen een antwoord te geven.
U kunt u namelijk een tweevoudige midzomernachtsdroom indenken. Er is daar allereerst een droom, waaruit altijd een bitter ontwaken volgt. Het zomerfeest in de gewone natuur is tenslotte niets anders dan reactie op de strijd om het bestaan.
De mens heeft brood nodig, hij strijdt er voor, en de natuur zegt het hem toe. Hij toont de dankbaarheid en de joligheid van het gewone natuurwezen. Doch als hij uit deze droom ontwaakt, dan is daar weer nieuwe honger en een nieuwe strijd, die altijd weer opnieuw zijn op- en ondergang viert. Het organisme van de mens is hierdoor sterk aan slijtage onderhevig, het wordt oud en vermoeid, en tenslotte kan geen stuk brood en geen jool hem meer helpen, omdat het uurwerk is afgelopen.
LEES DE TEKST VAN DE VERTELSTER IN MIDZOMERNACHTSDROOM VAN MENDELSSOHN
Zou dus, zo kan men zich afvragen, de mens hier geen fouten maken en met al zijn natuurgronding toch geen hersenschim najagen? Zou de mens met zijn spontane, zo vanzelfsprekende liefde voor de natuur, toch geen wezen met een ezelskop beminnen en toebehoren, zoals in de midzomernachtsdroom van Shakespeare? Wanneer dit inderdaad zo is, dan moet men tot de conclusie komen, dat er een andere zomervolheid kan worden gevierd, een volheid die een absolute verzadiging geeft. Een zomervolheid, die na zulk een verzadiging niet meer kan doen hongeren! Een verzadiging, die bovendien een eeuwige jeugd verleent.
Zoals een van de figuren in de midzomernachtsdroom van Shakespeare zich verbonden weet aan het wezen met de ezelskop, zo is de mens, die zich geheel en al verslingerd heeft aan de natuur en de natuurdrang zonder meer! Waar de natuur echter geen absolute bevrediging geeft en men tegelijkertijd ook het andere, dat niet van deze natuur is, wil, komt daar noodwendig uit voort, de poging om twee heren te willen dienen. En nu is de situatie zo, dat die andere wezenswerkelijkheid, het nieuwe leven, ons graag wil begroeten, mits wij het afscheid van de aardse natuur maar willen inzetten.
De mens moet het wezen met de ezelskop eerst laten varen, om het nieuwe leven te kunnen ontvangen, zoals in Shakespeare’s toneelstuk Hermia (of Hermien) zich van Lysander met vrijmaken, om Demétrius (of Egbert) te kunnen toebehoren. Demétrius ontvangt evenwel slechts Helena, dat is het metafysisch aanraking zoekende deel in de mens, terwijl het ware wezen in het bos van de begoochelingen, met beide benen in de werkelijkheid gegrond blijft.
Groots en volstrekt juist is het spel tussen de vier aanzichten van de mens in het toneelstuk van Shakespeare. Het bewustzijn dat zich vastgrijpt aan de aardkluit, en het mystieke zoeken naar het hoger zelf. Doch het zoeken naar het hoger zelf zal altijd zoeken blijven, als men zich blijft vastklemmen aan deze natuur, want op een dergelijk kloppen wordt nimmer opengedaan. Daarom staan de beide zomerfeesten diametraal tegenover elkaar. Ze zijn beide volkomen wezensvreemd zijn aan elkaar. de leerling op het pad blijft geen andere keuze, dan dat hij kiest tussen een van beide: óf de weg van de natuur, óf het pad van de Geest.
In de oudheid, toen de leerlingen van de mysteriën op velerlei wijze vervolgingen hadden te duchten, pasten zij allerlei camouflages toe om hun werkelijke bedoelingen te bedekken. Zo kwam bijvoorbeeld in gebruik een gesluierde taal! En ook het feest van de witte roos werd naar zijn uiterlijke verschijning aangepast bij kerkelijke gebruiken, en herdenkingen en bij het zomerse festijn. Vandaar, dat naar het uiterlijk beeld, het feest van de witte roos, zich wonderwel bij de situatie van de uiterlijke natuur aanpast op de 21ste juni, doch in werkelijkheid heeft dit uiterlijke beeld niets te maken met het ware bedoelen. De leerling die het feest van de witte roos wil vieren, moet verschillende processen doorstrijden die te vergelijken zijn met jaargetijden.
Het grote vernieuwingsproces vangt aan in de winter. In het diepste nadir van zijn leven moet de leerling zijn verlossingswerk aanvangen. In die stonde moet de leerling zijn afscheid vieren van het wezen met de ezelskop, en zich duidelijk toekeren tot het nieuwe.
Als deze afscheidsstonde, dit sterven naar de natuur, op de juiste wijze zijn voortgang heeft gevonden, wordt in dat diepste nadir het zaad van het nieuwe leven ingevoerd. Dan kan de leerling zijn pad gaan banen in de natuur, die inmiddels geheel wezensvreemd van hem is geworden, omdat zij hem tot een woestijn geworden is. Het zaad dat de nieuwe levensether via de geestesschool heeft uitgestrooid, weet hij in zichzelf ontkiemd, en de leerling tracht het pas ontluikende nu op de juiste wijze tot wasdom te brengen.
Hij gaat recht maken de paden des Heren, door het nieuw verkregen levenslicht, gehoorzaam te zijn aan de goddelijke roep! Zeer concreet past de leerling, die de weg gaat, dit toe op zichzelf. Hij weet dat de omwending van natuurmens tot geestmens een strijd is op leven en dood. Maar dat deert hem niet, omdat hij weet dat smart de loutering in de smeltkroes is. Hij weet, dat alleen door de langdurige aanraking van de harde slijpsteen de schittering ontstaat, die aan de diamant zijn waarde geeft!
Zo viert hij na het winterfeest het lentefeest. Het moment dat de eerste sporen van groei zich gaan bewijzen. Het nieuwe wezen in de leerling begint zich te accentueren in krachtiger en duidelijker omlijning, totdat de dag van het zomerfeest nadert, de midzomernachtsdroom, de nacht waarin de geliefde zich gaat openbaren.
De leerling wordt lijfelijk geconfronteerd met de Jezusmens in hem, die geboren was in de winterstonde; tot ontwikkeling kwam in de lentetijd; en nu, in de zomervolheid, het grote initiatief, de absolute leiding in het leven van de leerling gaat nemen. Dit is het feest van de witte roos, de aanvang van het volle leven in Jezus de Heer. Op dat tijdstip treedt de dialectische bewustzijnskern geheel en al terug, waarop de Jezusmens zijn heilzame arbeid voor de gehele reconstructie van de microkosmos kan gaan aanvangen. In dit grote kruiswerk zal de witte roos zich kleuren gaan tot een bloedrode roos, tot aan het moment van het consummatum est (het is volbracht). Zo ontdekken wij, dat als de leerling uit zijn midzomernachtsdroom ontwaakt in de volheid van het Jezusleven, hij nimmer meer hongeren en dorsten zal tot in eeuwigheid.
Het feest van de witte roos, het ontvangen van de Johannesroos, beduidt: het wezenséén worden van de toebereide leerling met het Jezuswezen. Zulk een zomervolheid wordt het deel van hem of haar, die scheiding brengt tussen natuur en geest, en daardoor de nieuwe natuur winnen gaat. Dat is het geheimenis van alle waarachtige magie; dat is nu het geheim van de leer van de transmutatie.
Niemand kan de weg van heiligmaking bewandelen, die het wezen met de ezelskop blijft beminnen, ook al zal hij er een zogenaamd mystiek leven op na houden. Niemand kan de nieuwe natuur aandoen, zonder de oude natuur vaarwel te zeggen. Beide natuurwaarden stellen hun midzomernachtsdroom. het ontwaken uit de ene droom beduidt: gebondenheid aan het wiel van op- en ondergang. Het ontwaken uit de andere midzomernachtsdroom stelt de eeuwige volheid. Allen, die de weg gaan van de ware verlossing, zullen tot de ontdekking komen, dat die weg bevochten zal moeten worden. Allen die die weg gaan zijn, laten ons daarover niet in het onzekere, want er zijn velen die er belang bij hebben, de leerling aan de oude natuur te binden.
Het staat onomstotelijk vast, dat de winst van een entiteit voor de nieuwe natuur, een crisis betekent voor de oude natuur. Daarom, wilt u meehelpen voorkomen dat de aarde en al haar bewoners in vuur en verschrikking ondergaan, maak dan mede recht de paden des Heren. Jezus Christus voert de mensheid naar haar eindbestemming. Wie zich niet tijdig op zijn heiligende ethervibraties heeft ingesteld, wie zijn kracht niet heeft leren verdragen, hij zal in het duister van de goedverlatenheid achterblijven. Vandaar dat er telkens vreugde in de hemel is over een mensenziel, die zich bekeert, vreugde is, waneer een mens de heilige hallen van de tempel van de Geest binnentreedt om zijn verbintenis met het onvergankelijke leven bewust te vieren en te bezegelen.
In de midzomernachtsdroom van Shakespeare is het Oberon, de koning van het natuurgeestenrijk, die door middel van zijn dienaren als het mogelijke doet om Hermia vast te ketenen aan Lysander. Zo blijkt dat de leerling niet alleen zichzelf heeft te overwinnen, doch ook al die anderen, die hem weerhouden van de verlossende daad.
Iedere leerling, die op het pad van vernieuwing staat, zal kunnen getuigen hoe juist dit is, en welk een geweldige strijd te strijden is, doch voor hem ligt het vreugdevolle hierin, dat hij nu mag bewijzen, dat het zaad, dat door de goddelijke levenssubstanties ontkiemd, hem de nieuwe levensidee heeft doen grijpen en hij de mensheid in het nieuw opgekomen zonnelicht zal mogen voorgaan, om nimmer meer onder te gaan. Want daar, waar het nieuwe eenmaal geboren is, kunnen hoogten, noch diepten, noch welke geestelijke boosheden ook, de leerling afhouden van de liefde Gods, die alles in allen is.
God geve, dat u op uw verlossingsweg overwinnaar zult worden bevonden. Moge u allen sterk van geest worden, opdat ook u eenmaal als bewust geroepene openlijk zult gaan getuigen van het nieuwe Jeruzalem, waarin het eeuwige zomerfeest altijddurend gevierd wordt.
INHOUDSOPGAVE VAN ‘HET UNIVERSELE PAD’
- Religieuze reclame
- De deur achter de sluier
- De tempel van Osiris
- Het mysterie van het adytum
- De tempel van de geest
- De tempel van de natuur
- Midzomernachtsdroom
- De verheven wijsheid van LaoTse
- Spiralengangenvibratie
- Idealiteit en realiteit
- Het mysterie en de roeping van Hiram Abiff, de meester-bouwer
- Gevaren op het pad
Bron: Het universele pad door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, hoeksteenserie 2